ECLI:NL:RBROT:2021:1731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/4864, 19/5725, 19/5726, 19/6194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan slachterij wegens onvoldoende schoonmaak van apparatuur en bedrijfsruimten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een slachterij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De slachterij was boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en de Regeling dierlijke producten, specifiek met betrekking tot onvoldoende schoonmaak van apparatuur en bedrijfsruimten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouders van de NVWA op verschillende momenten constateringen hebben gedaan van niet-schoonmaak, waarbij de slachterij niet in staat was om aan te tonen dat de schoonmaakwerkzaamheden adequaat waren uitgevoerd voor de aanvang van het slachtproces. De rechtbank heeft de boetes voor feit 2, dat betrekking heeft op de onvoldoende schoonmaak, in de meeste zaken verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze betrekking hebben op overtreding van feit 1, en de primaire besluiten herroepen. De rechtbank heeft de boetes voor feit 2 vastgesteld op € 6.750 voor boetezaak 201707340 en € 4.500 voor de overige boetezaken, met uitzondering van boetezaak 201700502, waarvoor de boete is vastgesteld op € 2.000. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van € 1.380,- aan de slachterij moet vergoeden en de proceskosten van de slachterij tot een bedrag van € 8.544,- moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/4864, ROT 19/5725, ROT 19/5726 en ROT 19/6194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E. Dans,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 23 juni 2017, 27 april 2018, 4 mei 2018, 18 mei 2018, en 21 juni 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluiten van 14 augustus 2019, 2 oktober 2019 en 25 oktober 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , voorheen financial controller bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het gaat in deze zaken om boetes die zijn opgelegd voor de volgende feiten:
1.1.
Beboetbaar feit 1: De bedrijfsruimte voor levensmiddelen was niet schoon (hierna: feit 1).
Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid 1, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, punt 1, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).
1.2.
Beboetbaar feit 2: Artikelen en/of uitrustingsstukken en/of apparatuur die met voedsel in aanraking komen waren niet afdoende schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moet zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden (hierna: feit 2).
Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder 1, van Verordening 852/2004.
2.1.
Het beroep ROT 19/4864 omvat vier boetezaken: 201707340, 201704541, 201704208 en 201706804.
2.1.1
In boetezaak 201707340 heeft verweerder eiseres in het primaire besluit van 27 april 2018 boetes opgelegd omdat op 24 oktober 2017 door een toezichthouder overtreding van beboetbaar feit 1 en 2 is geconstateerd. De boetes zijn verhoogd vanwege recidive tot bedragen van € 5.000 (feit 1) en € 7.500 (feit 2).
2.1.2.
In boetezaak 201704541 is in het primaire besluit van eveneens 27 april 2018 een boete opgelegd van € 5.000 omdat op 23 juni 2017 door een toezichthouder is geconstateerd dat eiseres feit 2 heeft begaan. Het gebruikelijke boetebedrag is ook hier verhoogd vanwege recidive.
2.1.3.
In boetezaak 201704208 heeft verweerder in het primaire besluit van 4 mei 2018 aan eiseres boetes opgelegd omdat een toezichthouder op 31 mei 2017 heeft geconstateerd dat eiseres feit 1 en 2 heeft begaan. De boetes voor feit 1 en 2 zijn elk verhoogd tot € 5.000 vanwege recidive.
2.1.4.
In boetezaak 201706804 zijn in het primaire besluit van 18 mei 2018 aan eiseres boetes opgelegd omdat op 26 juni 2017 door een toezichthouder is geconstateerd dat eiseres feit 1 en 2 heeft begaan. De boetes voor feit 1 en 2 zijn beide verhoogd tot € 5.000 vanwege recidive.
2.2
Het beroep ROT 19/5725 betreft boetezaak 201700502 en daarin zijn in het primaire besluit van 23 juni 2017 aan eiseres boetes opgelegd voor 3 feiten. Het bezwaar daartegen is door verweerder deels gegrond verklaard en één feit is vervallen. In de beslissing op bezwaar blijven dus twee feiten staan, namelijk de constateringen van de toezichthouder dat eiseres op 28 december 2016 het hierboven genoemde feit 1 en 2 heeft begaan. Verweerder heeft eiseres daarvoor twee boetes opgelegd van elk € 2.500.
2.3.
Het beroep ROT 19/5726 omvat twee boetezaken: 201705493 en 201706872
2.3.1
In boetezaak 201705493 zijn in het primaire besluit van 27 april 2018 aan eiseres boetes opgelegd omdat een toezichthouder op 19 juli 2017 heeft geconstateerd dat eiseres feit 1 en 2 heeft begaan. De boetes voor beide feiten zijn verhoogd tot elk € 5.000 omdat sprake is van recidive.
2.3.2
In boetezaak 201706872 zijn aan eiseres in het primaire besluit van 18 mei 2018 boetes opgelegd omdat op 28 juni 2017 door een toezichthouder is geconstateerd dat eiseres feit 1 en 2 heeft begaan. De boetes voor feit 1 en 2 zijn beide verhoogd tot € 5.000 vanwege recidive.
2.4.
Het beroep ROT 19/6194 betreft boetezaak 201901042 en daarin heeft verweerder bij primair besluit van 21 juni 2019 aan eiseres boetes opgelegd omdat een toezichthouder op 3 oktober 2018 heeft geconstateerd dat eiseres feit 1 en 2 heeft begaan. De boetes zijn vanwege recidive verhoogd tot € 5.000 (feit 1) en € 10.000 (feit 2).
2.5
Samenvattend is dus in boetezaak 201704541 (beroep ROT 19/4864) alleen overtreding van feit 2 geconstateerd en is in alle andere boetezaken overtreding van zowel feit 1 als 2 vastgesteld.
3. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de vaststelling van de overtredingen van feit 1 in alle zaken niet meer wordt gehandhaafd. Daarmee vervallen dus alle opgelegde boetes voor overtreding van feit 1. Reeds daarom zijn de beroepen van eiseres gegrond. De rechtbank zal dan ook zelf in deze zaken voorzien zoals aan het einde van de uitspraak wordt weergegeven. Maar de rechtbank zal hierna eerst beoordelen of de gehandhaafde boetes voor feit 2 wel in stand blijven.
4. Verweerder heeft zijn besluiten in de acht boetezaken gebaseerd op acht rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
Boetezaak 201707340
4.1.
In het rapport van bevindingen van 24 oktober 2017 (138827/105529) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 24 oktober 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: dinsdag, 24 oktober 2017 omstreeks 5:15uur.
Het betreft een inspectie in het kader van schoonmaak voor aanvang op de diverse afdelingen. Tijdens mijn inspectie in de aanvoerhal zag ik op de baan constructie naar de
kantelmachine zag ik mestresten (zie foto 26). Op de afvoer band uit de kantelaar zag ik veren en mestresten. Ook op de carrousel zag ik wat veerresten. Op het dodermes zag ik met name aan één zijde een dikke aanslag (zie foto 24 en 25).
Vervolgens ben ik naar de broei/pluk afdeling gegaan hier viel naast de veerresten in plukmachines met name de koppentrekker machine op. Op de onderzijde van de elementen zat een koek aan resten (zie foto 13, 14 en 15). Op de onderzijde van de te gebruiken trappen zaten resten en aanslag (zie foto 16).
Vervolgens ben ik naar de panklaar afdeling gegaan. Op de overhanger van slacht lijn naar de panklaar lijn zag ik en schimmelige dikke aanslag zitten (zie foto 20). Op de organen bekjes in de uithaalmachine zat aan de binnenzijde ook aanslag (zie foto 19). Op de organen bakjes borstel zit ook smurrie tevens op de omkasting van deze borstel zit een bruinige aanslag (zie foto 17 en 18). In de organen oogst machines zag ik diverse plekken met schimmel gelijkende en bruine aanslag (zie foto 2 t/m 10). Onder de klep van de magenwasser zat aangekoekt vuil (zie foto 11). De binnenzijde van de lever leesband zit bruine aanslag met vleesresten (zie foto 1).
Vervolgens heb ik de inpak en delen hal geconstateerd dat bij de vleugel snijmachines op de trechters en steunbalkjes resten en aanslag zit (zie foto 21 en 22). Tevens zat in de ruggensnijder een sliert viezigheid (zie foto 23).
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 24-10-2017 [eiseres] ) dat de door mij geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet was opgenomen in de controlelijst schoonmaak, ofwel de door mij geconstateerde feiten werden wel opgemerkt maar er werd geen afdoende actie op ondernomen. De productie zou worden opgestart zonder afdoende schoonmaakactie van [eiseres]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat ophoping van vuil en ongewenste schimmel op oppervlakken niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, onder b van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik heb bovenstaande besproken met [naam] , Productieleider bij [eiseres] en heb hem een rapport van bevindingen aangezegd.”
Boetezaak 201704541
4.2.
In het rapport van bevindingen van 26 juni 2017 (135936/102817) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 23 juni 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: vrijdag, 23 juni 2017 omstreeks 05:55 uur.
Na de levende keuring van de aanwezige slachtkuikens in de aanvoerhal liep ik verder naar de andere ruimtes van het bedrijf. Op dat moment was het bedrijf nog niet in productie, deze zou om 6.00 uur wel starten.
Ik betrad de "looppotenafdeling" daar waar de looppoten normaliter van de lijn af komen, eventueel gebroeid en ontveld worden, bedoeld voor humane consumptie. Aldaar zag ik op diverse plaatsen vuil, poot-velletjes, veren en een looppoot van een kuiken van een eerdere slachtdag, in en op de apparatuur gebruikt om humane looppoten te produceren (zie foto's in de bijlage).
Vervolgens ging ik naar de organen ontvangst afdeling, daar waar de looppoten naar toe worden getransporteerd, worden gekoeld, verder gesorteerd en verpakt, zag ik dat de spin-chiller, waarin de looppoten gekoeld worden met water, niet schoon was. Ook rook ik daar een niet-frisse geur (zie foto in de bijlage).
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 23-6-2017 [eiseres] ) dat de door mij meerdere geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet waren opgenomen in de controlelijst schoonmaak, waaruit geconcludeerd kan worden dat de looppotenafdeling( uitgezonderd de pet food-worm zie 2.11 bijlage schoonmaakcontrole) en de looppotenspin-chiller schoon behoorde te zijn. De productie zou worden opgestart zonder enige schoonmaakactie van [eiseres]
vooraf de startende productie betreffende deze afdeling en spin-chiller in de organenoogst afdeling.
Op mijn verzoek zijn er geen looppoten gewonnen voor humane productie, en is er opnieuw schoongemaakt.
Ik zag dat uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II,hoofdstuk V, punt 1 onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van deWet dieren.
(…)
Ik heb bovenstaande besproken met [naam] , Productieleider bij [eiseres] en heb hem een rapport van bevindingen aangezegd.”
Boetezaak 201704208
4.3.
In het rapport van bevindingen van 31 mei 2017 (135335/102347) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 31 mei 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: woensdag, 31 mei 2017 omstreeks 05:15 uur.
Het betreft een inspectie in het kader van Schoonmaak voor aanvang op diverse afdelingen.
Tijdens mijn inspectie in de aanvoerhal zag ik dat de container leeg kiep installatie onvoldoende gereinigd was. Er waren veel mestresten op steunbalken, afdekkleden, onder afvoerbanden en onder de glijplaten. Ook de voorwasser en de onderkant van cat. 2 bakken waren niet afdoende gereinigd. Ook hier waren mestresten aanwezig. Het water onder de voorwasser was donkerbruin (zie bijlage foto 1 t/m 6).
