ECLI:NL:RBROT:2018:7952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/3146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan pluimveeslachterij wegens onvoldoende reiniging van transportcontainers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveeslachterij (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft boetes die aan eiseres zijn opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vanwege overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig op de bezwaren van eiseres heeft beslist, wat heeft geleid tot een gegrondverklaring van het beroep op dit punt. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 11.340,-. Daarnaast heeft de rechtbank de inhoudelijke boetes beoordeeld. Eiseres heeft betoogd dat de toezichthouder niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats heeft verlaten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toezichthouder voldoende bewijs heeft geleverd dat de reiniging en ontsmetting niet adequaat zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft de boetes in de meeste zaken in stand gelaten, maar heeft de boete in één zaak vernietigd omdat de overtreding niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 21 april 2017, 12 mei 2017 en 2 juni 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft eiseres beroep ingesteld (kenmerk ROT 18/838) tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op deze en andere bezwaren van eiseres. Dit beroep is op 4 mei 2018 behandeld ter zitting.
Bij besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten en deze bezwaren ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep niet tijdig met kenmerk ROT 18/838 gesplitst in tien afzonderlijke beroepen gericht tegen tien, alsnog door verweerder genomen, afzonderlijke beslissingen op bezwaar, waarbij het beroep inzake het onderhavige bestreden besluit het zaaknummer ROT 18/3146 heeft gekregen. Omdat de tien afzonderlijke beroepen betrekking hebben op zowel de inhoudelijke beslissingen op bezwaar als op het niet tijdig beslissen door verweerder, is het beroep met kenmerk ROT 18/838 als ten onrechte ingeschreven beschouwd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Dit beroep (ROT 18/3146) is tegelijk behandeld met andere beroepen van eiseres, namelijk ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3059. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Aamimi.

Overwegingen

1. Het gaat in dit beroep om het niet tijdig beslissen door verweerder op bezwaren van eiseres en om boetes die verweerder aan eiseres heeft opgelegd omdat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de pluimveeslachterij heeft geconstateerd (kort gezegd) dat containers in vrachtwagen niet goed gereinigd waren. De rechtbank zal hierna eerst het niet tijdig beslissen door verweerder bespreken. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de boetezaken, waarbij eerst wordt ingegaan op de gronden van eiseres die betrekking hebben op alle boetezaken. Vervolgens zal de rechtbank de boetezaken afzonderlijk bespreken, waarbij wordt ingegaan op de gronden die specifiek op de betreffende boetezaak zien.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig op de bezwaren tegen de primaire besluiten heeft beslist. Weliswaar heeft verweerder alsnog een beslissing op de bezwaren genomen, maar eiseres heeft nog wel belang bij een beoordeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit, omdat eiseres het niet eens is met de hoogte van de dwangsom die door verweerder is toegekend vanwege het niet tijdig beslissen. Nu eiseres nog belang heeft bij haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen en verweerder niet tijdig heeft beslist, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, gegrond verklaren.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door verweerder te betalen dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres een dwangsom van in totaal € 1.260,- toegekend, omdat volgens verweerder sprake is van een dusdanige samenhang tussen de boetebesluiten dat met één maal de maximale dwangsom dient te worden volstaan. Eiseres vindt echter dat verweerder negen maal deze maximale dwangsom moet betalen omdat het in dit beroep gaat om negen afzonderlijke boetezaken waartegen negen afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van een dwangsom bij niet tijdig beslissen is het voorkomen (door een effectief rechtsmiddel) van te trage besluitvorming door een bestuursorgaan. Daarmee valt niet te rijmen dat verweerder zelf, door clustering van boetezaken en afdoening van zo’n cluster in één beslissing op bezwaar, invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de te betalen dwangsom. Bovendien is de door verweerder aangebrachte clustering van boetezaken in de beslissingen op bezwaar die voortvloeien uit het beroep niet tijdig, zodanig dat van een logische indeling onvoldoende sprake is (meerdere soorten overtredingen per beslissing op bezwaar en soorten overtredingen die in meerdere beslissingen op bezwaar voorkomen). Los van de clustering door verweerder moet worden beoordeeld of de zaken dusdanige samenhang vertonen dat slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen regel is neergelegd over samenhangende besluiten, alleen over de situatie waarin er meerdere aanvragers zijn. Wel kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat in bijzondere gevallen redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich kan brengen dat bij meerdere aanvragen of besluiten die dusdanige samenhang vertonen, slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat slechts één maal een dwangsom is verschuldigd onder meer verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:82), van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:1783) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((de Afdeling) ECLI:NL:RVS:2014:1870). Naar het oordeel van de rechtbank gaat een vergelijking met die zaken hier evenwel niet op, omdat de door verweerder genoemde zaken verschillen van de zaak van eiseres. In de uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof ging het om beschikkingen waarin sprake was van hetzelfde feitencomplex en waartegen bij één geschrift bezwaar was gemaakt. In de uitspraak van de Afdeling ging het om verzoeken van één aanvrager om openbaarmaking van gegevens van 752 voertuigen waarbij die verzoeken inhoudelijk nagenoeg identiek waren (zie ook ter vergelijking ECLI:NL:RVS:2018:2211). Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de boetezaken die in dit beroep aan de orde zijn, niet worden gezegd dat deze eenzelfde feitencomplex hebben of nagenoeg identiek zijn. Weliswaar is een aantal maal voor eenzelfde soort overtreding een boete opgelegd, maar dat neemt niet weg dat afzonderlijke boetebesluiten zijn genomen waaraan afzonderlijke rapporten van bevindingen ten grondslag liggen met een daarin beschreven eigen feitencomplex. Voorts heeft eiseres afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen de primaire besluiten. Dat een aantal bezwaargronden daarin overeenkomen, neemt niet weg dat eiseres tegen elk primair besluit afzonderlijk opkomt en argumenten naar voren brengt die in iedere boetezaak afzonderlijk, aan de hand van de beschreven constateringen in het rapport van bevindingen, moeten worden beoordeeld. Bovendien is eiseres in bezwaar ook specifiek op de afzonderlijke rapporten van bevindingen ingegaan. Dit alles maakt dat een beslissing op het bezwaar tegen één van de boetes, eiseres nog geen duidelijkheid verschaft over de uitkomst van haar bezwaar tegen de andere boetes, zodat eiseres er belang bij heeft in alle boetezaken afzonderlijk, tijdig een beslissing op haar bezwaar te krijgen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige samenhang tussen de verschillende boetezaken in dit beroep dat verweerder slechts gehouden zou zijn om één maal een dwangsom toe te kennen. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan verweerder (in de afzonderlijke boetezaken) in het geheel geen dwangsom is verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat bij verweerder sprake was van overmacht en evenmin is gebleken dat het niet tijdig beslissen te wijten is aan eiseres.
2.5.
De rechtbank stelt dan ook ten aanzien van ieder primair besluit afzonderlijk de door verweerder verbeurde dwangsom vast. Niet in geschil is dat gezien het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en het bestreden besluit (meer dan 42 dagen) verweerder de maximale dwangsom verbeurt. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.260,- per primair besluit. Dit beroep heeft betrekking op negen primaire besluiten en de totaal door verweerder te betalen dwangsom komt daarmee op € 11.340,-.
Alle boetezaken (inhoudelijk)
3. Eiseres voert ten aanzien van alle boetezaken aan dat zij aan artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) uitvoering heeft gegeven met haar werkinstructie dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats (tevens aanvoerplaats) niet mag verlaten; het dient dan opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd te worden. Verweerder kan alleen een boete opleggen als feitelijk wordt vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats verlaat, zonder opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd te zijn. Een door de toezichthouder verondersteld voornemen om de wasplaats te verlaten is daarvoor onvoldoende, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in deze boetezaken eiseres verwijt artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 te hebben overtreden. Hierin staat dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorg dragen voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen. Eiseres heeft dergelijke permanente procedures ingevoerd die zijn beschreven in eigen werkinstructies. Verweerder stelt in deze boetezaken dat eiseres geen zorg droeg voor de uitvoering of handhaving van die werkinstructies, namelijk de werkinstructies over het reinigen en ontsmetten (R&O) van bij het transport gebruikte voorzieningen. In de rapporten van bevindingen in deze boetezaken concludeert de toezichthouder dat de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4, 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed was uitgevoerd. In paragraaf 3 van deze werkinstructie staat onder meer dat de toezichthouder van eiseres ervoor zorgt dat transportmiddelen de wasplaats goed gereinigd en gedesinfecteerd verlaten, dat hij er op toeziet dat vrachtwagencombinaties en aanvoercontainers voldoende zijn gereinigd en gedesinfecteerd en dat hij controlewerkzaamheden uitvoert ten aanzien van de kwaliteit van de reiniging en desinfectie. Als uit de rapporten van bevindingen blijkt dat de vrachtwagen of aanvoercontainers niet schoon waren, kan worden aangenomen dat de controle op de reiniging en ontsmetting niet goed is uitgevoerd. Daarbij moet wel duidelijk zijn dat op het moment dat een toezichthouder van de NVWA een vuile vrachtwagen of containers constateert, die betreffende controle door eiseres al heeft plaatsgevonden of volgens de werkinstructies van eiseres al had moeten plaatsvinden. Dit kan blijken uit een relaas over verrichte controles in het rapport van bevindingen, maar ook uit in het rapport weergegeven verklaringen van medewerkers waaruit kan worden afgeleid dat de reiniging en ontsmetting en de controle daarop klaar was. Daarnaast kan het in het geval van eiseres worden afgeleid uit de omstandigheid dat een vrachtwagen de wasplaats heeft verlaten of bezig was deze te verlaten. In werkinstructie [kenmerk] is immers opgenomen dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal niet mogen verlaten en het materiaal opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd dient te worden. Gelet op deze werkinstructie en het gestelde door eiseres, kan worden geconcludeerd dat verweerder terecht stelt dat eiseres haar werkinstructies niet uitvoert of handhaaft als een onvoldoende gereinigde vrachtwagen (met containers) de wasplaats verlaat, zoals eiseres ook zelf ter zitting heeft bevestigd. Aldus dient voor een vaststelling van de overtreding in deze boetezaken uit het rapport van bevindingen voldoende te blijken dat de vrachtwagen en/of containers vuil waren, dat deze op dat moment reeds gereinigd en ontsmet waren en dat op dat moment de controle van eiseres daarop al had plaatsgevonden of moeten plaatsvinden. De rechtbank zal dit hierna per boetezaak bespreken.
