ECLI:NL:RBOVE:2024:3308

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
ak_23_394
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermakelijkhedenretributie Dorpsgracht Giethoorn; beoordeling van belastingheffing en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de vermakelijkhedenretributie (VMR) die aan eiseres, een B.V. die een pannenkoekenrestaurant en verhuur van motorvaartuigen exploiteert, is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland. De heffingsambtenaar had een aanslag in de VMR voor het jaar 2021 opgelegd, welke door eiseres werd betwist. Eiseres stelde dat er geen sprake was van een vermakelijkheid in de zin van de Gemeentewet, omdat de [locatie] vrij toegankelijk is voor iedereen en de drukte niet alleen door toeristen wordt veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat het (mee)varen in gehuurde motorvaartuigen door de [locatie] voldoet aan de definitie van vermakelijkheid en dat de gemeente substantiële kosten maakt voor de voorzieningen die nodig zijn voor het toerisme. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de VMR heeft opgelegd en dat er geen sprake was van onredelijke of willekeurige belastingheffing. Eiseres had ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat het registratiesysteem ondeugdelijk was en dat de belastbare feiten zich niet hadden voorgedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/394

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Maakal,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland.

Inleiding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag in de vermakelijkhedenretributie (hierna: VMR) opgelegd.
1.2
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres bij uitspraak van
28 november 2022 ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Op het beroepschrift van eiseres heeft de heffingsambtenaar gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep, tegelijkertijd met 28 andere beroepen, die ook zien op in 2021 door de heffingsambtenaar opgelegde aanslagen VMR, op 7 maart 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens de heffingsambtenaar mr. [naam 1] , mr. [naam 2] , ing. [naam 3] ,
mr. [naam 4] , mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 6] .

Feiten

2.1
Eiseres exploiteert in [plaats 1] onder meer een pannenkoekenrestaurant. Als onderdeel van deze exploitatie verhuurt eiseres diverse typen (motor)vaartuigen.
2.2
De heffingsambtenaar heeft eiseres over het jaar 2021 aangeslagen voor twee rondvaartboten, drie verhuurboten breder dan 180 centimeter (cm) en 30 verhuurboten met een breedte tot en met 180 cm. De aanslag bedraagt € 19.830,-.

Wet- en regelgeving

3.1
In artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet is bepaald dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk de in het eerste lid bedoelde rechten worden aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
3.2
De raad van de gemeente Steenwijkerland heeft op 15 december 2020 de Verordening op de heffing en de invordering van vermakelijkhedenretributie [locatie] [plaats 1] 2021 vastgesteld (de Verordening). [1] De datum van ingang van de heffing is
1 januari 2021. De Verordening luidt, voor zover in deze procedure van belang, als volgt:

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:
a. [locatie] te [plaats 1] : het openbaar vaarwater [locatie] in [plaats 1] , gelegen tussen paal 5 en paal 1, zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan onderdeel uitmakende kaart;
(…)
g. vermakelijkheid: activiteiten waarbij wordt beoogd, of mede wordt beoogd, het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen of waarbij het publiek dit amusement, deze verstrooiing, deze ontspanning of dit vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander in of op een daartoe bestemd of geschikt voor eenieder of voor een groep van personen toegankelijk motorvaartuig.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “vermakelijkhedenretributie” worden rechten geheven ter zake van het, tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheid dan ook, in het kalenderjaar bedrijfsmatig geven van vermakelijkheden, al dan niet gericht op het maken van winst, met, aan, op of in een motorvaartuig in de [locatie] te [plaats 1] .

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is degene die de vermakelijkheden verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt of op wiens naam of voor wiens verantwoordelijkheid de vermakelijkheden plaatsvinden.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De vermakelijkhedenretributie wordt geheven per motorvaartuig waarmee in een kalenderjaar vermakelijkheid wordt gegeven in de [locatie] te [plaats 1] , zoals bedoeld in artikel 2.

