ECLI:NL:GHAMS:2015:100

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
200.107.234-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en privé-onttrekkingen in de maatschap: invloed op inkomen en financiële lasten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die appellanten in 2000 met Dexia zijn aangegaan. De kantonrechter had in eerdere vonnissen de vorderingen van appellanten afgewezen en hen veroordeeld tot betaling aan Dexia. Appellanten vorderden in hoger beroep dat het hof de eerdere vonnissen zou vernietigen en hun vorderingen alsnog zou toewijzen.

De kern van het geschil draait om de vraag of de privé-onttrekkingen van appellanten ten laste van hun maatschap als inkomen moeten worden meegenomen in de berekening van hun financiële lasten. Het hof oordeelde dat de privé-onttrekkingen als inkomen (factor X) in de hofformule moeten worden meegenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware financiële last op appellanten legden, en dat Dexia het aangaan van de overeenkomsten niet had behoren te ontraden.

Het hof heeft de grieven van appellanten, die strekten tegen de oordelen van de kantonrechter over de financiële lasten, verworpen. Echter, het hof heeft ook vastgesteld dat Dexia in eerste aanleg geen reconventionele vordering had ingesteld, wat leidde tot de vernietiging van het eindvonnis in reconventie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 20 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.107.234/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 777038 DX EXPL 06-857
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 januari 2015
inzake