Boetezaak 201701985
4.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
4.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
4.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 129952/100213) dat hij zich buiten de aanvoerhal aan de voorzijde van het gebouw bevond om de tactische lijst R&O uit te voeren. De toezichthouder zag daar dat een vrachtwagen met trailer naar buiten kwam gereden, welke zojuist daarvoor schoongemaakt was op de R&O wasplaats van eiseres. Binnen in de aanvoerhal heeft de toezichthouder het reinigingsproces gade geslagen om te zien of men zich hield aan de eigen standaard werkwijzen (SWW). Na het verlaten van de R&O wasplaats heeft de toezichthouder de vrachtwagen staande gehouden en de medewerker die reed gevraagd of de vrachtwagen gereed was om het terrein te verlaten. De medewerker beaamde dit. Vervolgens heeft de toezichthouder de medewerker gevraagd om de zeilen open te maken zodat hij de containers kon controleren. De toezichthouder zag dat de containers niet schoon waren: zowel op de bodem van de lades als tegen de bovenzijde van de lades zaten nog veel mestresten. Ook in een van de sloffen trof de toezichthouder een stuk mest aan van ongeveer 4 bij 2,5 cm groot. De toezichthouder stelde vast dat de eigen SWW, waarin staat dat niet of niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats niet mag verlaten en opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd dient te worden, niet gevolgd was. De toezichthouder stelde vast dat de containers de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder het reinigingsproces van de vrachtwagen heeft gade geslagen en zag dat de wagen de wasstraat uitreed. Vervolgens constateert de toezichthouder dat de containers op de wagen niet schoon zijn. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201700190
5.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
5.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
5.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 130921/98534) dat hij zich in de aanvoerhal bevond en daar een vrachtwagen zag staan die geladen was met gereinigde containers. Een medewerker van de aanvoerhal ( [naam] ) was aanstalten aan het maken om de kleden van de trailer dicht te maken. De toezichthouder heeft daarop de containers en de trailer geïnspecteerd en gekeken of de reiniging en desinfectie voldoende was uitgevoerd. De toezichthouder zag dat zowel de containers als de trailer zelf onvoldoende gereinigd waren; er waren op verschillende plaatsen restanten van mest op de trailer aanwezig en bij de onderste rij containers waren meerdere ‘sloffen’ onvoldoende schoon gespoten. Ook zag de toezichthouder bij meerdere containers dat het kunststof traliewerk niet voldoende gereinigd was (er was een bruine aanslag zichtbaar) en dat in verschillende lades nog losse mestkorrels lagen. De toezichthouder heeft de medewerker aangesproken en daarbij aangegeven dat de vrachtwagen in de aangetroffen toestand niet de openbare weg op mocht. De medewerker is daarop begonnen met nareinigen van containers en trailer. Circa 15 minuten later kwam de toezichthouder opnieuw bij dezelfde vrachtwagen; de kleden waren inmiddels dicht- en vastgemaakt. Een medewerker van de aanvoerhal ( [naam] ) stapte net in om de wagen weg te rijden. Op de vraag van de toezichthouder of ze klaar waren met de R&O en of de vrachtwagen gereed was voor vertrek gaf hij bevestigend antwoord. Daarop heeft de toezichthouder de containers en trailer opnieuw geïnspecteerd, waarbij bleek dat het nareinigen eveneens onvoldoende was uitgevoerd. De toezichthouder zag dat aan de bijrijderskant van de vrachtwagen op de trailer nog mestrestanten plakten, in een van de sloffen een vuistgrote mestklomp van circa 8 x 10 cm liggen en in meerdere sloffen zag hij nog kleinere mestklompjes (ca. 2 tot 5 mm). De toezichthouder zag dat de bij het transport gebruikte voorzieningen, zoals kratten of containers, na lediging op het slachthuis niet afdoende gereinigd en visueel niet schoon zijn. De toezichthouder heeft deze bevindingen aan de medewerkers [naam] & [naam] getoond, waarop medewerker [naam] verklaarde dat er aan de bijrijderskant te weinig ruimte is om goed te kunnen werken. Volgens de toezichthouder moet uit de verklaring van de medewerker worden geconcludeerd dat de truck, trailer en de containers de wasplaats gingen verlaten ondanks dat deze niet goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit stelde de toezichthouder vast dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. De toezichthouder constateert bij de tweede controle dat de vrachtwagen nog vuil was, wat door eiseres