Artikel 5 Tarieven en belastingtijdvak

De vermakelijkhedenretributie bedraagt:
a. € 50 per kalenderjaar voor een houten punter;
b. € 500 per kalenderjaar voor een rondvaartboot;
c. € 500 per kalenderjaar voor een verhuurboot met een breedte tot en met 180 cm;
d. € 1.500 per kalenderjaar voor een verhuurboot met een breedte groter dan 180 cm;
e. € 500 per kalenderjaar voor een motorvaartuig met een breedte tot en met 180 cm, niet zijnde een houten punter, rondvaartboot of verhuurboot;
f. € 1.500 per kalenderjaar voor een motorvaartuig met een breedte groter dan 180 cm, niet zijnde een houten punter, rondvaartboot of verhuurboot.
(…)

Artikel 9 Kentekenplicht

1. De rondvaart- en verhuurboten waarmee vermakelijkheden worden geboden als bedoeld in artikel 2, moeten zijn voorzien van een door of namens het college afgegeven kenteken.
2. Kentekens moeten zodanig bevestigd zijn aan weerszijden van de boeg van het vaartuig, dat zij vanaf de wal goed zichtbaar en leesbaar zijn.
3. Het kenteken blijft eigendom van de gemeente en dient aldaar te worden ingeleverd, zodra het niet meer als zodanig wordt gebruikt.
4. Het is verboden enig teken of middel aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge het tweede lid gevoerde kenteken te bemoeilijken.
3.3
De raad van de gemeente Steenwijkerland heeft op 2 december 2021 de Verordening tot wijziging van de Verordening vermakelijkhedenretributie [locatie] [plaats 1] 2021 (1e wijziging) vastgesteld. [2] De datum van ingang van de heffing is
1 januari 2021.
In artikel I van deze verordening is bepaald dat het in artikel 5, onderdeel b, opgenomen tarief voor een rondvaartboot wordt gewijzigd in € 165 per kalenderjaar.

De beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar eiseres terecht en op correcte wijze in de VMR heeft betrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Is sprake van een vermakelijkheid en van voorzieningen in de zin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet?
4.2
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vermakelijkheid als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat voor een ieder met een boot de [locatie] in [plaats 1] vrij toegankelijk is. Dat toeristen een boot van onder meer eiseres huren om daar te varen, maakt dit volgens eiseres nog geen vermakelijkheid in de zin van voormeld artikel. Verder wijst eiseres op de conclusie van advocaat-generaal IJzerman [3] en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad [4] over de Beverwijkse Bazaar, waaruit volgens haar ook volgt dat van een vermakelijkheid in dit geval geen sprake is.
4.2.1
Daarnaast voert eiseres aan dat, voor zover al sprake is van een vermakelijkheid, geen sprake is van specifiek voor toeristen getroffen voorzieningen in het gebied tussen paal 5 en paal 1 van de [locatie] , waarvan daarvoor gebruik wordt gemaakt. Hierbij wijst zij erop dat de drukte op het water niet alleen wordt veroorzaakt door de toeristen, maar ook door de vaste en tijdelijke bewoners van [plaats 1] , nu zeer veel huizen via het water te bereiken zijn.
4.3
De heffingsambtenaar voert het verweer dat de [locatie] in [plaats 1] een bijzondere schoonheid en aantrekkingskracht heeft en een toeristische trekpleister is. Vanuit de hele wereld komen toeristen naar de [locatie] . Niet zonder reden wordt de [locatie] ’Hollands Venetië’ of ’het Venetië van het Noorden’ genoemd. Karakteristieke houten bruggetjes verbinden beide zijden van het water en langs de gracht staan circa twintig visueel aantrekkelijke (monumentale) woonboerderijen. Het (mee)varen in huurvaartuigen door de [locatie] voldoet volgens de heffingsambtenaar aan de omschrijving van “vermakelijkheid” in de Verordening en is een vermakelijkheid in de zin van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn stelling gewezen op vergelijkbare rechtspraak, waarin is geoordeeld dat het varen in de havens en op de grachten in Amsterdam ook als een vermakelijkheid wordt aangemerkt. [5]
4.3.1
Voor wat betreft de voorzieningen geldt, aldus de heffingsambtenaar, dat de gemeente jaarlijks substantiële kosten maakt om de veiligheid, de toegankelijkheid en de toeristische aantrekkelijkheid van de [locatie] op orde te houden. Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet maakt kostenverhaal mogelijk voor vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen. In het verweerschrift zijn - niet limitatief - voorzieningen opgesomd die door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand zijn gebracht of in stand worden gehouden en waarvan de vermakelijkheden gebruik maken:
  • onderhoud;
  • schoonmaak;
  • nutsvoorzieningen (gas, water, elektra, data);
  • inzet van een coördinator;
  • dashboard drukte monitoring (abonnement);
  • sensoring en camera’s;
  • inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren, zowel eigen capaciteit als inhuur;
  • kosten van lease, werkkleding, opleiding, gebruik C2000, e.d.;
  • kosten van beheer van water en kunstwerken;
  • groen en meubilair;
  • wegen;
  • afvalverwijdering.