Vervolgens ben ik naar de panklaar afdeling gegaan. Op alle machines zat een vettige witte aanslag. In de kroppenboor machine, nekkenbreker, uithaalmachine en de diverse spoelkabinetten zat oud aangekoekt vuil. In de organen oogst machines zag ik diverse plekken met schimmel gelijkende en bruine aanslag en een vettige aanslag. Deze waren ook niet schoon. De uitworp van de beide magenpellers waren niet schoon, ook in het vervolg traject diverse plekken met oud vuil en aanslag. In de hart opvoer vijzel zaten resten. Onder de klep van de magenwasser zat aangekoekt vuil. Op de schorten die in de hoek hangen zag ik een groene aanslag en spuitresten. De schop en vloertrekker die hier bij hangen vertoont ook een schimmelgelijkende aanslag (zie bijlage foto 7 t/m 10).
In de organen ontvangst afdeling zag ik de uitloop buis met aangekoekte vuilresten zo ook op de vloer vuilresten en in de afvoergoot zaten ook vuilresten (zie bijlage foto 11 t/m 25).
Vervolgens heb ik de inpak- en delenhal geïnspecteerd. In de delenhal zag ik dat de haken wasinstallatie met spuitresten verontreinigd was. Ook de haken van de snijlijnen waren onvoldoende gereinigd. Onder de opvangbakken voor de ruggen zag ik oud vuil zitten.
Onder de handsnijmachine zag ik schimmelgelijkende aanslag. Er waren nog enkele tafeltjes met aan de onderzijde schimmelgelijkende aanslag (zie bijlage foto 26 t/m 37).
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 31-05-2017 [eiseres] ) dat de door mij geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet was opgenomen in de controlelijst schoonmaak, ofwel de door mij geconstateerde feiten werden wel opgemerkt maar er werd geen afdoende actie op ondernomen. De productie zou worden opgestart zonder afdoende schoonmaakactie van [eiseres]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik heb bovenstaande besproken met [naam] , Productieleider bij [eiseres] en heb hem een rapport van bevindingen aangezegd.”
Boetezaak 201706804
4.4.
In het rapport van bevindingen van 26 juni 2017 (135960/104898) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 26 juni 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: maandag, 26 juni 2017 omstreeks 05:50 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [naam] , functie: Productieleider.
Tijdens mijn inspectie voor aanvang van het slachtproces bevond ik mij in de afdeling panklaar. Ik zag op een blauwe transportband veerrestantjes (komt in contact met naaktvlees). Ik zag bij de orgaan verzamelmachine groene aanslag aan de binnenkant van de machine. Ik zag op de witte transportband, waarop organen voor humane consumpties verplaatst worden, bij de verzamelmachine verontreiniging. Ik zag op de vloer veerrestanten. Ik zag in de bovenbouw op meerdere plaatsen groene aanslag. Ik zag op de trolleys van de slachtlijn groene aanslag en veerrestanten. Ik zag in de machines veerrestanten en groene aanslag. Ik zag in de afvoergoten troebele vloeistof. Ik zag op de trap aan de onderzijde groene aanslag. Ik zag in de orgaanbakjes grauwbruine aanslag. Ditzag ik in alle orgaanbakjes die voor mij zichtbaar waren. Ik zag aan de muur schorten hangen. Op deze schorten zag ik bloedvlekken en vleesrestantjes. Daarna (nog steeds voor aanvang van het slachtproces) ben ik naar de ontvangst gelopen. Ik zag op de vloer op meerdere plaatsen grauw grijze vloeistof. Ik zag op de trolleys van de slachtlijn veerrestanten en groene aanslag. Ik zag in de bovenbouw groene aanslag en veerrestanten. Ik zag bij de voorwasser veel groen/bruine aanslag aan de zijwanden. Ik zag in de afvoergoten die niet schoon waren, troebele vloeistof met vleesrestantjes. Onder de voorwasser zag ik 2 looppoten.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaar voor aanvang productie. Ik zag daar een stapel vleeskratten bestemd voor verzamelen van driepoten en andere pluimveekarkassen die opgeknapt werden. Ik zag in deze vleeskratten restanten van orgaantjes en vlees. Na een half uur ben ik naar de delen gelopen en daar zag ik ook vleeskratten klaar staan voor het verzamelen van vlees. Ik inspecteerde deze vleeskratten aan de buitenkant en ik zag restanten van stickers. Ook heb ik de binnenzijde geïnspecteerd. Ik zag aan de binnenzijde ook stickerrestanten. Ik zag ook bloedvlekjes en vleesrestantjes en veerrestantjes. Deze constatering heb ik op meerdere plaatsen in de uitsnijderij gedaan.
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 26-06-2017 [eiseres] ) dat de door mij geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet was opgenomen in de controlelijst schoonmaak, ofwel de door mij geconstateerde feiten werden wel opgemerkt maar er werd geen afdoende actie op ondernomen. De productie zou worden opgestart zonder afdoende schoonmaakactie van [eiseres]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik bracht de heer [naam] , als productieleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan”
[naam] verklaarde vervolgens dat hij hier niets aan toe te voegen had en dat hij de schoonmaakdienst op de hoogte zo brengen.
Boetezaak 201700502
4.5.
In het rapport van bevindingen van 28 december 2016 (130818/98578) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 28 december 2016 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: woensdag 28 december 2016, omstreeks 5:15 uur.
Het betreft een inspectie in het kader van schoonmaak voor aanvang in de diverse afdelingen.
Tijdens mijn inspectie in de aanvoerhal zag ik voor en naast de deur die naar de ruimte achter de ventilatorwand leidt drab en er stonden tevens een paar plassen met verontreinigd water in de ruimte voor de schone opslag van aanvoercontainers.