niet wordt betwist. Dat uit het rapport van bevindingen niet blijkt dat de toezichthouder dit heeft geconstateerd nadat de wagen de wasstraat had verlaten, neemt niet weg dat in dit geval wel voldoende vaststaat dat de door eiseres te verrichten controle op de reiniging en ontsmetting niet (goed) heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt immers dat de nareiniging ook niet goed was uitgevoerd, dat de kleden waren vastgemaakt, dat een medewerker net de wagen instapte en dat die medewerker bevestigde dat ze klaar waren met de R&O en de wagen gereed was voor vertrek. Uit dit alles blijkt afdoende dat de controle door eiseres reeds moet geacht te zijn verricht op het moment dat de toezichthouder voor de tweede maal vuil op de wagen constateert. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201701987
6.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
6.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
6.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131315/100207) dat hij zich omstreeks 5.30 uur in de aanvoerhal bevond en zag dat een chauffeur bezig was de zeilen te sluiten. De toezichthouder heeft nog even snel de opgeladen containers gecontroleerd of ze schoon waren en dat was niet het geval. De toezichthouder zag in enkele containers mestrestanten en heeft de chauffeur gevraagd om de smerige containers schoon te spuiten. Op de vraag van de toezichthouder of hij ze nog heeft gecontroleerd tijdens het opladen, antwoordde de chauffeur: “
Nee, want ze zijn schoon, ook de containers die buiten staan. En wij doen het altijd zo.” Op de vraag van de toezichthouder of hij, als de toezichthouder de containers niet had gecontroleerd, zo was weggegaan, antwoordde de chauffeur: “
Ja, ik hoef ze niet meer te controleren.” Enkele minuten later kwam de heer [naam] (chef aanvoer), die met de heftruck de laatste containers op de vrachtauto laadde. De toezichthouder zag dat hij ze ook van buiten ophaalde en vroeg aan de chauffeur of alle containers van buiten zijn gehaald, die daarop antwoordde:
Ja, dat doen we altijd zo. Voordat de medewerkers aanwezig zijn halen we schone containers van buitenop.” De toezichthouder is naar buiten gelopen en zag daar nog een hele stapel lege containers staan en dat de containers niet afgedekt opgestapeld stonden. Uit de verklaring van de medewerker moet volgens de toezichthouder geconcludeerd worden dat de containers de wasplaats gingen verlaten ondanks dat deze niet goed waren gereinigd en ontsmet. De toezichthouder stelde vast dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder vuile containers heeft waargenomen. Dat de toezichthouder dit niet heeft geconstateerd nadat de wagen de wasstraat had verlaten, neemt niet weg dat in dit geval wel voldoende vaststaat dat de door eiseres te verrichten controle op de reiniging en ontsmetting niet (goed) heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt immers dat de chauffeur verklaart dat het ging om ‘schone’ containers die zij van buiten haalden en dat hij met deze containers zou zijn weggereden. Daaruit mag worden geconcludeerd dat de containers die in de wagen werden geplaatst reeds op een eerder moment het schoonmaakproces en de controle daarop hadden doorlopen. Nu een aantal van deze containers vuil bleken, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201700844
7.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
7.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
7.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131399/98821) dat hij zich op de parkeerplaats naast het slachthuis bevond waar de trucks met oplegger en de losse opleggers gestald worden. De toezichthouder zag daar een vrachtwagen staan (kenteken [kenteken] ) met trailer nummer 44 en een losse trailer met nummer 34 ( [kenteken] ); beide trailers waren geladen met gereinigde containers. De toezichthouder zag dat de trailers nog ‘nadrupten’ van het reinigingsproces en daarom heeft de toezichthouder bij de containers en de trailers geïnspecteerd of de reiniging en desinfectie voldoende was uitgevoerd. De toezichthouder zag dat bij trailer 44 de ‘sloffen’ van de containers bijna allemaal niet voldoende gereinigd waren; in deze sloffen zaten mestklompen variërend in grootte van circa 0,5 cm tot circa 15 cm, en in twee sloffen zaten mestrestanten uitgesmeerd aan de binnenkant. Verder zag de toezichthouder bij deze trailer dat er op de voorkant van de trailer (aan de cabinezijde) nog duidelijk zichtbare mestrestanten aanwezig waren. Daarna is de toezichthouder de trailer met nummer 34 ( [kenteken] ) gaan controleren, die direct rechts (van voor bekeken) naast