Een kostenopstelling is bij het verweerschrift gevoegd. Naast het normale onderhoud aan de openbare ruimte draagt de gemeente extra kosten in verband met de jaarlijks circa
1,5 miljoen bezoekers die [plaats 1] vanaf het water zien, aldus de heffingsambtenaar.
4.4
De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat het (mee)varen in gehuurde motorvaartuigen door de [locatie] [6] in [plaats 1] voldoet aan de omschrijving van “vermakelijkheid” in artikel 1, onderdeel g, van de Verordening en ook een vermakelijkheid is in de zin van de Gemeentewet. Feit van algemene bekendheid is (inmiddels) dat [plaats 1] , en in het bijzonder het varen op de [locatie] , jaarlijks veel toeristen trekt, zowel uit Nederland als uit het buitenland, en onmiskenbaar een gerenommeerde bezienswaardigheid is. In de toelichting bij de Verordening is vermeld, en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen, dat het toerisme in de [locatie] het laatste decennium enorm is toegenomen en dat toekomstprognoses een verder stijgende lijn laten zien. Het is gezien het voorgaande voldoende aannemelijk dat sprake is van vermaak en daarnaast dat het gebied waarin dat plaatsvindt en waarop de heffing ziet, ook voldoende onderscheidend is. De omstandigheid dat de [locatie] vrij toegankelijk is en ook door bewoners wordt gebruikt, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af.
4.4.1
Voorts overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij het geven van die vermakelijkheid gebruik wordt gemaakt van voorzieningen in de zin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet. Dat, afgezien van normaal onderhoud aan de openbare ruimte in de omgeving van de [locatie] , op meerdere gebieden extra kosten moeten worden gemaakt, verband houdend met de 1,5 miljoen jaarlijkse bezoekers die [plaats 1] vanaf het water zien, acht de rechtbank evident en onvermijdelijk. De heffingsambtenaar heeft verder naar het oordeel van de rechtbank de benodigde voorzieningen, en de kosten daarvan, om dit grootschalige watertoerisme in goede banen te leiden, voldoende gespecificeerd en toegelicht. Nu onbetwist is dat tussen paal 1 en paal 5 het drukste gedeelte van de [locatie] betreft, is daarmee ook aannemelijk dat de voorzieningen met name aan dat gebied worden besteed.
Handhaving en de vraag of het belastbare feit zich heeft voorgedaan
4.5
Eiseres heeft niet betwist dat zij onder de definitie van belastingplichtige in artikel 3 van de Verordening valt. Wel betwist zij dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
4.5.1
Hiertoe wijst zij allereerst op het handhavingssysteem in het algemeen. In 2021 is de VMR voor het eerst geheven. In dat jaar is, zo stelt eiseres, organisatorisch veel misgegaan met het elektronische oog op de [locatie] en het registratiesysteem. Zo zijn er volgens eiseres situaties waarin aan één of meer belanghebbenden automatisch een aanslag is opgelegd, zonder dat zij de boten, waarvoor een kenteken is verstrekt door de gemeente Steenwijkerland, verhuurd hebben, of is een aanslag opgelegd voor een groter aantal boten dan waarmee feitelijk gevaren is. Verder bestaat het beeld dat de verwachte opbrengst van de VMR bij lange na niet is gehaald. Niet alleen vanwege de coronacrisis, maar ook door het feit dat lang niet alle kentekens die zijn aangevraagd en door de gemeente zijn uitgegeven, daadwerkelijk aan de te verhuren vaartuigen zijn bevestigd.
4.5.2
Verder voert eiseres aan dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de in de aanslag vermelde vaartuigen het belastbare feit heeft begaan. Op de door de heffingsambtenaar bij het verweerschrift verstrekte foto’s van de vaartuigen staat weliswaar een datum waarop deze zouden zijn genomen, maar deze datum is er later bij geplaatst. Niet is te verifiëren of de bij de foto geplaatste datum daadwerkelijk het moment is waarop de foto is gemaakt. Nu het systeem te veel heeft gefaald, zou dat ook bij eiseres het geval kunnen zijn geweest, zo stelt zij.
