Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1954 en haar echtgenoot is geboren op [geboortedatum] 1945. Zij wonen samen in een eengezinswoning. Eiseres is bekend met onder meer hartklachten, nek- en rugklachten en artrose. Haar echtgenoot is onder meer bekend met longkanker, reumatische klachten en de ziekte van Sjögren. Verweerder heeft eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo 2007) van 10 juni 2011 tot 10 juni 2016 geïndiceerd voor 3 uur en 45 minuten per week hulp bij het huishouden, voor zware huishoudelijke werkzaamheden en gedeeltelijke wasverzorging (strijk), uit te voeren door zorgaanbieder [zorgaanbieder] . Vanwege een beleidswijziging per 1 januari 2014 - waardoor verweerder niet langer in uren indiceert, maar in resultaten - heeft verweerder eiseres op 30 april 2014 herbeoordeeld en haar bij besluit van 1 mei 2014 van 1 juli 2014 tot en met 30 april 2019 geïndiceerd voor een schoonmaakvoorziening voor het resultaat “wonen in een schoon en leefbaar huis”. Bij brief van 8 juni 2016 heeft eiseres, onder verwijzing naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 mei 2016, verweerder verzocht om de haar toegekende indicatie te herzien en haar weer in aanmerking te laten komen voor 3 uur en 45 minuten per week hulp bij het huishouden. Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft verweerder dit verzoek van eiseres afgewezen. Bij brief van 28 augustus 2016 heeft eiseres bij verweerder gemeld dat zij onvoldoende huishoudelijke hulp ontvangt, waarna zij bij brief van 28 oktober 2016 bij verweerder een aanvraag heeft ingediend voor uitbreiding van haar indicatie voor hulp bij het huishouden. Wmo-klantmanager [naam] heeft vervolgens op 15 november 2016 een keukentafelgesprek gevoerd met eiseres. Eiseres heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat zij nog maar 2 uur per week hulp bij het huishouden ontvangt en dat dit onvoldoende is om de schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren. De Wmo-klantmanager heeft blijkens het door haar opgestelde onderzoeksverslag met eiseres afgesproken dat een nieuw ondersteuningsplan wordt opgesteld en dat een inspectie in de woning zal plaatsvinden door BAR-dichtbij. Op 17 november 2016 heeft een medewerker van zorgaanbieder [zorgaanbieder] eiseres thuis bezocht en is een ondersteuningsplan opgesteld, dat door eiseres is ondertekend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, onder de overweging dat het ondersteuningsplan integraal onderdeel uitmaakt van het primaire besluit. In haar bezwaar tegen het primaire besluit heeft eiseres onder meer aangegeven dat de 3 uur per week huishoudelijke hulp die zij ontvangt nog altijd te weinig is. Op 3 april 2017 heeft een schoonmaakinspectie in de woning van eiseres plaatsgevonden door BAR-dichtbij, waarvan een schouwrapport is opgesteld. Diezelfde dag heeft de zorgcoördinator van [zorgaanbieder] een bezoek gebracht aan eiseres voor het bijstellen van het ondersteuningsplan en om te bezien of de extra inzet voldoende is geweest. De zorgcoördinator van [zorgaanbieder] en de medewerker van BAR-dichtbij hebben geconstateerd dat het resultaat “wonen in een schoon en leefbaar huis” onvoldoende is bereikt, aangezien op verschillende plekken in de woning stof is aangetroffen. Vervolgens heeft de zorgcoördinator van [zorgaanbieder] op 3 april 2017 samen met eiseres een nieuw ondersteuningsplan opgesteld, waarin de door de zorgaanbieder uit te voeren huishoudelijke activiteiten zijn opgenomen, inclusief de aard, de omvang en de frequentie daarvan. Eiseres heeft dit ondersteuningsplan ondertekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het beleid om resultaatgericht te indiceren voldoet aan de Wmo 2015 en de uitspraken van de Raad van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402, ECLI:NL:CRVB:2016:1403, ECLI:NL:CRVB:2016:1404 en ECLI:NL:CRVB:2016:1491). Met de indicatie en het nieuwe ondersteuningsplan wordt volgens verweerder voldoende duidelijk op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan de te bereiken resultaten. Hierin is immers vastgelegd welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om de resultaten te bereiken, zodat inzichtelijk is wat de omvang is van de toegekende maatwerkvoorziening. Volgens verweerder volgt uit de uitspraken van de Raad niet dat de resultaatbeschikking het aantal uren moet vermelden dat wordt ingezet om de resultaten te bereiken. Verweerder stelt voorts dat de door de Raad in een van de uitspraken van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) gestelde eis, dat beleid op objectief, door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te verrichten onderzoek moet berusten, niet één op één kan worden doorgetrokken naar resultaatgericht indiceren. Verder stelt verweerder dat het ondersteuningsplan door de zorgaanbieder in samenspraak met eiseres is opgesteld en dat de Wmo-klantmanager heeft gecontroleerd of het ondersteuningsplan voldoet aan de eisen die door haar aan de hulp in de huishouding zijn gesteld. 