trailer 44 stond. Hij zag ook bij deze containers in meerdere sloffen mestklompen en -gruis liggen en zag dat in het ventilatienet van het kleed van deze trailer nog duidelijke witte sporen van mestverontreiniging aanwezig waren. De toezichthouder stelde vast dat de vrachtwagen, trailers en de containers de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de reinigings- en ontsmettingsplaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder vuil waarneemt bij twee trailers die buiten op het terrein van eiseres staan. Dat de toezichthouder de trailers niet feitelijk uit de wasstraat heeft zien komen, neemt niet weg dat in dit geval wel voldoende vaststaat dat de door eiseres te verrichten controle op de reiniging en ontsmetting niet (goed) heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt immers dat de trailers nog nadrupten en waren geladen met gereinigde containers. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die constateringen te twijfelen. Voorts heeft eiseres ook geen informatie naar voren gebracht die grond moeten geven voor een andere conclusie dan dat die trailers met containers reeds waren gereinigd en ontsmet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201701990
8.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
8.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. De enkele relatering dat de toezichthouder de vrachtauto bij het uitrijden van de wasplaats staande heeft gehouden, bewijst niet dat de auto de wasplaats/aanvoerhal reeds had verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
8.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131330/100208) dat hij zich in de aanvoerhal bevond en daar zag dat de medewerkers van eiseres bezig waren om een vrachtwagen en trailer met kentekens [kenteken] / [kenteken] schoon te maken. Van deze vrachtwagen waren net daarvoor de volle containers met levende kuikens afgeladen. Nadat de vrachtwagen en trailer gereinigd en gedesinfecteerd waren zijn er door de medewerkers schone containers op de trailer geplaatst. Vervolgens is het dak naar beneden gelaten en zijn de zeilen dichtgetrokken, aldus de toezichthouder. Vervolgens is de toezichthouder naar buiten gelopen en heeft de vrachtwagen bij het uitrijden van de wasplaats staande gehouden. Hij heeft de chauffeur (in dit geval een medewerker van eiseres) gevraagd of er bij deze vrachtwagen nog handelingen omtrent het reinigen en desinfecteren zouden gebeuren. De medewerker gaf aan dat dit niet meer het geval was en dat de vrachtwagen in de huidige toestand het terrein zou verlaten. De toezichthouder heeft vervolgens gevraagd of de zeilen weer opengetrokken konden worden zodat hij de containers kon inspecteren, waar de medewerker gehoor aan heeft gegeven. Bij zijn inspectie van de containers viel de toezichthouder op dat meerdere containers (meer dan 8) onvoldoende schoon waren; zowel op de bodem als tegen de bovenkant van de lades was mest aanwezig. Dit varieerde van kleine mestplekjes (ongeveer 1-0,5 cm) tot grotere mestplekken (ongeveer 1,5 cm). Ook was er volgens de toezichthouder bij verschillende containers (meer dan 4) in de sloffen uitgesmeerde mest te zien. De toezichthouder stelde vast dat de containers de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. De toezichthouder constateert in het rapport van bevindingen dat containers vuil waren, wat eiseres ook niet betwist. Voorts blijkt uit het rapport dat de toezichthouder heeft gezien dat de betreffende vrachtwagen schoongemaakt werd en dat hij deze vrachtwagen bij het uit de wasstraat rijden staande heeft gehouden. Daaruit blijkt reeds voldoende, mede gelet op het overwogene onder 3.1, dat op het moment dat de toezichthouder de wagen staande houdt, de reiniging en ontsmetting en de controle daarop moet worden geacht te hebben plaatsgevonden. Dat uit het rapport niet blijkt dat de vrachtwagen de wasstraat volledig had verlaten, doet daar niet aan af. Bovendien kan in dit geval ook uit de verklaringen van de medewerker, die aangaf dat er geen handelingen omtrent het reinigen en desinfecteren meer zouden plaatsvinden en dat de vrachtwagen in de huidige toestand het terrein zou verlaten, worden afgeleid dat de R&O controle moet worden geacht te zijn verricht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201701993
9.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
9.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk geen kwantitatieve vaststelling van de aangetroffen (mest)verontreiniging heeft gerelateerd. Daardoor is niet vast te stellen of eiseres haar HACCP procedures heeft geschonden. Een overtreding is niet bewezen, aldus eiseres.
9.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131760/100210) dat hij zich buiten naast de expeditiehal bevond, op het parkeerterrein waar de schone vrachtwagens met schone containers geparkeerd worden. Vanaf deze plek vertrekken de vrachtwagens vervolgens om de kuikens op te halen bij de pluimveehouders. De toezichthouder zag dat er net een vrachtwagen met kenteken [kenteken] / [kenteken] werd geparkeerd door een medewerker van het slachthuis die even daarvoor schoongemaakt was in de R&O plaats in de aanvoerhal van de slachterij. Dit weet de toezichthouder omdat hij de vrachtwagen even daarvoor heeft zien staan op de R&O plaats in het bedrijf. Hij heeft de medewerker gevraagd of deze vrachtwagen gebruikt ging worden om nieuwe kuikens te halen en of er nog handelingen (schoonmaak) zouden plaatsvinden aan de vrachtwagen. De medewerker gaf aan dat de vrachtwagen gereed was voor vertrek en dat er geen handelingen meer zouden plaatsvinden aan de vrachtwagen. De vrachtwagen had de zeilen dicht. De toezichthouder heeft de medewerker gevraagd om de zeilen te openen en bij controle van de containers was zichtbaar dat deze onvoldoende schoon waren. Zowel op de bodem van de lades, tegen de bovenkanten van de lades als ook in de sloffen waren mestresten zichtbaar. De toezichthouder stelde vast dat de containers de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd. Locatiemanager [naam] heeft tegenover de toezichthouder verklaard dat de NVWA op een moment in een proces heeft gecontroleerd terwijl het mogelijk is dat er daarna nog handelingen of controles plaatsvinden, aldus het rapport.
9.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt voldoende dat de toezichthouder zijn constateringen doet op een moment dat de reiniging en ontsmetting en de controle van eiseres daarop geacht moet worden te hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft in deze boetezaak daartegen ook geen gronden gericht. Voorts blijkt uit het rapport dat de toezichthouder waarneemt dat containers vuil waren. Dat de toezichthouder niet precies beschrijft hoeveel mest of in welke grootte hij dat heeft aangetroffen, maakt niet dat verweerder geen overtreding heeft kunnen vaststellen. Uit de werkinstructies van eiseres ( [kenmerk] ) volgt immers dat containers zodanig moeten worden gereinigd dat er geen zichtbaar vuil meer aanwezig is. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies die de toezichthouder aan zijn waarnemingen in het rapport verbindt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201701997
10.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 21 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
10.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
10.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 132817/100211) dat hij, aangezien ‘s ochtends de observatie van zijn collega was dat de containers die op de vrachtwagen werden geladen nadat ze door de wasserij waren gegaan, niet altijd goed schoon waren, ‘s middags rond 15.00 uur aan [naam] , chef aanvoer, heeft gevraagd een vrachtwagen te mogen bekijken die klaar stond voor gebruik de volgende ochtend. Ze zijn toen naar een plek gelopen waar twee vrachtwagens stonden en de toezichthouder heeft toen naar aanleiding van de keuze van de heer [naam] en de heer [naam] (inmiddels ook aanwezig) de truck [kenteken] met oplegger [kenteken] bekeken. De beide heren hebben de zeilen aan weerskanten van de vrachtwagencombinatie geopend zodat de toezichthouder alle containers van beide zijden kon bekijken, in ieder geval de onderste rij. De toezichthouder zag in bijna alle containers op één of meerdere plekken mestresten. Hieruit concludeerde de toezichthouder dat de containers onvoldoende schoon waren. De toezichthouder stelde vast dat de containers de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder vuil op containers zag. Daarnaast kan uit het rapport voldoende worden afgeleid dat de toezichthouder deze waarneming deed op het moment dat de reiniging en ontsmetting en controle daarop door eiseres geacht moeten worden te zijn verricht. Uit het rapport blijkt immers dat de chef aanvoer de toezichthouder een vrachtwagen heeft aangewezen die klaar stond voor gebruik de volgende ochtend. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201702051
11.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 12 mei 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
11.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk geen kwantitatieve vaststelling van de aangetroffen (mest)verontreiniging heeft gerelateerd. Daardoor is niet vast te stellen of eiseres haar HACCP procedures heeft geschonden. Een overtreding is niet bewezen, aldus eiseres.