4.6
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een in algemene zin ondeugdelijk werkend registratiesysteem en dat voldoende is onderbouwd dat de belastbare feiten zich in het geval van eiseres hebben voorgedaan.
4.6.1
Bij het verweerschrift en ter zitting heeft de heffingsambtenaar het registratie- en handhavingssysteem toegelicht. Rondvaart- en verhuurboten in de gemeente Steenwijkerland moeten zijn voorzien van een door de gemeente afgegeven kenteken. De registratie van de kentekens van de vaartuigen die door de [locatie] varen, vindt plaats door camera’s op drie plaatsen langs het traject. Zodra een vaartuig een camera passeert, wordt een foto met het kenteken geregistreerd en opgeslagen met een datumstempel. Of wordt voldaan aan de kentekenplicht en of de kentekens juist zijn bevestigd, wordt ter plaatse gecontroleerd door dagelijks aanwezige toezichthouders. De door de camera’s geregistreerde en opgeslagen kentekens worden aan het eind van het jaar vergeleken met het register bij de gemeente met daarin alle afgegeven kentekens en de eigenaren van de bijbehorende vaartuigen. Op basis daarvan worden de aanslagen opgesteld.
4.6.2
De heffingsambtenaar stelt dat niet is gebleken dat de registratie en/of de handhaving niet of onvoldoende werken. Voor het lezen en versturen van de kentekengegevens wordt gebruik gemaakt van een beproefd systeem, dat met bewezen hardware en software wordt toegepast in verschillende bedrijfskritische processen. Nu 2021 het eerste jaar was dat het registratiesysteem in gebruik werd genomen, is er in het eerste jaar in individuele gevallen soms iets fout gegaan, maar dat is volgens de heffingsambtenaar procentueel beperkt en bovendien handmatig gecorrigeerd. Dit volgt onder meer uit de ambtshalve vermindering van vier aanslagen, omdat van acht vaartuigen geen (goede) foto meer voorhanden was.
De opbrengst van de VMR is, zo stelt de heffingsambtenaar, inderdaad achtergebleven bij de geraamde opbrengst. Nog daargelaten dat een raming onzeker is, hebben de coronapandemie en de daarmee samenhangende beperkende maatregelen daarop invloed gehad. Verder waren in 2021 nog niet alle kentekens uitgegeven. Daarvoor is een handhavingstraject gestart, dat inmiddels succesvol is afgerond. Het feit dat de begrote opbrengsten in 2021 niet werden behaald, wil niet zeggen dat de heffing niet handhaafbaar is, aldus de heffingsambtenaar.
4.6.3
Wat betreft de aanslag van eiseres wijst de heffingsambtenaar op de bij het verweerschrift gevoegde foto’s van alle 35 vaartuigen waarvoor zij is aangeslagen met daarbij de datum waarop de foto is genomen. Deze maken voldoende aannemelijk dat de aanslag aan eiseres juist is, aldus de heffingsambtenaar.