Vervolgens ben ik verder gegaan met mijn schoonmaak inspectieronde. Zowel in, om en onder de kantelaar zag ik veel vuil en resten. Ook de voorwasser was niet afdoende gereinigd. Het water onder de voorwasser was donkerbruin. De rode schop die aan de muur hangt lijkt schimmel te bevatten.
Vervolgens heb ik mij naar de broei/plukafdeling begeven. Hier zag ik aan het einde van de broeibakken reservoirs met verontreinigingen. In en buiten de plukkers zag ik veel veerresten. Tevens zag ik achter sommige plukvingerhouders een ophoping van vuil en resten.
Vervolgens ben ik naar de panklaar afdeling gegaan. In de organen oogst machines zag ik diverse plekken met bruine aanslag en een vettige aanslag. Deze waren ook niet schoon. De uitworp van de laatste magenpeller was niet schoon en ook in het vervolg traject zag ik diverse plekken met oud vuil en aanslag.
Op de schorten die in de hoek hangen zag ik een groene aanslag en spuitresten. De schop die hier bijhangt vertoont ook een schimmelgelijkende aanslag.
In de organen ontvangst afdeling zag ik resten op en onder de magen ontvangst tafel. De spinchiller van de looppoten bevat resten en aanslag. In de goot achter de chiller zag ik ook resten. De B-kuiken snijtafel is aan de onderzijde besmeurd met een glibberige substantie.
Vervolgens heb ik de inpak en delenhal geïnspecteerd. In de delenhal zag ik dat de haken wasinstallatie, de vleugelsnijmachines en de staartsnijmachines verontreinigd waren met oud vuil en schimmel gelijkende aanslag. Onder de opvangbakken voor de ruggen zag ik oud vuil zitten. Onder de handsnijmachine zag ik schimmelgelijkende aanslag.
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II.
hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat ophoping van vuil en de vorming van ongewenste schimmel op oppervlakken niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2 onder b van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik bracht [naam] , als productieleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
[naam] verklaarde vervolgens dat de schoonmaakdienst niet conform de instructie had gewerkt.
Boetezaak 201705493
4.6.
In het rapport van bevindingen van 19 juli 2017 (136571/103633) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 19 juli 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: woensdag, 19 juli 2017 omstreeks 05:15 uur.
Het betreft herinspecties in het kader van Schoonmaak voor aanvang in de diverse afdelingen.
Ik bevond mij in de aanvoer afdeling van het bedrijf. Hier zag ik dat afscherming, beplating en bekabeling onder de voorwasser van de containers was besmeurd met smurrie (zie foto 1 en 2 Bijlage C). Tevens zag ik daar een aantal haken met vieze aanslag (zie foto 3 Bijlage C). Ook zag ik in en om de bloedgoot veel bloedspetters, op de vloer bloedwater, in de bloedgoot een plas bloed(water) plafond met bloedspetters (zie foto 4, 5, en 6 Bijlage C).
Vervolgens heb ik mij naar de broei/plukafdeling begeven. Hier zag ik aan het einde van de broeibakken, reservoirs met verontreinigingen. In de tot dan toe lege broeibak zat veel verontreinigingen (zie foto 5, 6, 7 en 8 van Bijlage A).
Vervolgens ben ik naar de petfood afdeling gegaan. Klepsluiters met aangekoekt vuil. De productieleider heeft mij toegezegd deze dag geen humane looppoten productie te doen (zie foto 7 en 8 bijlage C).
Vervolgens ben ik naar de panklaar afdeling gegaan. In de organen oogst machines zag ik diverse plekken met bruine aanslag en een vettige aanslag. Deze machines waren niet schoon. Ook in het vervolg traject diverse plekken met oud vuil en aanslag (zie foto 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9 en 10 van bijlage B).
Op de schorten die in de hoek hangen zag ik resten van de vorige werkdag. De opvoervijzel voor de magen vertoonde een vette aanslag, (zie foto 6 van bijlage B). De uithaalmachine waar de maagdarmpakketten worden verwijderd liet ook enkele plekken met schimmel gelijkende aanslag zien (zie foto 9 bijlage C). De hangbaan van de panklaar lijn is ook niet schoon er zit een makkelijk te verwijderen aanslag op. (zie foto 10 van bijlage C).
In de organen ontvangst afdeling zag ik resten in de goten (zie foto 1, 2, 3 en 4 van bijlage A). De spinchiller voor de koeling van de looppoten bevat resten en het water is enigszins troebel (zie foto 9 van bijlage A). Ook zag ik op de handdoek automaat, in een glijgoot en op de steun van de afvoerband in deze afdeling resten (zie foto 10, 11 en 12 van bijlage A).
In de spraykoeling was het karretje dat bij de schoonmaak gebruikt wordt van onderen niet schoon (zie foto 14 van bijlage A).
Vervolgens heb ik de inpak- en delenhal geïnspecteerd. In de delenhal zag ik dat de haken, wasinstallatie en diverse machines resten bevatten (zie foto 13, 14 en 15 van bijlage B). Onder de opvangbekken voor de ruggen zag ik oud vuil zitten (zie foto 11 van bijlage B). Daarnaast waren de aanwezige snijtafel(s) niet schoon (zie foto 12 van bijlage B). Evenals de vacumeermachine (zie foto 17 van bijlage A). Op de cyklop sealband machine, voor het aanbreng van het EG nummer, zitten veel resten (zie foto 15 bijlage A).
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 19-07-2017 [eiseres] ) dat de door mij geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet was opgenomen in de controlelijst schoonmaak, ofwel de door mij geconstateerde feiten werden wel opgemerkt maar er werd geen afdoende actie op ondernomen. De productie zou worden opgestart zonder afdoende schoonmaakactie van [eiseres]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat ophoping van vuil en ongewenste schimmel op oppervlakken niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk 1 punt 2 onder b van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik bracht de heer [naam] , als productieleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.”
