ECLI:NL:CRVB:2018:3467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en dringende reden in het arbeidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheid van appellant, die in vaste dienst was bij de gemeente Rotterdam. Appellant was sinds 14 augustus 2008 werkzaam en had te maken met verschillende disciplinaire maatregelen, waaronder een schriftelijke berisping en een voorwaardelijk ontslag. De Raad oordeelde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, omdat aan zijn werkloosheid een dringende reden ten grondslag lag, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Raad benadrukte dat het onderscheid tussen objectief en subjectief dringende redenen niet langer relevant is voor de beoordeling van de voortvarendheid van de werkgever bij de beëindiging van het dienstverband. De Raad concludeerde dat de werkgever terecht had gehandeld en dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen.