In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van het tijdelijke dienstverband van eiser, die werkzaam was als medewerker in opleiding bij de Douane. De rechtbank oordeelde dat de werkgever, de staatssecretaris van Financiën, het vertrouwen in eiser ernstig geschaad zag door het niet melden van een incident waarbij eiser betrokken was als bruidegom van een trouwstoet, die op 30 augustus 2019 plaatsvond. Eiser was door de politie verhoord en op 6 november 2019 aangehouden, maar had dit niet aan zijn leidinggevende gemeld, wat in strijd was met de integriteitseisen die aan ambtenaren worden gesteld.
Eiser had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 5 december 2019, waarin zijn tijdelijke dienstverband met ingang van 16 december 2019 werd beëindigd. De rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist. Eiser had geen procesbelang meer, maar de rechtbank veroordeelde verweerder wel tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de hoge eisen van verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid en integriteit die gelden voor medewerkers van de Douane. Het niet melden van het incident had geleid tot een ernstige schending van het vertrouwen dat de werkgever in eiser moest kunnen stellen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser over het gelijkheidsbeginsel en het gebrek aan hoor en wederhoor, en verklaarde het beroep ongegrond.