4.7
Over het algehele functioneren van de handhaving en het registratiesysteem, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat het systeem van handhaving en registratie in 2021 lacunes kende, wat ook valt te verwachten bij de invoering van een nieuwe heffing als de onderhavige met daarbij een nieuw registratiesysteem. De heffingsambtenaar heeft ook erkend dat een en ander niet altijd goed is gegaan en dat dit in individuele gevallen tot herzieningen heeft geleid. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat sprake is van gebreken van dien aard, die maken dat niet van de door het systeem geregistreerde gegevens kan worden uitgegaan. Wat betreft de verwijzing van eiseres naar de lagere opbrengst van VMR dan oorspronkelijk was geraamd, volgt de rechtbank de heffingsambtenaar dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat het (registratie)systeem niet naar behoren gewerkt zou hebben. Wat eiseres heeft aangevoerd over de handhaving en het registratiesysteem in het algemeen, vormt daarom geen grond dat reeds daarom niet aannemelijk is dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
4.7.1
De rechtbank is verder van oordeel dat de heffingsambtenaar met de 35 foto’s, die bij het verweerschrift zijn gevoegd, in combinatie met de uitleg in het verweerschrift en ter zitting, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de belastbare feiten zich in 2021 hebben voorgedaan. Uit de Verordening volgt dat hiervan reeds sprake is als een vaartuig in 2021 eenmaal over de [locatie] heeft gevaren. Uit de aan eiseres opgelegde aanslag blijkt voor welk type boten eiseres is aangeslagen en uit voormelde 35 foto’s volgt welke specifieke boten het betreft. Het is dan vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat het belastbare feit zich niet heeft voorgedaan. Eiseres heeft echter niet (gemotiveerd) betwist dat de kentekens op deze foto’s toebehoren aan motorvaartuigen die door haar bedrijfsmatig worden verhuurd. Evenmin heeft zij ten aanzien van de bij de foto’s vermelde data (gemotiveerd) betwist dat de betreffende vaartuigen zich op de betreffende dagen (of op een ander moment in 2021) op de [locatie] bevonden. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank in de enkele stelling van eiseres dat zich in de gegevens in het verweerschrift niet de originele datumstempel bevindt, geen reden voor twijfel dat de belastbare feiten zich in dit geval hebben voorgedaan.
Is de Verordening in overeenstemming met de wet en niet in strijd met algemene rechtsbeginselen?
De heffingsmaatstaf en de tariefstelling
4.8
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de heffing naar een vast bedrag per boot per jaar onrechtmatig is. De formulering van artikel 4 van de Verordening leidt ertoe dat één enkel tochtje met een motorvaartuig door het betreffende deel van de [locatie] leidt tot de verplichting om voor een heel jaar het volledige tarief voor het betreffende motorvaartuig te betalen. Eiseres acht dit onredelijk. Eiseres kan de tarieven niet één op één doorberekenen aan de huurders. Dit leidt tot verlies van inkomsten, omdat concurrerende bedrijven uit buurgemeenten zijn vrijgesteld van belasting. Daarnaast ontbreekt de relatie tussen enerzijds het veroorzaken van druk/overlast op het vaargebied en anderzijds de bijdrage die daar voor moet worden betaald ter compensatie van de genoemde ‘negatieve’ effecten. De gemeente Steenwijkerland maakt niet inzichtelijk waaraan de retributies worden besteed en of die in relatie staan tot het oogmerk van de heffing.
4.9
De heffingsambtenaar stelt ter zake dat de gekozen systematiek rechtmatig is en binnen de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid blijft. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om de VMR te heffen per motorvaartuig waarmee in een kalenderjaar vermakelijkheid wordt gegeven in de [locatie] . De belasting bedraagt een vast bedrag per motorvaartuig per jaar. Dit bedrag wordt geheven ongeacht hoe lang of hoe vaak in het kalenderjaar in de [locatie] met het motorvaartuig is/wordt gevaren. Het bedrag is ook verschuldigd als slechts éénmaal in het kalenderjaar is gevaren. Over de keuze voor deze maatstaf heeft de gemeenteraad in de Toelichting op de Verordening het volgende opgenomen:
“De motieven voor de keuze voor een vast bedrag per vaartuig per kalenderjaar zijn onder meer overzichtelijkheid, duidelijkheid en doelmatigheid. Een ondernemer zal doorgaans met een vaartuig een heel kalenderjaar (laten) varen. Van de voorzieningen wordt dan doorgaans het hele kalenderjaar gebruik gemaakt. Daarom is een vast bedrag per motorvaartuig per kalenderjaar goed denkbaar. Zo’n vast bedrag heeft bovendien het voordeel van de overzichtelijkheid en de duidelijkheid. Een ondernemer kan de tarieven raadplegen, en kan gelet op de omvang en samenstelling van zijn vloot nagaan welk bedrag hij in een kalenderjaar is verschuldigd. De ondernemer weet waar hij aan toe is. Daarnaast is de gekozen opzet veel doelmatiger dan een heffing naar bijvoorbeeld het aantal opvarenden of een heffing per (rond)vaart. Dat geldt zowel voor de ondernemer als voor de gemeente. Overigens hoeven de tarieven voor de VMR zich niet te richten naar de mate van het gebruik van de voorzieningen.”