[naam] verklaarde vervolgens: “geen verklaring”.
Boetezaak 201706872
4.7.
In het rapport van bevindingen van 28 juni 2017 (136053/105051) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 28 juni 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: woensdag, 28 juni 2017 omstreeks 05:55 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [naam] , functie: Productieleider.
Tijdens mijn inspectie, voor aanvang slachten bevond ik mij in de aanvoer. Ik zag dat op de trolleys van de slachtlijn bruine aanslag aanwezig was. Ik zag ook veerrestanten in de roosters van de ophangcaroussel. Ik keek in de afzuiging van de aanvoer naar de caroussel en zag aanslag aan de binnenzijde. Ik zag in de bovenbouw aanslag op de ijzeren delen. Ik zag blauwe bakken, die gebruikt worden voor opslag separatorvlees (bestemd voor humane consumptie) staan met groene aanslag aan de binnenkant. Ik zag rolcontainers staan voor opslag van cat. 2 materiaal. Ik inspecteerde de inhoud en ik zag pluimveekarkassen. Ik zag dat een deel afgedekt was en een ander deel niet. In een andere cat. 2 container zag ik enkele pluimveekadavers. Ik zag een trap staan met groene aanslag, ik zag dat er een opzettrap stond ook met groene aanslag. Ik zag dat op de muren veren aanwezig waren. Ik zag een stoeltje liggen met aan de onderkant een bruinachtige aanslag. Ik inspecteerde voor aanvang slachtproces het elektrisch waterbad, ik constateerde dat het water een bruine kleur had. Op de bodem van het waterbad zag ik mestrestanten.
Daarna ben ik naar de panklaar gelopen. Het slachtproces was nog niet begonnen. Ik zag dat op de haken, dat met voedsel in aanraking komt, van de slachtlijn in de panklaar aanslag aanwezig was. Ik zag ook veer- en vleesrestanten. Ik zag deze onreinigheden op meerdere haken van de slachtlijn. Ik zag aan de muur bij de leverband een aantal blauwe schorten hangen. Bij nadere inspectie zag ik een groene aanslag en bloedvlekken op de schorten. Ik zag een trap staan met een groene aanslag.
Ik zag tegenover de leverband blauwe schorten hangen. Ik zag op deze schorten bloedvlekken en pleksgewijs groene aanslag. Ik zag op een aanvoerplaat naar een transportband spuitvuil en vleesrestanten.
Daarna ben ik naar de afdeling uitsnijderij/inpak gelopen. Ik zag onder een verzamelmachine 2 grijze bakken bedoeld voor de opvang van vlees vanaf de lopende band. Ik inspecteerde deze bakken aan de binnenkant. Ik zag een groene aanslag op de bodem en aan de zijkant. Daarna zag ik op een witte transportband vleesrestanten. Ik zag in een uitvalgoot spuitvuil.
Uit de aanvangscontrole van [eiseres] blijkt (zie bijlage mail schoonmaakcontrole 28-06-2017 [eiseres] ) dat de door mij geconstateerde feiten niet door het bedrijf waren opgemerkt, daar deze niet was opgenomen in de controlelijst schoonmaak, ofwel de door mij geconstateerde feiten werden wel opgemerkt maar er werd geen afdoende actie op ondernomen. De productie zou worden opgestart zonder afdoende schoonmaakactie van [eiseres]
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was en / of goed was onderhouden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder 1 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Tijdens mijn inspectie voor aanvang slachtproces bevond ik mij in de panklaar. Ik zag bij het keurbordes in een grijze bak enkele vleeskratten staan. Deze vleeskratten worden gebruikt voor opvang van gedeeltelijk goedgekeurde pluimveekarkassen. Ik inspecteerde deze vleeskratten. Ik zag vleesresten aan de binnen- en buitenkant van deze kratten.
Daarna voor aanvang van het slachtproces ben ik naar de uitsnijderij/inpak gelopen. Ik zag op de vleeskratten stickerresten en hier en daar vleesrestantjes. Ik zag grijze bakken staan voor verzameling van separatorvlees. Ik zag aan de binnenkant van deze grijze bakken een groene aanslag.
Ik zag dat artikelen die met voedsel in aanraking komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik bracht de heer [naam] , als productieleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.”
[naam] verklaarde vervolgens: “Ik had er niet op gerekend dat ik een rapport zou krijgen. Afgelopen maandag is er ook al een geschreven”.
Boetezaak 201901042
4.8.
In het rapport van bevindingen van 4 oktober 2018 (146606/115389) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 3 oktober 2018 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 3 oktober 2018 omstreeks 5.15 uur.
Gedurende mijn inspectie bevond ik mij bij bovengenoemd slachthuis. Ik was hier voor een inspectie in het kader van 'Schoonmaak voor aanvang' op diverse afdelingen. Ten tijde van de inspectie was de schoonmaakcontrole van het bedrijf reeds verricht en waren er geen herstelacties gaande naar aanleiding van hun eigen schoonmaakcontrole. Dit bleek mij uit het feit dat de persoon die de schoonmaak controleert en herstelacties initieert reeds was geweest en dat diverse medewerkers materialen aan het klaarzetten waren, om de productie te laten aanvangen.
Overtreding 1
Gedurende mijn inspectie bevond ik mij op de panklaar, de organenontvangst en de inpak- en delenhal. Ik was hier om de schoonmaakcontrole, voor aanvang van de werkzaamheden, uit te voeren. Ik heb hier op diverse afdelingen verontreinigingen aangetroffen op apparatuur, artikelen en uitrustingsstukken die gedurende het slachtproces in aanraking komen met voedsel.