3. Eiseres voert aan dat zij door verweerder onvoldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen, aangezien zij in de praktijk minder uren dan voorheen ontvangt, terwijl haar situatie en de situatie van haar echtgenoot alsmaar is verslechterd. Alhoewel verweerder stelt dat niet wordt gewerkt in uren, lijkt de praktijk het tegenovergestelde te bevestigen. Eiseres betoogt dat het indiceren in resultaten ontoelaatbaar is, omdat hiermee onvoldoende vast komt te staan of zij met de maatwerkvoorziening voldoende wordt gecompenseerd. Nu in de besluitvorming en het ondersteuningsplan niet is opgenomen hoeveel tijd er nodig is om de resultaten waarvoor zij is geïndiceerd te bereiken, is volgens eiseres in strijd met de Wmo 2015 en de rechtspraak gehandeld. Eiseres stelt dat het enkel noemen van de taken en de frequentie waarmee de taken dienen te worden uitgevoerd, geen zekerheid biedt dat de taken ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Verder stelt eiseres dat de dubbelrol van de zorgaanbieder grote vraagtekens oproept. Verweerder heeft namelijk aan de zorgaanbieder overgelaten hoeveel hulp er ingezet moet worden, terwijl de zorgaanbieder hier een persoonlijk belang bij heeft. De door verweerder en de zorgaanbieder gehanteerde normtijden zijn niet gebaseerd op objectieve criteria die steunen op deugdelijk onderzoek dat is uitgevoerd door derden die geen belang hebben bij de uitkomst van dat onderzoek. Daarmee is volgens eiseres gehandeld in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het vaststellen van rechten en plichten is een taak van verweerder en niet van de zorgaanbieder, zodat verweerder de invulling van de indicatie niet mocht overlaten aan de zorgaanbieder. Volgens eiseres had verweerder een indicatie moeten afgeven waarin de aangeboden ondersteuning concreet in uren wordt genoemd aan de hand van een deugdelijk protocol, zodat haar rechtszekerheid wordt geboden. Eiseres stelt dat het protocol van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) leidend zal moeten zijn. Aangezien er bij eiseres sprake is van een vierkamerwoning en een meerpersoonshuishouden, komt zij op basis van dit protocol in aanmerking voor een indicatie met een omvang van 6 uur per week, voor licht en zwaar huishoudelijk werk en de verzorging van de was. Voorts stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met alle omstandigheden van het geval, onder meer omdat bij haar en haar echtgenoot sprake is van een verslechtering van de situatie en hun situatie qua gezondheid schrijnend is te noemen. Verweerder heeft volgens eiseres dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de geboden ondersteuning voldoende is om een schoon en leefbaar huis te bereiken.
4. Het wettelijk kader is in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat de te beoordelen periode in dit geval loopt vanaf de aanvraag op 28 oktober 2016 tot en met het bestreden besluit op 30 mei 2017 (aldus in vergelijkbare zin de uitspraak van de Raad van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1521). 6. Onder verwijzing naar de genoemde uitspraken van de Raad van 18 mei 2016 stelt de rechtbank tevens voorop dat uit de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van de Wmo 2015 voortvloeit dat het gemeentebestuur grote beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college van burgemeester en wethouders (het college) voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het om maatwerkvoorzieningen gaat, vindt deze vrijheid in ieder geval een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Hieruit vloeit voort dat, indien het onderzoek uitwijst dat in het concrete geval maatwerk moet worden geboden, niet kan worden volstaan met standaardoplossingen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de te treffen maatwerkoplossingen heel divers van aard kunnen zijn. Er bestaat dus niet één oplossing, maar er kunnen meerdere wegen naar Rome leiden. Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd.