De keuze voor een vast bedrag per motorvaartuig per kalenderjaar valt, aldus de heffingsambtenaar, binnen de ruimte die de gemeenteraad heeft om de heffing vorm te geven. Er is geen sprake van een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van een VMR niet op het oog kan hebben gehad. Voor de rechtmatigheid van de heffing is niet van belang of de heffing door de belastingplichtige ondernemer kan worden terugverdiend.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak [7] gemeenten de bevoegdheid hebben om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten daarbij in beginsel vrij die heffingsmaatstaven te hanteren die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor onverbindendverklaring van de Verordening is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. [8]
4.11
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeenteraad, in aanmerking genomen de hiervoor weergegeven toelichting bij de Verordening en de hem toekomende vrijheid ter zake, in redelijkheid tot deze heffingsmaatstaf kunnen komen. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat het onredelijk is dat één enkel tochtje met een motorvaartuig door de [locatie] leidt tot de verplichting om voor een jaar het volledige tarief voor het betreffende motorvaartuig te betalen, overweegt de rechtbank dat de gemeenteraad zich bij de vormgeving van een belastingverordening mag bedienen van ervaringsregels. [9] De gemeenteraad heeft er namelijk van kunnen en mogen uitgaan dat van de voorzieningen doorgaans het hele jaar in min of meerdere mate gebruik wordt gemaakt. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift erop gewezen dat de door de gemeente verzamelde data dit uitgangspunt ook ondersteunen. Ook voor de tariefdifferentiatie tussen verschillende typen vaartuigen is door de gemeenteraad in de Toelichting op de Verordening een niet onbegrijpelijke uitleg gegeven. Dat onderscheid, dat wordt gemaakt in de tarieven tussen onder meer de grootte en aard van het motorvaartuig, acht de rechtbank ook niet onlogisch.
4.12
Eiseres heeft gesteld dat zij door de tariefstelling inkomsten mist en de VMR ook niet zonder meer kan doorberekenen aan haar klanten, maar onderbouwt haar stelling niet. Zo geeft zij geen inzicht in de inkomsten van de verhuur van haar motorvaartuigen over een heel kalenderjaar en is het de rechtbank ook niet duidelijk geworden waarom dit niet aan haar klanten doorberekend zou kunnen worden. Dat zij dit niet zou kunnen doen in verband met concurrerende bedrijven uit aangrenzende gemeenten, die niet in de VMR worden aangeslagen, is een stelling die door haar op geen enkele wijze is onderbouwd. Voor het oordeel dat de tariefstelling dermate onredelijk uitpakt dat dit in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, waardoor deze tariefstelling onverbindend moet worden geacht, bestaat naar het oordeel van de rechtbank daarom geen grond.
4.13
Voorts is met het Kostenoverzicht voorzieningen vermakelijkhedenretributie, zoals dit bij het verweerschrift is gevoegd, inzichtelijk gemaakt waaraan de retributies worden besteed. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat het de vraag is of de baten van de VMR de kosten van de getroffen voorzieningen niet overstijgen, overweegt de rechtbank dat dit vereiste in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet in dit geval niet van toepassing is. In dit artikel wordt artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet, waarin de VMR wordt geregeld, immers niet genoemd.
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
4.14
De rechtbank overweegt allereerst dat van schending van het gelijkheidsbeginsel sprake kan zijn als sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen en dit het gevolg is van:
a. een begunstigend beleid dat niet van toepassing is op belanghebbende;
b. een oogmerk tot begunstiging van andere gevallen dan dat van belanghebbende; of
c. een begunstigende behandeling in de meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen (de meerderheidsregel).
De bewijslast dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel rust op eiseres.
4.15
Eiseres stelt dat het gelijkheidsbeginsel om meerdere redenen is geschonden. Volgens haar is het onredelijk dat de heffing van de VMR zich beperkt tot:
alleen de toeristen met huurboten (en niet voor alle boten waaronder die van de eigen inwoners). Ook van de eigen inwoners mag volgens eiseres een bijdrage worden gevraagd ter bestrijding van de kosten die de gemeente stelt te maken;
huurboten uit de gemeente Steenwijkerland. Er is oneerlijke concurrentie ontstaan tussen de verhuurbedrijven uit de gemeente Steenwijkerland en de aangrenzende gemeenten. Dit had voorkomen kunnen worden bijvoorbeeld door het instellen van een vignetplicht of tolpoortjes;
vaartuigen aangedreven door motorkracht. Ieder vaartuig zorgt in verkeerskundige zin voor evenveel drukte in de [locatie] , ongeacht de manier van aandrijving.