Ik bevond mij op de panklaarafdeling en ik zag onder de klep van de magenwasser aangekoekt vuil. Ook zag ik dat de eerste magenpeller niet schoon was, er zat aangekoekt vuil op. De vervuiling was een zwarte schimmelgelijkend aanslag (zie foto 1). Op de cloacaboormachine, de buikvel openknipper, de uithaalmachine, de nekkenbreker, de nekvelsnijder, de kroppenboormachine en de binnenbuitenwasser zag ik aan de binnenzijde van deze machines een witte vettig aanvoelende aanslag (foto 2). Deze machines komen na opstarten in direct contact met levensmiddelen, namelijk met de karkassen van geslachte kuikens.
Vervolgens ben ik naar de organenontvangst gegaan. Ik zag in de organenontvangst dat de looppotenchiller niet schoon was. Deze chiller wordt gebruikt voor het terugkoelen van de looppoten en komt dus in direct contact met levensmiddelen tijdens productie. Deze looppoten worden namelijk gewonnen voor humane consumptie (zie foto 3 en 4).
Vervolgens heb ik in de inpak- en delenhal geconstateerd dat de borstkappenmachine, rond het mes, nog vervuild was met vlees- en vetresten van de vorige slachtdag (zie foto 5). Tevens zag ik in de inpak- en delenhal dat er op de ruggensnijder een stukje vlees van de vorige dag aanwezig was (zie foto 6). Op de ruggensnijder zag ik tevens aan de achterzijde en onderzijde oud vuil met een schimmelig gelijkende aanslag (zie foto 7 en 8). De binnenzijde van de vleugelsnijder was niet schoon, ik zag een witte laag en het voelde vettig aan (zie foto 9). Op de potensnijmachine zag ik aangekoekt vuil (zie foto 10).
Ik zag dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking zouden kunnen komen, niet afdoende werden schoongemaakt en zo nodig ontsmet, om elk gevaar van verontreiniging te vermijden.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk V, onder punt la van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Overtreding 2
Gedurende mijn inspectie in de aanvoerhal zag ik veren en mestresten op de afvoerband uit de kantelaar. Ook zag ik onder de carrousel veer- en mestresten. Ook zag ik dat er op de baanconstructie naar de kantelmachine mestresten aanwezig waren.
Vervolgens ben ik naar de broei- en plukafdeling gegaan. Ik zag daar veerresten in de plukmachines. Daarnaast zag ik dat er aan de achterzijde van de plukvingerschotels veel aangekoekt oud vuil aanwezig was (zie foto 11 en 12). Ook het spoelkabinet was niet schoon. Ik zag dat er oud vuil en aanslag, gelijkend op schimmel, aanwezig was aan het spoelkabinet (zie foto 13).
Ik zag in de panklaar dat er aangekoekt vuil aanwezig was in de afvoergoten en onder de afdekplaten (zie foto 14). Ook zag ik een constructie-standpaal tegen de wand met aanslag, door mij herkend als schimmel (zie foto 15). De organenbakjesborstel was niet schoon. Ik zag een bruine vochtige aanslag.
Vervolgens heb ik de sproeikoeling gecontroleerd. Hier zag ik op meerdere balkwerken een rood bruine aanslag (foto 16, 17 en 18). Bij de in- en uitgang, voor de karkassen van de geslachte kuikens, was op de bovenzijde van de tweede laag balken een vieze drabbige substantie aanwezig.
Ik zag dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder punt 1 van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
(…)
Ik bracht dhr. [naam] , als productieleider van [eiseres] ., van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Tevens heb ik met dhr. [naam] besproken dat er een herinspectie zal volgen. Tevens bracht ik dhr. [naam] , omstreeks 8.00 uur, van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.”
5. Eiseres voert in alle boetezaken aan dat zij de overtredingen niet heeft begaan. De slachterij wordt na afloop van de productie in de avond en nacht gereinigd en in de ochtend controleert een medewerker kwaliteitsdienst de schoonmaak. Onvolkomenheden worden dan genoteerd op een formulier. Tijdens en na die controle worden aanvullende schoonmaakhandelingen verricht. Daarna vindt er nog een laatste eindcontrole plaats door de productieleider of teamleider; dat gebeurt ongeveer 5 à 10 minuten voor de start van de werkzaamheden in de betreffende ruimte. Als er dan nog onvolkomenheden zijn worden die eerst schoongemaakt en pas daarna worden de ruimtes vrijgegeven en de werkzaamheden opgestart. De productie in de panklaarlijn start rond 6.00 uur en in de inpakafdeling later, maar als er nog schoonmaakwerkzaamheden moeten worden verricht kan het dat de start van de productie wordt uitgesteld. Bedrijfsruimten en artikelen moeten uiterlijk voor de start van de productie schoon zijn en het schoonmaakproces moet zijn afgerond. Voor het vaststellen van een overtreding is dus doorslaggevend of de laatste controle is uitgevoerd en of daarna de ruimte voor productie is vrijgegeven. De toezichthouder heeft dit echter niet nagevraagd bij de verantwoordelijke medewerker van eiseres. Voorts voert eiseres aan dat verweerder in boetezaken 201707340, 201704208, 201700502, 201705493, 201705872 en 201901042 haar ten onrechte tegenwerpt dat sprake was van oude verontreinigingen die er al langere tijd zaten. De toezichthouder heeft niet beoordeeld of de verontreinigingen er al langer zaten, dus ook al de vorige dag. Dat sprake zou zijn van aanslag of aangekoekt vuil betekent niet dat het al de vorige slachtdag aanwezig was, aldus eiseres.
6. De rechtbank overweegt over de constateringen van feit 2 het volgende.
6.1.