7. Niet in geschil is dat eiseres en haar echtgenoot, gelet op hun medische situatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen, niet (volledig) in staat zijn om huishoudelijke taken uit te voeren. Verweerder heeft eiseres gelet hierop geïndiceerd voor een maatwerkvoorziening, voor de resultaatgebieden “wonen in een schoon en leefbaar huis” en “beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding”. De voornaamste beroepsgrond van eiseres is dat zij onvoldoende rechtszekerheid heeft, omdat verweerder indiceert in resultaatgebieden en daarbij geen hoeveelheid tijd (in uren per week) noemt. Volgens eiseres is de haar toegekende indicatie dan ook onvoldoende concreet.
8. De door verweerder in de situatie van eiseres gevolgde werkwijze komt er op neer dat naar aanleiding van de aanvraag van eiseres door de Wmo-klantmanager van verweerder is onderzocht of eiseres en haar echtgenoot beperkingen ondervinden die moeten worden gecompenseerd. De Wmo-klantmanager heeft het inwinnen van een nader (medisch) advies niet zinvol geacht, omdat de verkregen gegevens een duidelijk beeld hebben gegeven van de situatie van eiseres en haar echtgenoot. De Wmo-klantmanager heeft geconcludeerd dat eiseres en haar echtgenoot niet in staat zijn tot het schoonhouden van de woning en het zorgen voor schone en draagbare kleding en dat er extra schoonmaakmomenten noodzakelijk zijn in verband met de gezondheid van eiseres en haar echtgenoot, omdat de woning stofvrij gehouden moet worden wegens longproblemen. In aansluiting op het onderzoek van de Wmo-klantmanager heeft verweerder aan de zorgaanbieder gevraagd om een ondersteuningsplan op te stellen voor het bereiken van de resultaten “wonen in een schoon en leefbaar huis” en “beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding”. De zorgaanbieder heeft vervolgens met inachtneming van de concrete woon- en leefsituatie van eiseres en haar echtgenoot en in samenspraak met eiseres op 17 november 2016 een ondersteuningsplan opgesteld, dat integraal onderdeel uitmaakt van het primaire besluit. Naar aanleiding van het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar, heeft de zorgaanbieder in opdracht van verweerder op 3 april 2017 in samenspraak met eiseres een nieuw ondersteuningsplan opgesteld, dat integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Hierin is per resultaatgebied vastgelegd welke activiteiten moeten worden uitgevoerd, wat deze activiteiten inhouden, in welke ruimten de activiteiten moeten worden uitgevoerd, door wie de activiteiten moeten worden uitgevoerd en met welke frequentie de activiteiten moeten worden uitgevoerd. Zoals door verweerder in zijn verweerschrift nader is toegelicht, houdt verweerder zeggenschap over de totstandkoming van het ondersteuningsplan, beoordeelt de Wmo-klantmanager van verweerder het opgestelde ondersteuningsplan op inconsequenties en volledigheid en controleert de Wmo-klantmanager van verweerder de daadwerkelijke concrete invulling van de hulpbehoefte. Pas na goedkeuring van het ondersteuningsplan door de Wmo-klantmanager neemt verweerder een besluit op de aanvraag om een maatwerkvoorziening, waarvan het ondersteuningsplan onderdeel gaat uitmaken. Eerst bij het primaire besluit en vervolgens bij het bestreden besluit zijn rechten en plichten vastgesteld door verweerder. Anders dan eiseres heeft betoogd, heeft verweerder dit dan ook niet overgelaten aan de zorgaanbieder.
