2.2.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.2.1.Overweging 16 van de considerans bij (de Nederlandse taalversie van) verordening nr. 1008/2008 luidt:
“Klanten moeten in staat worden gesteld om de tarieven voor luchtdiensten van verschillende luchtvaartmaatschappijen daadwerkelijk te vergelijken. De totale prijs die klanten moeten betalen voor luchtdiensten vanuit de Gemeenschap moeten daarom steeds worden aangegeven, inclusief belastingen, heffingen en vergoedingen. De communautaire luchtvaartmaatschappijen worden ook aangemoedigd de totale prijs voor hun luchtdiensten vanuit derde landen naar de Gemeenschap aan te geven.”
Artikel 23 (van de Nederlandse taalversie) van verordening (EG) nr. 1008/2008 luidt:
“1. De voor het grote publiek beschikbare passagiers- en luchttarieven die, in eender welke vorm, onder meer op het internet, worden aangeboden of bekendgemaakt voor luchtdiensten vanaf een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, omvatten ook de toepasselijke voorwaarden. De definitieve prijs wordt steeds bekendgemaakt en omvat de geldende passagiers- of luchttarieven en alle toepasselijke belastingen en heffingen, toeslagen en vergoedingen die op het tijdstip van publicatie onvermijdbaar en voorzienbaar zijn. Afgezien van de bekendmaking van de definitieve prijs wordt ten minste het volgende gespecificeerd:
a) de passagiers- of luchttarieven;
b) belastingen;
c) luchthavengelden, en
d) andere heffingen, toeslagen of vergoedingen, zoals voor beveiliging of brandstof;
waarbij de onder b), c) en d), genoemde elementen aan het passagiers- of luchttarief zijn toegevoegd. Facultatieve prijstoeslagen worden op duidelijke, transparante en ondubbelzinnige wijze aan het begin van elk boekingsproces medegedeeld en moeten door de passagier op een “opt-in”-basis worden aanvaard.
(…)”
2.2.2.In zijn arrest van 15 januari 2015 (zaak C-573/13) in de zaak Air Berlin heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) het volgende bepaald met betrekking tot de eerste aan hem in die zaak voorgelegde prejudiciële vragen:
“Artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap, dient aldus te worden uitgelegd dat bij een elektronisch boekingssysteem zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding de te betalen definitieve prijs bij elke vermelding van de prijzen van de luchtdiensten moet worden aangegeven, ook reeds bij de eerste vermelding daarvan.”
2.2.3.In artikel 1.1, aanhef en onder k, van de Whc de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc), zoals die luidde ten tijde van belang, werd onder overtreding verstaan een inbreuk of intracommunautaire inbreuk. Gelet op onderdeel f werd onder inbreuk ten tijde in geding verstaan elk handelen of nalaten dat in strijd is met een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de bijlage bij de Whc, en dat schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten. In de bijlage bij de Whc is artikel 23 van verordening (EG) nr. 1008/2008 vermeld. Uit artikel 2.9, eerste lid, van de Whc volgt dat ACM, indien een inbreuk of intracommunautaire inbreuk heeft plaatsgevonden, zij de overtreder kan opleggen: a. een last onder dwangsom; b. een bestuurlijke boete.
2.2.4.Gelet op de tekst van artikel 23, eerste lid, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1008/2008 en de door het Hof gegeven uitleg van die bepaling, dient de te betalen definitieve prijs bij elke vermelding van de prijzen van de luchtdiensten te worden aangegeven, ook reeds bij de eerste vermelding daarvan. Juist opdat de consument op eenvoudige wijze vliegtarieven kan vergelijken is van belang dat steeds de definitieve prijs bekend wordt gemaakt. Daarbij zij opgemerkt dat voor het kunnen vaststellen van een overtreding niet maatgevend is of al dan niet sprake is van misleiding van de consument. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een overtreding in voorkomend geval schade toe of kan die toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten, zodat in dat geval sprake is van een inbreuk en van een overtreding in de zin van artikel 1.1 van de Whc.