De Verordening moet daarom wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel onverbindend worden verklaard, aldus eiseres.
4.16
De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd bestreden dat de door eiseres aangevoerde punten strijd met het gelijkheidsbeginsel opleveren.
4.17
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin en overweegt aangaande over de door eiseres aangevoerde punten als volgt.
4.17.1
De heffingsambtenaar heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen het bevaren van de [locatie] door inwoners of particulieren niet valt onder het geven van vermakelijkheden in de zin van de Verordening en artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet, zodat deze groep hoe dan ook niet in de VMR kan worden betrokken. Verder is in de Toelichting bij de Verordening ingegaan op waarom is gekozen voor het uitsluitend belasten van bedrijfsmatige vermakelijkheden. Onder meer is daarin betrokken dat het gaat om vrij toegankelijk gebied en dat het redelijk wordt geacht om van degenen die door middel van verhuur van boten of het aanbieden van rondvaarten en daarmee profiteren van de benodigde investeringen, daarvoor een bijdrage te vragen waarbij ervan uit wordt gegaan dat deze wordt doorbelast aan de klanten. Gegeven deze toelichting en de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid als bedoeld in 4.10 is de rechtbank van oordeel dat de gemeente in redelijkheid tot deze afbakening van het belastbare feit heeft kunnen komen. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. [10]
4.17.2
Wat betreft het onderscheid met huurboten uit andere gemeenten stelt de rechtbank vast dat de omschrijving van het belastbare feit in artikel 2 en de kentekenplicht in artikel 9 van de Verordening niet is beperkt tot huurboten uit de gemeente Steenwijkerland. Reeds hierom is de Verordening op dit punt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft weliswaar nadrukkelijk gesteld dat er in de praktijk wel degelijk verhuurbedrijven uit andere gemeenten op de [locatie] actief zijn, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Verder acht de rechtbank mede van belang dat de omringende plaatsen op substantiële (vaar)afstand van [plaats 1] zijn gelegen, zodat het niet voor de hand ligt dat dit op grote schaal gebeurt. Dat de Verordening in de praktijk tot strijd met het gelijkheidsbeginsel leidt, is de rechtbank niet gebleken. Wat is aangevoerd over de handhaving van de gemeente ten aanzien van dergelijke vaartuigen uit andere gemeenten, behoeft dan ook geen bespreking.
4.17.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres over de gemotoriseerde vaartuigen heeft de heffingsambtenaar in het verweerschrift onbestreden toegelicht dat 97% van alle vaartuigen op de [locatie] gemotoriseerd is en daarmee feitelijk de oorzaak zijn van de drukte en de overlast. Verder wijst de heffingsambtenaar erop dat gemotoriseerde vaartuigen naar hun aard respectievelijk door onervarenheid met het gebruik hiervan, in de regel meer schade aan de voorzieningen veroorzaken dan niet-gemotoriseerde vaartuigen. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat het in de Verordening gemaakte onderscheid tussen gemotoriseerde en niet-gemotoriseerde vaartuigen daarmee voldoende is gerechtvaardigd.
4.18
Verder heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat de meerderheidsregel is geschonden. Uit het gemeentelijk register volgt namelijk dat er in 2021 93 aanbieders van motorvaartuigen waren en dat 59 daarvan individuele verhuurders betreffen, die sloepen bij villa’s in [plaats 2] voor verhuur aanbieden. Deze sloepen varen wel door de [locatie] , maar waren in 2021 niet voorzien van een kenteken. Dat maakt dat 59 van de 93 aanbieders anders worden behandeld dan de aanbieders die motorvaartuigen met een kenteken hebben, aldus eiseres.
4.19
De heffingsambtenaar betwist in reactie hierop dat het 59 individuele aanbieders betreft, omdat het om één aanbieder gaat, te weten een vakantiepark in [plaats 2] met daarop 59 motorvaartuigen. Dit vakantiepark ligt op ongeveer 20 kilometer afstand van de [locatie] in [plaats 1] . Vanaf 2021 moeten ook die vaartuigen van dit vakantiepark over een kenteken beschikken, en die beschikken na een handhavingsactie van de gemeente daarover sedert maart 2022. Bovendien betreft het (slechts) 59 vaartuigen ten opzichte van 1.409 geregistreerde vaartuigen. Gelet op de vaarafstand en de daarmee gemoeide tijd is niet aannemelijk en voor de hand liggend dat vaartuigen uit [plaats 2] de [locatie] (massaal) aandoen. De gemeente handhaaft op kentekens, zowel op het water als vanuit het land. Eiseres heeft geen verifieerbaar en concreet bewijs geleverd van een vaartuig dat ten onrechte niet in de heffing is betrokken.
