ECLI:NL:RBOVE:2024:6631

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11002570 EL 24-9
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen particulieren en Dexia Nederland B.V. met betrekking tot onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, hebben eisende partijen, [partij A 1] en [partij A 2], een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. De eisende partijen stellen dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënten te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Verzekerd Spaarplan Nederland, niet beschikte over de benodigde vergunning voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tussenpersoon hen persoonlijk heeft geadviseerd over de effectenleaseovereenkomsten, wat Dexia had moeten weten. De rechtbank oordeelt dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die de eisende partijen hebben geleden. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 6.394,46, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eisende partijen toegewezen. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia met betrekking tot andere overeenkomsten niets meer aan de eisende partijen verschuldigd is. De uitspraak is gedaan op 14 november 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11002570 EL 24-9
vonnis van de kantonrechter van 14 november 2024
in de zaak van
[partij A 1],en
[partij A 2],beiden wonende te [woonplaats],
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [partij A] (eisende partijen in conventie tezamen in mannelijk enkelvoud, dan wel afzonderlijk [partij A 1] en [partij A 2]) en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 maart 2024, tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating productie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[partij A 1] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
18-01-1999
Capital Effect
II.
[nummer 2]
18-01-1999
Capital Effect
[partij A 2] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
III.
[nummer 3]
18-01-1999
Capital Effect
IV.
[nummer 4]
18-01-1999
Capital Effect
2.2.
Daarnaast zijn tussen [partij A] en Dexia nog twee overeenkomsten tot stand gekomen.
Tussen [partij A 2] en Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
V.
[nummer 5]
09-12-1997
Capital Effect
Tussen [partij A 1] en Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
VI.
[nummer 6]
09-12-1997
Capital Effect
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
21-02-2006
+ € 16,54
Ja, door Dexia.
II.
09-03-2006
+ € 319,32
Ja, door Dexia.
III.
09-03-2006
+ € 45,04
Ja, door Dexia.
IV.
21-02-2006
+ € 222,25
Ja, door Dexia.
V.
04-01-1999
Onbekend.
Onbekend.
VI.
04-01-1999
Onbekend.
Onbekend.
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] verder op grond van de overeenkomsten I. tot en met IV.– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 22.302,69 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Verder heeft [partij A] op grond van die overeenkomsten € 3.607,28 aan dividenden ontvangen en € 3.455,18 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
De gemachtigde van [partij A 1] en [partij A 2], Leaseproces, heeft bij brieven van 26 juni 2006 en 29 juni 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten I. tot en met IV. ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1.
[partij A] vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [partij A] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [partij A] te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [partij A] van al datgene [partij A] onder de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten [partij A], met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- in het incident:
 [partij A] zal veroordelen Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [partij A] gesloten overeenkomsten van effectenlease met contractnummers [nummer 3], [nummer 4], [nummer 2], [nummer 1], - naar de kantonrechter begrijpt - [nummer 5] en [nummer 6] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] verschuldigd is,
 [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A]
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[partij A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
met betrekking tot overeenkomsten I. tot en met IV.
tussenpersoon
4.5.
[partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerd Spaarplan Nederland (VSN). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[partij A] merkt allereerst op dat de via VSN in 1997 door [partij A 2] afgesloten Capital Effect overeenkomst (contractnummer [nummer 5]) en de door [partij A 1] afgesloten Capital Effect overeenkomst (contractnummer [nummer 6]) niet verlieslatend zijn geweest. Deze overeenkomsten betrekt [partij A] daarom ook niet in het geding. Wel zal [partij A] de totstandkoming van deze overeenkomsten bespreken voor een volledig begrip van de adviesrelatie tussen [partij A] en VSN.
