Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2019 in de zaken tussen
[Naam vennootschap], te [Plaats], eiseres,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, thans:
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect beschikte. Het gebruik van een droge sterilisator kan in elk geval niet als zodanig worden aangemerkt, terwijl eiseres met haar stelling in beroep dat zij voorziet in een dagelijkse messencontrole evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect beschikte. Eiseres heeft namelijk geen duidelijkheid verschaft over dit alternatieve systeem en voorts blijkt uit het rapport dat eiseres gebruik maakte van drie sterilisatoren, waaruit volgt dat zij dus gebruik maakte van een systeem van ontstemetting met heet water. Of voldoende is komen vast te staan dat er voorts te lage temperaturen zijn gemeten in twee andere niet droogstaande sterilisatoren, kan gelet op de droog staande sterilisator, die feitelijk werd gebruikt, in het midden blijven. Naar het oordeel van de rechtbank staat de overtreding vast. De rechtbank merkt daarbij op dat dit voorval niet op zichzelf staat, maar dat eiseres veelvuldig in overtreding is (zie eerder ter zake van diverse identieke overtredingen de uitspraken van deze rechtbank van
7 september 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7954 en 21 september 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7862).
Met betrekking tot de tweede constatering is in rapport 2 vermeld dat de toezichthouders in meerdere containers, in meerdere lades meerdere mestresten zagen zitten. Ter zitting is toegelicht dat een van de toezichthouders, drs. G.B. Gjaltema, de onderste helft van de containers heeft bekeken en daarbij heeft vastgesteld dat meer dan de helft van de onderste laag containers niet schoon was. Deze constatering van feitelijke niet waarderende aard is voldoende duidelijk. Wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd behoefde geen reden te vormen voor verweerder om aan de juistheid van die feitelijke verslaglegging te twijfelen.
De stelling van eiseres dat de geïnspecteerde voertuigen nog niet vrij waren gegeven voor gebruik op de openbare weg, is in tegenspraak met de vermelding in het rapport van bevindingen dat de toezichthouder heeft “gevraagd aan [Naam], of we samen een gereedstaande auto, bedoeld om zo de openbare weg op te gaan, te inspecteren.”. Eiseres heeft geen redenen aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan dit onderdeel van het rapport van bevindingen. De rechtbank gaat daarom van de juistheid daarvan uit, zodat de stelling van eiseres feitelijke grondslag mist. Wat eiseres heeft gesteld omtrent haar eigen hygiënecode treft geen doel, omdat uit de feitelijke constateringen in rapport 2 moet worden afgeleid dat eiseres niet heeft gehandeld in overeenstemming met haar eigen hygiënecode, die namelijk vergt dat reiniging en ontsmetting plaats hebben. Ook ten aanzien van deze overtreding merkt de rechtbank op dat dit geen op zichzelf staand incident vormt (zie eerder ter zake van diverse identieke overtredingen de uitspraak van deze rechtbank van
7 september 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7952).
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 3 en 4 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 666,- (tweemaal