2.2.5.De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van ambtshandelingen van een toezichthouder van ACM en de daarbij gevoegde schermafdrukken volgt dat in ieder geval in de periode van 7 januari 2014 tot en met 21 februari 2014 bij de op de website bij een vlucht gepresenteerde prijs een bedrag stond vermeld waarbij was aangegeven dat die exclusief boekingskosten ter hoogte van € 10,- was. Vervolgens bleek steeds dat per persoon, dus per ticket, en niet per boeking, € 10,- aan boekingskosten in rekening werd gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze door eiseres in rekening gebrachte boekingskosten geen facultatieve prijstoeslagen. Deze kosten werden in de genoemde periode immers altijd door eiseres per ticket in rekening gebracht. De hoogte van die kosten was bij boeking via de website van eiseres € 10,- per vliegticket. Bij boeking via internet – waarop artikel 23, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1008/2008 blijkens de tekst daarvan met name ziet – zijn deze kosten dus onvermijdbaar en voorzienbaar.
2.2.6.Dat niet alle consumenten na een prijsvergelijking via internet ook daadwerkelijk, al dan niet via internet, een vlucht boekten, doet niet aan af aan het voorgaande. Dat voorts sommige consumenten na een prijsvergelijking via internet hun vlucht boekten via telefoon of de [Naam] Ticket Office, waarbij door eiseres andere boekingskosten in rekening werden gebracht, doet daar evenmin aan af. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij boeking via andere kanalen dan via internet hogere boekingskosten in rekening werden gebracht, zodat die kosten in ieder geval tenminste € 10,- per vliegticket bedroegen. Voor zover eiseres meent dat sprake is van variabele kosten, nu boekingskosten die dit bedrag van € 10,- per vliegticket overstijgen vermijdbaar zijn, had zij artikel 23, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1008/2008 kunnen naleven door het bedrag van € 10,- per vliegticket telkens op te nemen op iedere prijsvermelding op haar website en daaronder te vermelden dat er boekingskosten bijkomen indien vliegtickets via andere verkoopkanalen worden geboekt. Eiseres heeft er daarentegen voor gekozen om de boekingskosten niet op te nemen in de prijsvermelding en heeft bovendien, door te vermelden dat er boekingskosten ter hoogte van € 10,- bij de prijs moeten worden opgeteld, de indruk gewekt dat deze boekingskosten per boeking en niet per ticket in rekening werden gebracht.
2.2.7.Met deze handelspraktijk heeft eiseres gehandeld in strijd met artikel 23, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1008/2008. Gelet op de handelspraktijk van eiseres, waarbij consumenten via de website tickets kunnen boeken, heeft die handelwijze schade toegebracht of kon deze toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten. Het in dit kader door eiseres voorgedragen beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel kan gelet op het voorgaande geen doel treffen. ACM heeft derhalve terecht een overtreding vastgesteld.
2.2.8.Met betrekking tot de duur van de overtreding merkt de rechtbank op dat de overtreding blijkens het rapport van de ACM voor het eerst is geconstateerd in juni 2013 en doorliep tot 27 februari 2014. Blijkens het rapport en het bestreden besluit is ACM voor de boeteoplegging uitgegaan van een overtreding gedurende de periode van 1 januari 2014 tot 27 februari 2014. Eiseres heeft terecht betoogd dat zich in het dossier geen bewijs bevindt voor de overtreding voor zover het de periode tot 7 januari 2014 betreft. Uit de stukken blijkt dat sprake is van een overtreding vanaf 7 januari 2014 (de eerste constatering in het verslag van ambtshandelingen). Gelet op de daarop volgende constateringen op 7, 21 en 31 januari en op 7, 14 en 21 februari 2014 en de melding van eiseres op 26 februari 2014 dat de overtreding is beëindigd, waarna die beëindiging op 27 februari 2014 door ACM is bevestigd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de overtreding van 7 januari 2014 tot 26 februari 2014 heeft geduurd. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre geen stand kan houden. Welke gevolgen dit naar het oordeel van de rechtbank heeft voor de hoogte van de opgelegde boete, wordt hierna in rechtsoverweging 4.2.3 besproken.