1.[appellant 1] en

2. [appellante 2],
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr. M.E. Bosman te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant 1] en [appellante 2] genoemd. Geïntimeerde wordt Dexia genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 1 mei 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 5 september 2007, 29 september 2010 en 8 februari 2012, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen[appellanten] als eisers in conventie/verweerders in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [appellanten] alsnog zal toewijzen, kosten rechtens. Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 29 september 2010 onder 1, 1.1 tot en met 1.8, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt.
Daarnaast zal het hof hieronder enkele feiten vaststellen die enerzijds gemotiveerd zijn gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellante 2] is in mei 2000 twee leaseovereenkomst met de naam Allround Effect Vooruitbetaling aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia (hierna ook: Dexia). [appellant 1] is zowel in mei 2000 als in juli 2000 een leaseovereenkomst met dezelfde naam met Dexia aangegaan.
3.1.2
Op grond van de vier leaseovereenkomsten hebben [appellanten] bedragen van Dexia geleend. Met die bedragen zijn effecten aangekocht die zij van Dexia hebben geleast. Over de geleende bedragen waren zij rente verschuldigd. De vier leaseovereenkomsten zijn zogenoemde restschuldproducten.
3.1.3
De vier leaseovereenkomsten zijn in september 2009 geëindigd met in totaal een schuld van € 25.001,31.
3.1.4
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellanten] hebben tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hen niet bindt.
3.2
[appellanten] hebben Dexia gedagvaard en gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, voor recht te verklaren dat Dexia ten opzichte van [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld en Dexia - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot terugbetaling van de door [appellanten] aan Dexia betaalde inleg, met veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis van 8 februari 2012 (hierna: het eindvonnis) in conventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen en in reconventie [appellanten] veroordeeld om - uitvoerbaar bij voorraad - aan Dexia een bedrag van € 18.105,04 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2009.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.3
[appellanten] hebben geen grieven gericht tegen de tussenvonnissen van 5 september 2007 en 29 september 2010, zodat zij in het hoger beroep tegen die vonnissen niet ontvankelijk zullen worden verklaard.
3.4
De
grieven 1, 2 en 3strekken ten betoge dat de kantonrechter in het eindvonnis onder 2.6 ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellanten] hebben nagelaten met stukken te onderbouwen dat zij de winst van de maatschap niet hebben onttrokken uit de onderneming, dat uit de privéopnames van [appellanten] zou blijken dat de winst wel is onttrokken uit de onderneming en dat de winst bij het inkomen dient te worden meegenomen in de berekening. Dienaangaande geldt het volgende.
3.5
Uit het “Overzicht stortingen en opnamen Maatschap t.b.v. [...] [appellant 1]” (productie 3 bij memorie van grieven) blijkt dat [appellanten] in 2000, het jaar waarin [appellanten] de overeenkomsten met Dexia zijn aangegaan, in totaal f 50.684,- aan de maatschap hebben onttrokken. Dat bedrag is groter dan het bedrag aan winst van f 34.787,- dat de maatschap in 2000 heeft behaald. [appellanten] erkennen dat de privéonttrekkingen ten laste van de maatschap zijn gedaan om in hun levensonderhoud te voorzien. Het hof is van oordeel dat de privé-onttrekkingen als inkomen (factor X) in de hofformule moeten worden meegenomen en dat in het midden kan blijven of die onttrekkingen al dan niet ten laste van de winst zijn gegaan. De kantonrechter heeft het lagere bedrag aan winst van f 34.787,- in de - door [appellanten]verder niet betwiste - berekeningen meegenomen (zie bijlage I en II bij het bestreden eindvonnis; het netto maandinkomen van € 1.797,76 is de som van het netto maandinkomen van [appellante 2] van € 482,29 en de winst van (omgerekend) € 1.315,47 per maand) en komt op basis van dat lagere bedrag tot de conclusie dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [appellanten]legden en dat Dexia het aangaan van de overeenkomsten niet had behoren te ontraden. Uit het vorenstaande volgt dat de grieven falen.
3.6
Met de
grieven 4, 5 en 6betogen [appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware financiële last op [appellanten] hebben gelegd en dat Dexia de overeenkomsten niet had behoren te ontraden. Stellende dat de kantonrechter in het eindvonnis is uitgegaan van te hoge netto maandinkomsten door ten onrechte de winst uit de onderneming tot het inkomen te rekenen bouwen de grieven voort op de vorige grieven en delen bijgevolg hun lot.
3.7
De grieven 7 tot en met 10strekken ten betoge dat de kantonrechter in het eindvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat Dexia een reconventionele vordering heeft ingesteld en ten onrechte die vordering heeft toegewezen.
3.8
Die grieven slagen. Dexia erkent dat zij in eerste aanleg geen reconventionele vordering heeft ingesteld. Bij akte van 24 november 2010 onder 30 e.v. heeft Dexia een beroep op verrekening gedaan van hetgeen Dexia aan schadevergoeding (uit hoofde van betaalde rentetermijnen) aan [appellanten]verschuldigd is met het bedrag van € 25.001,31 dat Dexia uit hoofde van restschulden van [appellanten] te vorderen heeft. Als gevolg van verrekening zouden de schuld van Dexia aan [appellanten] en de vordering van Dexia op [appellanten] tot hun gemeenschappelijk beloop tenietgaan (zie art. 6:127 BW). De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding van [appellanten] afgewezen, omdat, zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, de overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware last op [appellanten] legden. Daardoor was er voor Dexia geen schuld aan [appellanten] waarmee zij haar vordering van € 25.001,31 op [appellanten] kon verrekenen. Haar beroep op verrekening slaagde derhalve niet. Hetgeen Dexia verder in de memorie van antwoord onder 19 nog aanvoert, snijdt geen hout, omdat dat voorbij ziet aan de vereisten voor verrekening.
3.9
Nu door [appellanten] geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door hem gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.

4.Slotsom en kosten

De slotsom van het bovenstaande is de grieven 1 tot en met 6 falen en dat de grieven 7 tot en met 10 slagen. Het eindvonnis, voor zover in reconventie gewezen, moet worden vernietigd. Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 5 september 2007 en 29 september 2010;
vernietigt het eindvonnis in reconventie;
en opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat Dexia geen vordering in reconventie heeft ingesteld;
bekrachtigt het vonnis voor al het overige;
verrekent de proceskosten van het geding in hoger beroep zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.W. van den Bergh en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 januari 2015 door de rolraadsheer.