Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , gevestigd te [plaatsnaam 1] , eiseres ( [eiseres] ),
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),
Procesverloop
Overwegingen
artikel 21, eerste lid, van de Wta. Andersom betekent het enkele feit dat een accountantsorganisatie deze regels wel naleeft, anders dan [eiseres] meent, niet dat wordt voldaan aan artikel 21, eerste lid, van de Wta. Er bestaat geen grond om aan te nemen dat de wetgever of de besluitgever heeft beoogd dat het onderwerp integriteit met het stellen van regels daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitputtend zou worden geregeld. Dit zou zich ook niet verhouden met de open norm die is opgenomen in artikel 21, eerste lid, van de Wta, waarbij de accountantsorganisatie juist ruimte wordt gelaten om haar bedrijfsvoering (grotendeels) naar eigen inzicht in te richten, zolang deze maar een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in de artikelen 32 tot en met 34 van het Bta opgenomen regels het kader waarbinnen de accountantsorganisatie van deze ruimte gebruik kan maken. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de nota van toelichting bij het Bta (Staatsblad 2006, 380, blz. 20), waarin wordt opgemerkt dat de Wta principe georiënteerd is en hoofdnormen bevat die in meer of mindere mate verder worden uitgewerkt in het Bta.
artikel 21, eerste lid, van de Wta heeft overtreden niet ten grondslag gelegd dat de integere en beheerste uitoefening van het bedrijf van [eiseres] in gevaar is gekomen (doordat zich een incident voordeed), maar dat de inrichting van de bedrijfsvoering van [eiseres] tekortschoot om een dergelijk gevaar (incident) te kunnen voorkomen. De resultaatverplichting die de AFM volgens [eiseres] heeft gelezen in artikel 21, eerste lid, van de Wta, wat daarvan ook zij, speelt dan ook geen rol bij de beantwoording van de vraag of de AFM zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] dit artikellid heeft overtreden.
artikel 32, derde lid, van het Bta heeft genomen naar aanleiding van de drie incidenten, nu [eiseres] heeft nagelaten achteraf oorzaakanalyses en zogeheten olievlekonderzoeken te verrichten en dus onvoldoende maatregelen heeft genomen gericht op het voorkomen van herhaling van soortgelijke incidenten. Zoals de AFM terecht heeft opgemerkt, is een adequate oorzaakanalyse essentieel om van incidenten te leren en om de oorzaken van incidenten te kunnen wegnemen en kunnen met een olievlekonderzoek vergelijkbare dossiers en omstandigheden geïdentificeerd worden en kan worden nagegaan of wellicht meer incidenten dreigen. Verder heeft de AFM [eiseres] terecht tegengeworpen dat de incidenten ook niet zijn gebruikt als praktijkvoorbeelden in de procedures of als handvatten voor medewerkers om integriteitsrisico’s en incidenten beter en/of eerder te kunnen herkennen. Naar aanleiding van de drie incidenten hadden dit soort maatregelen van [eiseres] met het oog op het waarborgen van een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf wel mogen worden verwacht. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke maatregelen zijn genomen. Het enkele feit dat [eiseres] op 11 september 2014 nog een andere incidentmelding heeft gedaan vanwege fiscale structuren die vergelijkbaar zijn met die van een van de eerder genoemde drie incidenten, maakt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk dat [eiseres] naar aanleiding van dit eerdere incident een oorzaakanalyse en olievlekonderzoek heeft verricht. Ditzelfde geldt voor de eerst na deze incidentmelding op 11 september 2014 ingestelde onderzoeken bij [eiseres] naar vergelijkbare fiscale structuren. Voorts is niet gebleken de interne onderzoeksrapporten naar de twee andere incidenten oorzaakanalyses en olievlekonderzoeken bevatten waarmee de oorzaken van de incidenten konden worden weggenomen en vergelijkbare dossiers en omstandigheden konden worden geïdentificeerd.