9. De rechtbank acht deze wijze van onderzoek en indiceren in dit geval voldoende zorgvuldig en voldoende concreet om te kunnen vaststellen of met de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Nu deze wijze van indiceren berust op een onderzoek naar alle van belang zijnde feiten en omstandigheden van het individuele geval, is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de maatwerkvoorziening is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de betrokkene. Door te indiceren in resultaatgebieden en het ondersteuningsplan onderdeel uit te laten maken van het indicatiebesluit, is voldoende inzicht verschaft in de vraag op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan de te bereiken resultaten en hoe met de te behalen resultaten een als compensatie te kwalificeren resultaat van de huishoudelijke verzorging kan worden verkregen. Aan de hand van het bestreden besluit, waarvan het ondersteuningsplan van 3 april 2017 onderdeel uitmaakt, kan worden vastgesteld – en kan eiseres vaststellen – welke concrete zorg aan eiseres en haar echtgenoot moet worden geboden en hoe die zorg bijdraagt aan de compensatie van de door eiseres en haar echtgenoot ondervonden beperkingen bij het voeren van een huishouden. Het ondersteuningsplan bevat immers een overzicht van de activiteiten en de frequentie waarin deze worden uitgevoerd. Dat hierin geen te besteden tijd (per activiteit) wordt vermeld, doet hier niet aan af. Uit de door eiseres naar voren gebrachte uitspraak van de Raad van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491), gedaan onder de Wmo 2007, waarin eveneens sprake was van het indiceren in resultaten zonder vermelding van de daaraan te besteden tijd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat in zijn algemeenheid een (al dan niet aan enig protocol ontleende) vermelding van te besteden tijd noodzakelijk is om te kunnen oordelen dat sprake is van een concrete hoeveelheid zorg. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat de door hem gehanteerde werkwijze afwijkt van de situatie zoals aan de orde in de laatstgenoemde uitspraak van de Raad van 18 mei 2016, waarin een ondersteuningsplan was opgesteld door de aanbieder ná een door het betreffende college genomen beschikking waarin geïndiceerd was in resultaatgebieden, zonder dat in die beschikking enige maatstaf voor de concreet te leveren zorg was opgenomen. De rechtbank weegt voorts mee dat er, zoals door verweerder in zijn verweerschrift nader is toegelicht, schoonmaakinspecties plaatsvinden door een onafhankelijke derde en er tevens een klachtenprocedure open staat. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid van eiseres kan worden gevergd dat zij zich bij aanmerkingen op de geleverde zorg in eerste instantie wendt tot de zorgaanbieder of de klantmanager van verweerder, zoals dat overigens ook het geval zou zijn in een situatie dat wel in uren zou zijn geïndiceerd. Verder heeft verweerder verklaard dat er bij wijzigingen in de te verrichten taken nieuwe besluitvorming zal plaatsvinden. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. 10. Eiseres heeft erop gewezen dat in de uitspraken van de Raad van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) en van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3633) is geoordeeld dat het onder de Wmo 2015 te voeren beleid op objectief, door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te verrichten onderzoek moet berusten. Nu daaraan in haar zaak niet is voldaan, bestaat geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning, aldus eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank was in de laatstgenoemde uitspraak van de Raad van 18 mei 2016, anders dan in de zaak van eiseres, echter sprake van het indiceren in uren door middel van standaardmodules, die voorzien in standaardtoekenningen voor bepaalde activiteiten en situaties. Nu in de onderhavige zaak sprake is van een andere, individuele wijze van indiceren, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het beroep van eiseres op de laatstgenoemde uitspraak van de Raad van 18 mei 2016 niet slaagt. In de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2017 heeft het betreffende college het vaststellen van de concrete omvang van de toegekende zorg, anders dan in de zaak van eiseres, in mandaat uitbesteed aan de aanbieder als bedoeld in artikel 2.6.3 van de Wmo 2015, waarbij tevens sprake was van een indicatie door die aanbieder in uren en niet, zoals in de zaak van eiseres, van een indicatie door verweerder in resultaten. Het beroep van eiseres op de genoemde uitspraak van de Raad van 18 oktober 2017 slaagt daarom evenmin. 11. Niet is gebleken dat eiseres met de toegekende maatwerkvoorziening onvoldoende ondersteuning wordt geboden om de resultaten “wonen in een schoon en leefbaar huis” en “beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding” te kunnen bereiken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat met de toegekende maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in beginsel een passende bijdrage kan worden geleverd aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat is gebleken dat verweerder naar aanleiding van de uitgevoerde inspecties (onder meer op 3 april 2017) – samen met de klachtenprocedure het sluitstuk in het systeem van resultaatgericht indiceren, waarmee ook controle op de zorgaanbieder plaatsvindt – meerdere keren heeft ingegrepen bij de zorgaanbieder en dat de zorgaanbieder in navolging hiervan thans 3,5 uur per week heeft ingepland voor de aan eiseres te leveren huishoudelijke ondersteuning. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het in eerste instantie op de weg van eiseres ligt om erop toe te zien dat de huishoudelijke hulp zich aan het ondersteuningsplan houdt en dat de ingeplande tijd wordt besteed aan taken die zijn geïndiceerd. Voor zover eiseres niet tevreden is over de uitvoering van de haar door verweerder toegekende maatwerkvoorziening ligt het, zoals hiervoor is overwogen, op haar weg om zich in eerste instantie te wenden tot de (klachtenfunctionaris van de) zorgaanbieder of de klantmanager van verweerder. Eiseres heeft al met al onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij met de toegekende indicatie en het daarbij behorende ondersteuningsplan onvoldoende kan worden gecompenseerd. De namens eiseres nog gestelde verslechtering van haar situatie kan ten slotte niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze verslechtering van na de te beoordelen periode dateert.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.