11.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 133295/100473) dat hij zich buiten bevond, achter het pand waar de gereinigde vrachtwagens geparkeerd staan, van waaruit deze vrachtwagens weer naar de kuikenhouders gaan om een nieuwe lading kuikens te halen. De toezichthouder zag dat daar een vrachtwagen met kenteken [kenteken] / [kenteken] stond die net gereinigd was in de R&O wasplaats. De toezichthouder weet dit omdat hij de vrachtwagen even daarvoor heeft zien staan in de R&O wasplaats. Hij heeft de medewerker gevraagd of deze vrachtwagen gereed was voor vertrek. Dit werd beaamd. Vervolgens heeft de toezichthouder de medewerker gevraagd om de zeilen te openen, zodat hij de containers en de trailer kon controleren. De toezichthouder zag dat de containers onvoldoende gereinigd waren; op de lades zaten nog duidelijk zichtbare mestresten en ook tegen de bovenkant van de lades zaten op verschillende plekken duidelijk zichtbare mestresten. Ook de trailer zelf was volgens de toezichthouder onvoldoende gereinigd; aan de buitenzijde van de trailer zaten duidelijke mestresten en ook op de klemmen van het zeil zaten mestresten. De toezichthouder stelde vast dat de containers en de trailer de wasplaats hadden verlaten zonder dat deze goed waren gereinigd en ontsmet. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in paragraaf 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) van eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder de vrachtwagen heeft gezien in de R&O plaats, dat hij de constateringen deed toen de vrachtwagen weer buiten stond en dat een medewerker heeft beaamd dat de vrachtwagen gereed was voor vertrek. Daarmee staat voldoende vast dat de constateringen van vuile containers door de toezichthouder zijn gedaan op een moment dat de reiniging en ontsmetting en controle daarop door eiseres moet worden geacht te hebben plaatsgevonden. Dat de toezichthouder niet precies beschrijft hoeveel mest of in welke grootte hij heeft aangetroffen, maakt niet dat verweerder geen overtreding heeft kunnen vaststellen. Uit de werkinstructies van eiseres ( [kenmerk] ) volgt immers dat containers zodanig moeten worden gereinigd dat er geen zichtbaar vuil meer aanwezig is. Bovendien spreekt de toezichthouder in het rapport over “duidelijk zichtbare mestresten” en de rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies die de toezichthouder aan zijn waarnemingen in het rapport verbindt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Boetezaak 201702514
12.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 2 juni 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000 voor het volgende feit:
  • De exploitant van het levensmiddelenbedrijf droeg geen zorg voor de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP beginselen. Bij het reinigen en ontsmetten van de bij transport gebruikte voorzieningen heeft de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de hiervoor opgestelde procedure niet gevolgd. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 5, eerste lid, van Verordening 852/2004 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
12.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder feitelijk niet heeft vastgesteld dat niet volledig gereinigd en gedesinfecteerd materiaal de wasplaats/aanvoerhal heeft verlaten. Dat sprake zou zijn van een overtreding omdat een toezichthouder van eiseres de controle van de kwaliteit van de reiniging en desinfectie niet goed had uitgevoerd is geen draagkrachtige motivering voor het boetebesluit. Bovendien heeft de toezichthouder alleen gezien dat een container vanuit het buitenterrein in de vrachtwagen werd geladen, zonder feitelijk te hebben onderzocht of vastgesteld dat deze container niet schoon of niet gedesinfecteerd was. Er is geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
12.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 133414/101121) dat hij zich omstreeks 06:10 uur in de aanvoerhal bevond, net voor de ingang waar heftrucks vanuit het buitenterrein de hal binnen komen rijden. De toezichthouder zag in de hal een vrachtwagen staan die voor de helft geladen was met containers. Hij zag een heftruck bij de vrachtwagen wegrijden richting het buitenterrein. De toezichthouder is vervolgens deze heftruck gevolgd en zag hoe een container vanuit het onoverdekte buitenterrein door deze heftruck omhoog getild werd. Vervolgens reed de heftruck met container de hal binnen richting de gereedstaande vrachtwagen. De toezichthouder zag hoe de container vanuit de heftruck de vrachtwagen op geladen werd. De heer [naam] , medewerker aanvoer, stond zijdelings van de vrachtwagen op het moment dat de heftruck de container op de wagen aan het laden was. De toezichthouder bracht deze heer op de hoogte van zijn bevindingen en na cautie verklaarde de heer [naam] : “
De heftruck wordt bereden door de chauffeur van de vrachtwagen en hij is nietbekend met het protocol van het bedrijf.” Op de vraag van de toezichthouder of de heer [naam] zelf wel bekend is met het R&O protocol, antwoordde hij bevestigend. De toezichthouder stelde vast dat de container vanuit het buitenterrein op de vrachtwagen werd geladen zonder dat deze goed was gedesinfecteerd. Hieruit bleek dat de toezichthouder van de R&O-plaats de controle ten aanzien van de kwaliteit van reiniging en desinfectie, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de procedure R&O wasplaats [kenmerk] (versie 4 met datum 24 augustus 2012) eiseres, niet goed had uitgevoerd, aldus het rapport.
12.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het rapport van bevindingen onvoldoende worden afgeleid dat de gestelde overtreding is begaan. De toezichthouder concludeert dat een container op de vrachtwagen geladen werd zonder dat deze goed was gedesinfecteerd. Waarom de toezichthouder concludeert dat de container onvoldoende gedesinfecteerd was blijkt evenwel niet uit het rapport. Mogelijk moet dit worden afgeleid uit de omstandigheid dat de container afkomstig was van het onoverdekte buitenterrein, maar daarvoor is dan een nadere beschrijving in het rapport van bevindingen noodzakelijk. Ook in het bestreden besluit of ter zitting is op dit punt geen nadere toelichting gegeven. Voorts kan uit het rapport van bevindingen ook niet zonder meer worden afgeleid dat het hier om een container ging die reeds door de wasstraat was gegaan en gereinigd en ontsmet was. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat eiseres haar eigen werkinstructies (de HACCP-procedures) niet goed heeft uitgevoerd of gehandhaafd.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in alle boetezaken, behalve boetezaak 201702514, bevoegd was om een boete op te leggen.
