ECLI:NL:CRVB:2015:1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
12-6448 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van uren hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de toekenning van uren hulp bij het huishouden aan appellante is beoordeeld. Appellante had eerder een indicatie gekregen voor drie uren hulp per week, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft in een nieuw besluit het aantal uren verlaagd naar twee. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat het college haar beperkingen niet adequaat heeft ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Het college heeft de door appellante aangegeven beperkingen betrokken bij de berekening van de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden. De Raad concludeert dat de door appellante overgelegde medische verklaringen niet voldoende onderbouwen dat haar situatie is verslechterd ten opzichte van de eerdere indicatie. De Raad bevestigt dat het college de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden correct heeft berekend op basis van de Beleidsregels hulp bij het huishouden gemeente Den Haag 2009. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/6448 WMO
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2012, 12/5488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E. Tamas hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Voor appellante is verschenen mr. drs. Tamas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter en N.A.B. Storm. Het onderzoek ter zitting is geschorst ten einde het college in de gelegenheid te stellen om nadere gegevens in het geding te brengen over de wijze van behandeling van de aanvraag van appellante voor hulp bij het huishouden.
Het college heeft deze gegevens ingezonden bij brief van 24 september 2014.
Bij brief van 6 november 2014 heeft het college desgevraagd aanvullende stukken ingediend.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Appellante en mr. drs. Tamas zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Punter en Storm.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking gebracht voor drie uren per week hulp bij het huishouden voor de periode van 6 oktober 2010 tot en met 20 april 2012. Op 27 januari 2012 heeft appellante verlenging van deze voorziening aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college aan appellante twee uren per week hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 23 april 2012 tot en met 20 april 2014. Voor het licht huishoudelijk werk, het zwaar huishoudelijk werk en voor boodschappen is onderscheidenlijk 25 minuten, 77,5 minuten en 30 minuten toegekend, na afronding tezamen twee uren per week.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het de benodigde tijd voor de huishoudelijke verzorging heeft berekend aan de hand van de tijdens het indicatiegesprek door appellante gegeven antwoorden over wat zij wel en niet kan. Hieruit is gebleken dat zij de boodschappen gedeeltelijk zelf kan doen, evenals het opruimen en het verschonen van de bedden. Verder heeft appellante geantwoord dat zij in huis kan lopen, dat het buiten lopen minder gaat, dat zij de was verzorging zelf kan doen, dat zij lichte dingen kan tillen en dat zij korter dan 15 minuten kan staan. Voor zover appellante in bezwaar heeft aangevoerd dat zij bepaalde taken, in tegenstelling tot wat zij bij de aanvraag had vermeld, niet langer kan uitvoeren heeft appellante dit volgens het college niet onderbouwd. De door appellante overgelegde verklaring van de huisarts van 16 mei 2012 is daartoe onvoldoende omdat hieruit alleen haar klachten blijken en niet wat haar beperkingen zijn voor het doen van het huishouden en eventuele veranderingen daarin.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit berust op voldoende zorgvuldig onderzoek naar de beperkingen van appellante. Op door appellante in beroep overgelegde brieven van de huisarts van
20 en 21 augustus 2012 en het verslag van de röntgenfoto kan niet worden gebaseerd dat de beperkingen van appellante in de tijd zijn toegenomen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het college het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen. Zij heeft door middel van de verklaringen van de huisarts en het radiologisch verslag onderbouwd dat haar schouderklachten zijn toegenomen. Het college had hier nader onderzoek naar moeten doen, maar ook bij gelijkblijvende beperkingen is het niet begrijpelijk dat aan haar minder uren huishoudelijke hulp zijn toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de door het college ingezonden stukken over de wijze van afhandelen van de aanvraag van appellante en de daarop ter zitting gegeven toelichting komt, voor zover voor deze zaak van belang, het volgende naar voren. Appellante heeft via internet ten behoeve van haar aanvraag een vragenformulier ingevuld. In dit formulier wordt gevraagd naar de door haar ondervonden aandoeningen. Verder zijn er vragen over de aard en de mate van de ondervonden lichamelijke beperkingen, bijvoorbeeld bij staan, lopen, bukken en reiken, en over het kunnen voeren van regie bij het huishouden. De door appellante gegeven antwoorden zijn door een consulent telefonisch met appellante doorgesproken om na te gaan of appellante de vragen goed had begrepen en juist had beantwoord. Tijdens dat telefoongesprek heeft appellante de door haar gegeven antwoorden bevestigd. Op basis van de aldus in kaart gebrachte beperkingen van appellante heeft het college de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden met toepassing van geautomatiseerde rekenregels berekend op basis van de normtijden uit de Beleidsregels hulp bij het huishouden gemeente Den Haag 2009. Zo heeft het college bijvoorbeeld voor het doen van boodschappen op basis van de door appellante gegeven antwoorden tot uitgangspunt genomen dat appellante geen beperkingen heeft aan haar handen en armen, maar wel problemen heeft met het lopen (wel in huis, buiten niet verder dan 400 meter) en staan (korter dan 15 minuten), waarbij zij beschikt over een indicatie voor vervoer met de taxibus. Gelet hierop is het uitgangspunt voor de berekening dat de grote zware boodschappen moeten worden overgenomen en dat appellante de kleine boodschappen zelf verdeeld over de week kan doen. Dit leidt tot het toekennen van de helft van de normtijd voor het doen van boodschappen, te weten 30 minuten per week. Ook voor het zwaar huishoudelijke werk en het licht huishoudelijke werk is volgens deze systematiek een berekening gemaakt van het benodigde aantal uren hulp bij de huishouding.