[partij A 1] is in 1997 in contact gekomen met de financieel adviseur van VSN via een kennis. De financieel adviseur van VSN, [naam] (hierna: de adviseur) gaf aan dat ze [partij A] kon informeren over een spaarproduct waar al velen anderen succes mee hadden behaald. [partij A 1] gaf aan geïnteresseerd te zijn en maakte een afspraak met de adviseur voor een financieel adviesgesprek bij hem thuis. Vervolgens is de adviseur langsgekomen voor een financieel adviesgesprek bij [partij A] thuis. De adviseur is meerdere keren op huisbezoek geweest. Zowel [partij A 1] als [partij A 2] waren aanwezig bij de gesprekken. Tijdens het adviesgesprek kwam de financiële situatie van [partij A] ter sprake en informeerde de adviseur naar de financiële wensen van [partij A] [partij A 1] maakte kenbaar aan de adviseur dat hij op dat moment bij zijn moeder [partij A 2] woonde en dat hij samen met [partij A 2] een goed lopende cafetaria zaak had. Als wens op financieel gebied gaf [partij A] aan dat hij graag een financiële reserve zou willen opbouwen als aanvulling op zijn AOW. [partij A] legde uit dat hij geen pensioen opbouwde nu hij een eigen onderneming had en geen pensioenregeling had afgesloten. De adviseur gaf aan dat hij geschikte producten had voor [partij A] om zijn doelstelling mee te bereiken. De adviseur adviseerde zowel [partij A 2] als [partij A 1] om een Capital Effect overeenkomst af te sluiten met maandbetalingen van ongeveer NLG 150,-. De adviseur heeft de hoogte van de maandbetalingen bepaald en geadviseerd op basis van het inkomen van [partij A] Volgens de adviseur was het Capital Effect een veilig product om een financiële reserve mee op te bouwen als aanvulling op het AOW. De adviseur presenteerde het Capital Effect als 'spaarproduct'. De adviseur vertelde dat er gebruik werd gemaakt van een 'kliksysteem'. De adviseur legde uit dat de waarde van de aandelen bij koersstijging werden vastgeklikt, zodat er geen gevolgen van koersdalingen zouden zijn. Wanneer de aandelen weer gingen stijgen werden de aandelen weer 'uitgeklikt', zodat die weer in waarde konden stijgen. Er zouden zo alleen maar winsten kunnen worden behaald en koersdalingen zouden geen gevolgen hebben voor [partij A] De adviseur bracht naar het huisbezoek een map mee vol rekenvoorbeelden en documentatie over succesverhalen van andere personen die een aandelenleaseovereenkomst hadden afgesloten die diende ter ondersteuning van haar advies. Deze map heeft de adviseur na het huisbezoek weer meengenomen en kan daarom niet worden overgelegd. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft diens advies dan ook opgevolgd. Zowel [partij A 1] als [partij A 2] hebben een Capital Effect overeenkomst bij de Bank Labouchere afgesloten met maandbetalingen van NLG 148,29. De adviseur heeft de zorg gedragen voor de ondertekening van de aanvraagformulieren en de overeenkomsten. De adviseur is langsgekomen bij [partij A] voor de ondertekening van de overeenkomsten en deze heeft de adviseur vervolgens weer meegenomen. De adviseur heeft ervoor gezorgd dat deze in goede orde bij de bank terecht zijn gekomen.
In 1999 heeft de adviseur opnieuw contact opgenomen met [partij A] om hem te adviseren over de Capital Effect overeenkomsten van 1997. De adviseur is thuis langsgekomen bij [partij A] voor een financieel adviesgesprek over het beëindigen van de Capital Effect overeenkomsten van 1997. Vervolgens is de adviseur meerdere keren op huisbezoek geweest. Zowel [partij A 1] als [partij A 2] waren aanwezig bij de gesprekken. De adviseur gaf aan dat de overeenkomsten uit 1997 op dat moment op winst stonden en dat [partij A] er goed aan zou doen om de overeenkomsten te beëindigen, die winst te innen en daarvoor in de plaats ieder 2 nieuwe Capital effect overeenkomsten af te sluiten van ongeveer NLG 150, - per maand per overeenkomst. De winst uit de beëindigde overeenkomsten is gestort op de lopende rekeningen van [partij A] De adviseur heeft de hoogte van de maandbetalingen bepaald en geadviseerd op basis van het inkomen van [partij A] en het bedrag dat vrij was gekomen als gevolg van de beëindiging van de Capital Effect overeenkomsten van 1997. Volgens de adviseur waren twee Capital Effect overeenkomsten per persoon geschikt voor [partij A] omdat hij op die manier nog meer vermogen zou kunnen opbouwen, waardoor hij zijn doelstellingen zou kunnen realiseren. Zowel [partij A 1] en [partij A 2] diende twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten volgens de adviseur, omdat ze zo flexibel konden omgaan met de overeenkomsten (bijvoorbeeld als hij er één eerder wilde beëindigen en laten uitbetalen). De adviseur presenteerde het Capital Effect opnieuw als 'spaarproduct'. De adviseur gaf aan dat 'kliksysteem' ook weer van toepassing was. Er zouden zo alleen maar winsten kunnen worden behaald en koersdalingen zouden geen gevolgen hebben voor [partij A] Volgens de adviseur was het Capital Effect een veilig product om een financiële reserve mee op te bouwen als aanvulling op het AOW. [partij A] had nog steeds geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [partij A] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft diens advies dan ook opgevolgd (zeker nu de adviseur ook geen onbekende betrof, dit bracht extra vertrouwen met zich mee). Zowel [partij A 1] als [partij A 2] hebben beide twee Capital Effect overeenkomsten bij de Bank Labouchere afgesloten met maandbetalingen van NLG 150,11 per overeenkomst. De adviseur heeft de zorg gedragen voor de ondertekening van de aanvraagformulieren en de overeenkomsten. [partij A] is op het kantoor van de adviseur langs geweest voor de ondertekening van de overeenkomsten. De adviseur heeft ervoor gezorgd dat deze in goede orde bij de bank terecht zijn gekomen. De adviseur heeft [partij A] op geen enkele wijze geïnformeerd over de specifieke risico's van het Capital Effect. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de maandtermijnen de rentelasten voor een andere lening (de effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [partij A] op deze risico's was gewezen had hij de onderhavige overeenkomsten niet afgesloten.
4.8.
[partij A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een tweetal kopieën van de overeenkomsten van 9 december 1997 met contractnummers [nummer 6] en [nummer 5] op naam van [partij A 1] en [partij A 2], beide genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 7] Verzekerd Spaarplan Nederland,
- een viertal kopieën van de overeenkomsten van 18 januari 1999 met contractnummers [nummer 3], [nummer 4], [nummer 2], [nummer 1] op naam van [partij A 1] en [partij A 2], alle genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 7] Verzekerd Spaarplan Nederland,
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 juli 2017 van Verzekerd Spaarplan Nederland B.V., waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ vermeld staat:
Verlenen van financiële diensten, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van assurantie, hypotheken, pensioen, onroerende zaken, reizen, sparen en leasing.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [partij A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [partij A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[partij A]stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [partij A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [partij A], had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [partij A], actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [partij A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [partij A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [partij A]4.12. De door [partij A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [partij A] te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Partijen zijn het erover eens dat het batig saldo € 8.242,70 bedraagt. Een en ander verder volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [partij A], niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Partijen zijn het erover eens dat enkel het fiscaal voordeel dat onder de overeenkomsten I. tot en met IV. is genoten, in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de schade. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). [partij A] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 6.394,46. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
met betrekking tot overeenkomsten V. en VI.
4.15.
[partij A] heeft zich ten aanzien van de overeenkomsten V. en VI. niet inhoudelijk verweerd tegenover de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, zodat er vanuit wordt gegaan dat Dexia aan al haar verplichtingen heeft voldaan en op grond van deze overeenkomsten niets meer aan [partij A] is verschuldigd is.
met betrekking tot alle overeenkomsten
incidentele vordering Dexia4.16. Dexia vordert dat [partij A] veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” op grond van artikel 843a lid 1 Rv. kan worden toegewezen als degene die de vordering instelt een rechtmatig belang heeft bij het inzien van bepaalde stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A] in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt. Het verstrekken van (vertrouwelijke) informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden begroot op € 82,00.
incidentele vordering [partij A]4.17. [partij A] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vordering Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [partij A] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident betreffende het intakeformulier
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op € 82,00,
in het incident betreffende de aanvraagformulieren
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
compenseert de proceskosten,
in de hoofdzaakin conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 3], [nummer 4], [nummer 2], [nummer 1] onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat [partij A] met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 3], [nummer 4], [nummer 2], [nummer 1] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [partij A] te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 6.394,46, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.11.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 5] en [nummer 6] niets meer aan [partij A] is verschuldigd,
5.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [partij A] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.