Uitspraak
gedaagde partij,
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 november 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek;
- de rolbeslissing van 11 april 2024;
- de akte uitlaten producties van Dexia van 16 mei 2024.
2.2. De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
met betrekking tot overeenkomst I. en II.tussenpersoon
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
Er is contact geweest tussen [gedaagde] en de adviseur, [adviseur] (hierna: de adviseur), van [naam vof] . Er is een afspraak gemaakt voor een adviesgesprek bij [gedaagde] thuis. De adviseur van [naam vof] is toen langs geweest. De adviseur informeerde naar de financiële situatie en wensen van [gedaagde] . [gedaagde] vertelde dat hij een eigen onderneming had en werkzaam was als installateur. Hij woonde destijds alleen. [gedaagde] had toen net een spaarrekening geopend omdat hij wilde sparen voor de toekomst, met name wilde [gedaagde] een vermogen opbouwen voor als hij in de toekomst arbeidsongeschikt zou raken. De adviseur vertelde dat Bank Labouchere een mooi product op de markt had gebracht waarmee vermogen opgebouwd kon worden om zijn doelstelling te realiseren. Door het afsluiten van dit product zou [gedaagde] een mooi kapitaal. De adviseur adviseerde om het Profit Effect van Dexia af te sluiten. De adviseur presenteerde het als hèt geschikte beleggingsproduct, waarmee [gedaagde] kon profiteren van de stijgende beurs. Dit product zou meer rendement behalen dan een gewone spaarrekening. Dat zou ervoor zorgen dat [gedaagde] over zijn ingelegde geld een fors rendement ging behalen. Na 10 jaar zou er een mooi kapitaal zijn opgebouwd. De adviseur informeerde naar de financiële ruimte van [gedaagde] . [gedaagde] gaf aan dat hij maandelijks een bedrag ad NLG 250,- in ieder geval opzij kon zetten naast het bedrag dat hij spaarde. Volgens de adviseur was het bedrag ad NLG 250,- een mooi bedrag om te investeren. Volgens de adviseur zouden de koersen altijd blijven stijgen en kon het niet misgaan omdat er ook verspreid werd belegd in grote solide fondsen. Het was op dat moment een goed moment om in te stappen. De adviseur liet een rekenvoorbeeld zien over welk kapitaal [gedaagde] kon verwachten na tien jaar. Dit rekenvoorbeeld heeft de adviseur niet achter gelaten. Volgens de adviseur kon [gedaagde] de inleg niet verliezen. Door de adviseur is niet gewezen op de risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er in feite sprake was van beleggen met geleend geld en dat er een restschuld zou kunnen ontstaan. Enkel de positieve rendementen werden benadrukt. [gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op de adviseur. De adviseur heeft niet op gewezen dat er met de termijnbetaling de rente en aflossingen voor de lening van de onderhavige overeenkomst werd betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkeling, de inleg geheel verloren kon gaan en dat er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [gedaagde] vertrouwde de adviseur volledig op zijn deskundigheid en heeft het advies opgevolgd. De adviseur regelde de aanvraag van de overeenkomst. Het aanvraagformulier werd ondertekend en werd door de adviseur verstuurd naar de Bank Labouchere.. De overeenkomst is per post naar het huisadres van [gedaagde] gestuurd. Deze heeft [gedaagde] ondertekend en retour gestuurd naar de adviseur. De adviseur stuurde deze vervolgens door naar Bank Labouchere.
[atp-nummer] - [naam vof] .,
- een kopie van de overeenkomst van 14 augustus 2001 met contractnummer [nummer 2] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘Profit Effect Maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[atp-nummer] - [naam vof] .,
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 10 december 2018 van [naam vof] V.O.F., waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten vermeld staat:
Assurantie-tussenpersoon. Financieringen, hypotheken. Spaarprodukten. Hypotheken.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164).
- de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
- resterende termijnen en eerdere opzegging;
- het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
- de eigen schuld (art. 6:101 BW);
- een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
- de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
- wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
- de wettelijke rente;
- buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [gedaagde] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane leaseovereenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
4.32. Tussen partijen is (onder meer) in geschil of het aangaan van de overeenkomsten III. en IV. voor [gedaagde] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [gedaagde] de door hem vastgestelde gezinssituatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten voldoende bewezen heeft. Daarnaast is in geschil of [gedaagde] een negatief bedrag aan winst uit onderneming mocht meenemen in de berekening en of rekening gehouden dient te worden met eventuele privé onttrekkingen uit de onderneming van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt bij conclusie van antwoord verschillende (financiële) gegevens in het geding gebracht.
€ 135,00