4.2.
Gelet op de onder 4.1 weergegeven voorbereiding van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig onderzoek naar de voor het toekennen van de voorziening hulp bij de huishouding relevante feiten en omstandigheden. Op grond van de door appellante gegeven antwoorden heeft het college rekening gehouden met aandoeningen aan botten, spieren, bindweefsel en hart en vaatstelsel, waardoor zij niet kan reiken boven het hoofd, niet kan knielen, hurken of bukken, alleen licht kan tillen en beperkt kan lopen en staan. De in bezwaar door appellante overgelegde verklaring van de huisarts van 16 mei 2012 vermeldt dat appellante al meer dan vijf jaar bekend is met knie-, enkel-, rug- en schouderklachten. Het college heeft in deze verklaring geen aanleiding hoeven zien tot het doen instellen van medisch onderzoek in bezwaar. Met de door appellante ondervonden beperkingen als gevolg van de door de huisarts genoemde klachten heeft het college immers al rekening gehouden via de van appellante verkregen antwoorden op het vragenformulier bij de aanvraag. Verder biedt deze verklaring van de huisarts geen steun aan het door appellante in bezwaar ingenomen standpunt dat haar klachten zijn verergerd ten opzichte van het moment van de aanvraag en de toen door haar gegeven antwoorden.
4.3.
De in beroep overgelegde verklaringen van de huisarts van 20 en 21 augustus 2012 en het in de laatste verklaring genoemde radiologisch verslag van 20 juni 2012 leiden de Raad niet tot een ander oordeel. Over de te beoordelen periode, die loopt van de datum van de aanvraag op 27 januari 2012 tot de datum van het bestreden besluit op 19 juni 2012, bevatten deze verklaringen geen wezenlijk nieuwe medische informatie. Ten tijde van de aanvraag heeft appellante op de vraag “zal uw beperking veranderen?” al geantwoord dat haar situatie zal verslechteren. De hiervoor genoemde verklaringen van de huisarts, kort gezegd, inhoudende dat de schouderklachten toenemen in ernst en beperking bevestigen de al door appellante gegeven informatie. De verklaringen van de huisarts zijn op dat punt niet zodanig concreet dat hieruit kan worden afgeleid dat appellante haar klachten ten opzichte van de aanvraag zijn toegenomen. Ook kan uit die verklaringen niet worden afgeleid dat de door appellante bij de aanvraag gegeven antwoorden onvoldoende inzicht verschaffen in de door haar als gevolg van deze klachten ondervonden beperkingen.
4.4.
De bij het bestreden besluit toegekende tijd voor hulp bij het huishouden bestaat naast de onder 4.1 besproken 30 minuten per week voor het doen van boodschappen, uit 25 minuten per week voor licht huishoudelijk werk en 77,5 minuten voor het zwaar huishoudelijk werk. Bij het lichte huishoudelijk werk heeft het college er rekening mee gehouden dat appellante vanwege haar beperking bij het bukken en reiken alleen op ooghoogte kan stoffen en alleen lichte dingen kan opruimen. Bij het zwaar huishoudelijk werk heeft het college er rekening mee gehouden dat appellante niet kan schrobben en ramen lappen, dat appellante in beperkte mate verdeeld over de week kan stofzuigen en dat zij in beperkte mate kan bijdragen aan het verschonen van bedden. Hieruit volgt dat het college de door appellante bij de aanvraag aangegeven beperkingen heeft betrokken bij het bepalen van de toe te kennen tijd voor hulp bij het huishouden. Dat het college daarbij de beperkingen van appellante heeft onderschat is niet aannemelijk geworden. Het feit dat het aantal toegekende uren hulp bij het huishouden ten opzichte van de voorafgaande indicatie met één uur is verminderd kan niet worden verklaard uit de door het college toegepaste beleidsregels. Dat zijn immers in beide gevallen de Beleidsregels hulp in huishouden gemeente Den Haag 2009. Zoals volgt uit 4.1 heeft het college de wijze van afhandeling van de aanvraag veranderd en heeft het college de beperkingen van appellante nauwkeurig geïnventariseerd. Hierbij is in tegenstelling tot bij de voorafgaande indicatie bijvoorbeeld naar voren gekomen dat appellante geen hulp nodig heeft bij de was. Het betoog van appellante dat het onbegrijpelijk is dat aan appellante minder uren huishoudelijke verzorging zijn toegekend is daarom tevergeefs voorgesteld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. Mehagnoul

NK