Feit 2 houdt in dat eiseres volgens verweerder artikelen of apparatuur op de slachterij niet goed heeft schoongemaakt. De rechtbank stelt vast dat eiseres de door de toezichthouders in de rapporten geconstateerde verontreinigingen op artikelen en apparatuur op zichzelf niet betwist. Zoals eiseres terecht stelt dient wel voldoende duidelijk te zijn dat op het moment waarop die verontreinigingen door de toezichthouders zijn geconstateerd, de schoonmaakwerkzaamheden door eiseres waren afgerond, althans dat het slachtproces zou worden aangevangen zonder dat die verontreinigingen nog zouden worden schoongemaakt. In dat kader overweegt de rechtbank dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49).
6.2.
Eiseres heeft toegelicht dat de gebruikelijke werkwijze was dat de slachterij in de nacht werd schoongemaakt en de volgende ochtend die schoonmaak werd gecontroleerd. De controle gebeurde door een medewerker van eiseres die de resultaten van die schoonmaakcontrole noteerde op een formulier. Naar aanleiding daarvan werden er nog aanvullende schoonmaakhandelingen verricht en vervolgens was er nog een eindcontrole waarna de productie werd gestart; gebruikelijk om 6.00 uur in de panklaarafdeling. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze gestelde werkwijze niet met stukken heeft onderbouwd, bijvoorbeeld een schriftelijk vastgelegde HACCP-procedure.
6.3.
Blijkens de rapporten van bevindingen vonden de controles plaats om 5.15 uur dan welk 5.50 of 5.55 uur, afhankelijk van het type inspectie dat is uitgevoerd (een hygiënecontrole in het kader van schoonmaak voor aanvang waarvoor extra tijd wordt ingepland of regulier toezicht). Uit de rapporten volgt dat de toezichthouder er steeds van uit is gegaan dat er geen schoonmaakwerkzaamheden meer werden verricht en het slachtproces zou worden gestart. In vrijwel alle rapporten is ook opgenomen dat volgens de toezichthouder de productie zou worden opgestart zonder verdere afdoende schoonmaakactie. De toezichthouder ter zitting heeft toegelicht dat de controles door de toezichthouders worden uitgevoerd nadat de schoonmaakcontroles door het eigen bedrijf zijn afgerond. Dit volgt uit de controlelijsten die door een medewerker van eiseres zijn ingevuld. Bij de meeste rapporten van bevindingen zit ook een dergelijke controlelijst. Ook heeft de toezichthouder toegelicht dat de toezichthouders regelmatig bij eiseres komen en de werkwijzen van het bedrijf kennen en dat er geen controle wordt verricht als er nog wordt schoongemaakt. Als er geen schoonmakers meer bezig zijn en er ook geen schoonmaakapparatuur of schoonmaakmiddelen meer aanwezig zijn, gaat de toezichthouder ervan uit dat de schoonmaakwerkzaamheden zijn afgerond en wordt een controle uitgevoerd, tenzij hij een signaal ontvangt van het bedrijf dat er nog niet met het slachtproces wordt begonnen. Gelet op het voorgaande en de beschrijvingen in de rapporten van bevindingen staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat de constateringen van onvoldoende schoongemaakte artikelen en apparatuur zijn gedaan op een moment waarop die apparatuur en artikelen niet meer zouden worden schoongemaakt alvorens met het slachtproces zou worden begonnen. In dit kader heeft eiseres ook alleen in het algemeen gesteld dat het mogelijk is dat na de controles door de toezichthouders nog schoonmaakhandelingen worden verricht. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat in deze zaken het ook daadwerkelijk nog de bedoeling was dat de betreffende artikelen en apparatuur zouden worden schoongemaakt alvorens het slachtproces zou aanvangen. Evenmin heeft zij haar gestelde werkwijze van schoonmaak en controle met stukken onderbouwd. Bovendien is in alle gevallen blijkens de rapporten over de bevindingen door de toezichthouders gesproken met de die dag bij eiseres werkzame productieleider. Daarbij is geen enkele keer aangegeven dat de controle door de toezichthouder te vroeg was gedaan en dat nog schoonmaakwerkzaamheden zouden worden verricht. Ook is er geen zienswijze tegen de voornemens tot boeteoplegging ingediend waarin dit door eiseres naar voren is gebracht.
6.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat indien wel wordt uitgegaan van de werkwijze die door eiseres is beschreven, dit niet tot een ander oordeel leidt. Dat na de eigen schoonmaakcontrole, naar aanleiding van de bevindingen bij die controle, nog opknapwerkzaamheden zouden worden verricht, maakt nog niet dat ervan uit moet worden gegaan dat de door de toezichthouder geconstateerde verontreinigingen ook daadwerkelijk voor aanvang van het slachtproces zouden worden verwijderd. In een aantal boetezaken is dat al niet goed voorstelbaar gezien het tijdstip van de constateringen door de toezichthouder, namelijk vijf tot tien minuten voor aanvang van het slachtproces, en de hoeveelheid aan niet afdoende schoongemaakte artikelen en apparatuur die de toezichthouder heeft geconstateerd. Maar los daarvan, indien ervan wordt uitgegaan dat na de schoonmaakcontrole door eiseres nog schoonmaakhandelingen worden verricht, is niet aannemelijk geworden dat alle constateringen van vuil, aanslag en vleesresten die door de toezichthouders zijn geconstateerd bij die aanvullende werkzaamheden ook zouden worden verwijderd. Zoals namelijk in de meeste rapporten wordt geconcludeerd en ook uit de schoonmaakcontrolelijsten kan worden afgeleid, zijn bij de controle door eiseres zelf meerdere onvoldoende schoongemaakte apparatuur en artikelen niet opgemerkt die door de toezichthouder wel zijn geconstateerd. Nu die punten niet voorkomen op de controlelijsten van eiseres was ook niet aannemelijk dat die bij een aanvullende schoonmaakactie naar aanleiding van die controlelijsten alsnog door medewerkers van eiseres zouden worden schoongemaakt.
6.5.