4.2
De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor onder 4.14 overwogen, voor de vraag of in een meerderheid van de met het geval van eiseres vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, en de heffingsambtenaar dit betwist, de bewijslast op eiseres rust. Eiseres is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat het gaat om vaartuigen behorend bij vakantiehuisjes op één vakantiepark. De rechtbank vindt dat dit niet op één lijn is te stellen met de aanbieders in [plaats 1] zelf. Verder gaat het om 59 motorvaartuigen die niet geregistreerd zijn, terwijl dit voor 1.409 vaartuigen wel geldt. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de meerderheidsregel.
4.21
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Was de gemeente gehouden voor een alternatief te kiezen voor de VMR?
4.22
Eiseres heeft aangevoerd dat de door de gemeente gemaakte kosten ook op een andere wijze kunnen worden verhaald, bijvoorbeeld door het invoeren van tolpoortjes of een vignetplicht. Die plicht zou dan niet beperkt moeten worden tot het specifieke deel van de [locatie] tussen paal 5 en paal 1 en zou voor iedereen moeten gelden, zowel de eigen inwoners als de toeristen die [plaats 1] bezoeken. Hierbij wijst eiseres ook op haar eerdere betoog dat de huidige Verordening niet te handhaven is.
4.23
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de Verordening tot doel heeft het bijdragen in de (extra) kosten die de gemeente heeft voor de vermakelijkheden die worden gegeven. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid tot het heffen van de VMR. Dat er voor wat betreft regulering mogelijk alternatieven zijn, wil niet zeggen dat de gemeente in redelijkheid niet voor de heffing van een VMR heeft kunnen kiezen op de wijze zoals zij heeft gedaan.
4.24
Zoals hiervoor onder 4.10 is overwogen, heeft de gemeentelijke wetgever een grote vrijheid bij het vormgeven van zijn belastingen. Verder biedt artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet de grondslag voor het heffen van een vermakelijkhedenretributie en zijn, zoals uit het voorgaande blijkt, aan de voorwaarden daarvoor voldaan. Dat eiseres en andere bootverhuurders en aanbieders van rondvaarten stellen dat de rekening te veel bij hen wordt gelegd, betekent niet dat de gemeentelijke wetgever in dit geval buiten de hem toekomende bevoegdheid en vrijheid is getreden. De heffingsambtenaar stelt in dit verband terecht dat het feit dat er voor wat betreft regulering mogelijk alternatieven waren en zijn, niet wil zeggen dat de gemeente in redelijkheid niet voor de heffing van een VMR heeft kunnen kiezen op de wijze zoals zij heeft gedaan. Voor zover eiseres heeft verwezen naar de handhaving, leidt dit niet tot een ander oordeel, waarbij de rechtbank mede verwijst naar wat hierover in 4.7 is overwogen. Van een onredelijke en willekeurige belastingheffing is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot de slotsom dat de heffingsambtenaar eiseres terecht en overigens correct in de VMR heeft betrokken.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat de aanslag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, mr. L.M. Rijksen en
mr. B.S. Kats, leden, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze Verordening is gepubliceerd in Gemeenteblad 2020, nr. 337105.
2.Deze Verordening is gepubliceerd in Gemeenteblad 2021, nr. 473354.
3.De conclusie van 26 augustus 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1003.
6.Waar de rechtbank in het navolgende de [locatie] vermeldt, doelt zij op het deel van de [locatie] tussen paal 5 en paal 1 in [plaats 1] waarvoor volgens de Verordening de VMR kan worden geheven.
7.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174.
8.De rechtbank wijst op onder meer de arresten van de Hoge Raad van 14 augustus 2009,
9.HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:648.
10.De rechtbank wijst op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4033. Het cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 20 april 2018 ongegrond verklaard met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. ECLI:NL:HR:2018:629.