14. Eiseres voert aan dat verweerder bij de hoogte van de opgelegde boetes geen rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden. Eiseres ondervindt geen economisch voordeel van de gestelde overtredingen. Daarnaast wordt eiseres, gezien het lik-op-stuk beleid van verweerder financieel en in haar bedrijfsvoering zwaar belast door het moeten voeren van veel bezwaar- en beroepsprocedures. Ook staat de opeenstapeling van boetebesluiten in geen verhouding tot de financiële positie van het bedrijf, aldus eiseres.
14.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 1099/2009 gediende doel - bescherming van de dier- en volksgezondheid - staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in dit geval de boetebedragen had dienen te matigen. Dat eiseres financiële gevolgen ondervindt, is geen reden om de boetes te matigen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
15. De rechtbank concludeert gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het volgende.
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren van eiseres gegrond en stelt de door verweerder aan eiseres te betalen dwangsom vast op € 11.340,-. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het (alsnog genomen) bestreden besluit gegrond omdat één van de boetezaken niet overeind blijft. In boetezaken 201701985, 201700190, 201701987, 201700844, 201701990, 201701993, 201701997 en 201702051 heeft verweerder wel terecht de boete opgelegd en het bestreden besluit blijft ten aanzien van die zaken dan ook in stand. In boetezaak 201702514 heeft verweerder ten onrechte een boete opgelegd en het bestreden besluit zal ten aanzien van die boetezaak worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf te voorzien in die boetezaak, door het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 2 juni 2017 gegrond te verklaren en dit primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat de boete in zaak 2017002514 vervalt.
16. Een vergoeding van het griffierecht door verweerder is hier niet aan orde. Eiseres was alleen in het (inmiddels vervallen) beroep met kenmerk ROT 18/838 griffierecht verschuldigd en niet in de daaruit voortvloeiende tien beroepen, waaronder dit beroep. Voorts is verweerder in de uitspraak op het beroep met kenmerk ROT 18/3138 reeds veroordeeld tot terugbetaling van het één maal door eiseres betaalde griffierecht.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast.
17.1.
Voor de proceshandelingen in het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 4 mei 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 0,25 (omdat de zaak is aan te merken als zeer licht aangezien het alleen om de hoogte van de dwangsom gaat). De reiskosten van de directeur van eiseres stelt de rechtbank vast conform het door eiseres opgegeven bedrag van € 50,60. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bewaren van eiseres sprake van samenhang tussen de beroepen met kenmerk ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146, nu het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen één maal door de gemachtigde van eiseres in al deze zaken is ingediend, het geheel gelijktijdig door de rechtbank is behandeld en de inhoud in de zaken op dat punt vrijwel identiek is. De rechtbank zal vanwege die samenhang en nu de directeur van eiseres slechts één maal naar de zitting heeft moeten reizen, dan ook de toe te kennen proceskosten gelijkelijk verdelen over deze negen zaken die op het punt van het niet tijdig beslissen gegrond zijn verklaard. Dit betekent dat in dit beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, de door verweerder te vergoeden proceskosten worden vastgesteld op € 33,46.
17.2.
Ten aanzien van de proceshandelingen in het inhoudelijke beroep gericht tegen het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de zuiver forfaitair bepaalde vergoeding leidt tot een dermate disproportionele vergoeding dat er aanleiding bestaat om deze vergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb te matigen. Daartoe is van belang dat dit beroep en de beroepen ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144 en ROT 18/3145, weliswaar niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb kunnen worden aangemerkt, maar wel op onderdelen enige samenhang vertonen ten aanzien van het soort overtreding en een aantal algemene beroepsgronden. Daarnaast zijn al deze beroepen tegelijk op dezelfde zitting behandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de forfaitaire toe te kennen vergoeding te halveren. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag wordt 1 punt toegekend voor de aanvulling van het beroep bij brief van 28 juni 2018 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 augustus 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1. Na halvering van dit bedrag komen de te vergoeden kosten voor de rechtsbijstandverlening in dit inhoudelijke deel van het beroep op € 501,-. Ten aanzien van de reiskosten van de directeur van eiseres naar de zitting van 8 augustus 2018 overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde inhoudelijke beroepen op dezelfde zitting zijn behandeld en hij dus slechts één maal heeft moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van deze beroepen. De rechtbank zal de te vergoeden reiskosten (€ 50,60) dan ook gelijkelijk verdelen over de negen van de hiervoor genoemde beroepen die gegrond zijn verklaard, wat neerkomt op € 5,62 per zaak. Daarmee komen de totale te vergoeden proceskosten voor het inhoudelijke deel van dit beroep op € 506,62.
17.3.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank in dit beroep verweerder in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 540,08.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de dwangsom;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 11.340,- is verschuldigd;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op boetezaak 201702514 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 2 juni 2017 in boetezaak 201702514;
  • laat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige boetezaken in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.