Gelet op al het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiseres in de acht boetezaken feit 2 heeft begaan. Verweerder was dan ook bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
7. Eiseres voert aan dat de boetes voor feit 2 onevenredig hoog zijn en gematigd moeten worden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 852/2004 gediende doel - het beschermen van de volksgezondheid - staat voorop. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 2.500 voor feit 2 in het algemeen evenredig. In deze zaken heeft verweerder de boetebedragen een aantal keer conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. Eiseres heeft specifiek tegen die verhoging of de vaststelling van recidive geen gronden gericht. De rechtbank vindt ook de opgelegde hogere boetebedragen vanwege recidive niet onevenredig. Voorts heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder de boetes voor feit 2 had moeten matigen.
8. Eiseres voert aan dat in ROT 19/4864, ROT 19/5225 en ROT 19/5726 de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500.
8.2.
In het beroep ROT 19/4864 is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van de voornemens in de vier boetezaken op 30 maart 2018, 6 april 2018 en 20 april 2018. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn in deze vier boetezaken met bijna een jaar overschreden, waarbij de bestuurlijke fase ongeveer 4 maanden teveel in beslag heeft genomen en de rechterlijke fase ongeveer 6 maanden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boetes voor feit 2 te matigen met 10 % tot een bedrag van € 6.750,- in boetezaak 201707340 en een bedrag van € 4.500,- in boetezaken 201704541, 201704208 en 201706804.
8.3.
In het beroep ROT 19/5725 is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen van 26 mei 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn overschreden met meer dan 20 maanden, waarvan 16 maanden in de bestuurlijke fase en 4 maanden in de rechterlijke fase. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete voor feit 2 in deze boetezaak (201700502) te matigen met 20 % tot een bedrag van € 2.000,-.
8.4.
In het beroep 19/5726 zijn de voornemens in de boetezaken 201705493 en 201706872 uitgebracht op respectievelijk 30 maart 2018 en 20 april 2018. De redelijke termijn is in deze twee boetezaken op het moment van deze uitspraak overschreden met 10 tot 12 maanden. De overschrijding in de bestuurlijke fase is ongeveer 6 maanden en de rechterlijke fase heeft ongeveer vier maanden te lang geduurd. In deze overschrijding ziet de rechtbank aanleiding om de boetes voor feit 2 in beide boetezaken te matigen met 10 % tot € 4.500,-.
8.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de redelijke termijn in het beroep ROT 19/6194 niet is overschreden.
9. Zoals hiervoor is overwogen handhaaft verweerder niet langer dat eiseres in alle beroepen ook feit 1 heeft begaan en dus vervallen alle daarvoor opgelegde boetes. Reeds daarom zijn de beroepen van eiseres gegrond. Zoals hiervoor eveneens is overwogen, heeft verweerder de boetes voor feit 2 wel terecht opgelegd, maar in de meeste zaken heeft de rechtbank die boetes verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Dit alles betekent dat de rechtbank in de vier beroepen de bestreden besluiten deels vernietigt en de primaire besluiten deels herroept.
9.1.
In ROT 19/4864, ROT 19/5725 en ROT 19/5726 worden de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, voor zover die besluiten zien op overtreding van feit 1 en op de hoogte van de boete voor feit 2. In ROT 19/6194 wordt het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, voor zover die besluiten zien op overtreding van feit 1.
9.2.
Voor de opgelegde boetes betekent dit het volgende. In boetezaak 201707340 wordt de boete van € 5.000 voor feit 1 herroepen en de boete voor feit 2 verlaagd naar € 6.750. In boetezaak 201704541 was alleen een boete opgelegd voor feit 2 en die wordt nu verlaagd tot € 4.500. In boetezaken 201704208, 201706804, 201705493 en 201706872 worden de boetes van € 5.000 voor feit 1 herroepen en de boetes voor feit 2 verlaagd naar € 4.500. In boetezaak 201700502 wordt de boete van € 2.500 voor feit 1 herroepen en de boete voor feit 2 verlaagd naar € 2.000. Tenslotte wordt in boetezaak 201901042 de voor feit 1 opgelegde boete van € 5.000 herroepen en de boete van € 10.000 voor feit 2 gehandhaafd (hierin is geen overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld).
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt; dit is in totaal voor de vier beroepen € 1.380,- (4 x € 345,-).
11. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van de beroepen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor het indienen van een bezwaarschrift wordt 1 punt toegekend, evenals voor het verschijnen op een hoorzitting; ook voor het indienen van een beroepschrift wordt 1 punt toegekend en voor het verschijnen ter zitting. Het gaat hier om 8 boetezaken waarin een bezwaarschrift is ingediend en geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en om 4 beroepschriften die zijn ingediend en behandeld op een zitting. De rechtbank stelt de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in al deze zaken dan ook vast op in totaal € 8.544,- (16 punten met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt in ROT 19/4864, ROT 19/5725 en ROT 19/5726 de bestreden besluiten, voor zover die zien op overtreding van feit 1 en op de hoogte van de boete voor feit 2;
  • vernietigt in ROT 19/6194 het bestreden besluit, voor zover dat ziet op overtreding van feit 1;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de besluiten;
  • herroept in ROT 19/4864, ROT 19/5725 en ROT 19/5726 de primaire besluiten voor zover die zien op overtreding van feit 1 en op de hoogte van de boete voor feit 2;
  • herroept in ROT 19/6194 het primaire besluit voor zover dat ziet op overtreding van feit 1;
  • stelt het boetebedrag voor feit 2 in boetezaak 201707340 vast op € 6.750,-;
  • stelt het boetebedrag voor feit 2 in boetezaken 201704541, 201704208, 201706804, 201705493 en 201706872 vast op € 4.500,-;
  • stelt het boetebedrag voor feit 2 in boetezaak 201700502 vast op € 2.000,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 1.380,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 8.544,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.