ECLI:NL:RBROT:2021:11556
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering uitkering op grond van de Werkloosheidswet wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Mao, had een uitkering aangevraagd die door het UWV was geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.
De achtergrond van de zaak betreft het ontslag van eiser door zijn werkgever, Stroomopwaarts, na klachten van collega's over zijn gedrag. Eiser was van mening dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid, aangezien hij niet op staande voet was ontslagen en er een vaststellingsovereenkomst was gesloten. Het UWV stelde echter dat eiser door eigen toedoen werkloos was geworden, omdat er een dringende reden aan zijn ontslag ten grondslag lag.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het UWV verplicht is om zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de feiten die in de ontslagbrief waren genoemd, ernstig genoeg waren om als dringende reden te worden aangemerkt. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de beschuldigingen tegen hem ongegrond waren en de rechtbank vond dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden.
De rechtbank concludeerde dat de weigering van de uitkering door het UWV terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.