ECLI:NL:HR:2021:1846

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/03886
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van de Beverwijkse Bazaar als vermakelijkheid in het kader van de vermakelijkhedenretributie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het Dagelijks Bestuur van Cocensus tegen de Beverwijkse Bazaar BV. De zaak betreft de kwalificatie van de Beverwijkse Bazaar als vermakelijkheid in het kader van de vermakelijkhedenretributie, opgelegd door de gemeente Beverwijk voor het jaar 2016. De Beverwijkse Bazaar, een grotendeels overdekt winkelcentrum, biedt gelegenheid tot winkelen en het nuttigen van voedsel, maar de vraag was of deze activiteiten ook als 'vermakelijkheden' kunnen worden aangemerkt volgens de Gemeentewet.

Het Gerechtshof Amsterdam had eerder geoordeeld dat het enkel bieden van gelegenheid om te winkelen en voedsel te nuttigen niet kwalificeert als het geven van vermakelijkheden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de Beverwijkse Bazaar in 2016 activiteiten organiseerde die als vermakelijkheid konden worden gekwalificeerd. De activiteiten die door huurders werden georganiseerd, zoals ponyrijden en kermisattracties, waren volgens het Hof te beperkt in omvang om de Beverwijkse Bazaar als geheel als vermakelijkheid te kwalificeren.

In cassatie heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het begrip 'vermakelijkheid' niet te beperkt had uitgelegd en dat de activiteiten van de Beverwijkse Bazaar niet voldeden aan de criteria voor het geven van vermakelijkheden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het Dagelijks Bestuur van Cocensus in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03886
Datum24 december 2021
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS te HOOFDDORP
tegen
de BEVERWIJKSE BAZAAR BV te BEVERWIJK (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 oktober 2020, nr. 19/00535 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 18/1998) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de vermakelijkhedenretributie van de gemeente Beverwijk.

1.Geding in cassatie

Het Dagelijks Bestuur van Cocensus, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Dijk, heeft een verweerschrift ingediend.
Het Dagelijks Bestuur van Cocensus heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 26 oktober 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Het Dagelijks Bestuur van Cocensus heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Belanghebbende exploiteert door middel van verhuur van winkel- en horecaruimten een grotendeels overdekt winkelcentrum in Beverwijk, dat in de weekends is opengesteld voor publiek (hierna: de Beverwijkse Bazaar). Voorts voert zij beheerstaken uit die verband houden met die exploitatie.
2.2
De heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de vermakelijkhedenretributie opgelegd.
2.3
In de Verordening op de heffing en invordering van vermakelijkhedenretributie 2016 van de Gemeente Beverwijk (hierna: de Verordening) is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 1 Begripsomschrijving
In deze verordening wordt onder een vermakelijkheid verstaan: een bedrijfsmatig ondernomen activiteit, waarbij wordt beoogd of mede beoogd het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen, of waarbij het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander in of op daartoe bestemde of geschikte, voor een ieder in wezen toegankelijke inrichtingen, terreinen, wateren en dergelijke.
Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit
Onder de naam “vermakelijkhedenretributie” worden rechten geheven ter zake van het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die de vermakelijkheid geeft, dan wel degene voor wiens rekening en risico de vermakelijkheid gegeven wordt.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende terecht was aangemerkt als belastingplichtige voor de vermakelijkhedenretributie.
3.2
Het Hof heeft geoordeeld dat het enkel bieden van gelegenheid om te winkelen en voedsel te nuttigen op zichzelf niet kwalificeert als ‘het geven van vermakelijkheden’ en dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2016 daarnaast zodanige activiteiten organiseerde dat op grond daarvan de Beverwijkse Bazaar wel als vermakelijkheid gekwalificeerd zou kunnen worden. Dit is niet anders indien ook de door haar huurders georganiseerde activiteiten, zoals het ponyrijden, het trampolinespringen en de kermisattracties (een grote en een kleine draaimolen) aan belanghebbende worden toegerekend. Deze met name op het vermaak van kinderen gerichte activiteiten zijn, gerelateerd aan de totale omvang van de Beverwijkse Bazaar en het aantal van – naar belanghebbende stelt – 1.196.000 bezoekers, dusdanig beperkt in omvang dat zij de Beverwijkse Bazaar als geheel niet als een vermakelijkheid doen kwalificeren. Daarbij heeft het Hof ook belang gehecht aan de omstandigheid dat de op vermaak gerichte activiteiten slechts op een relatief zeer beperkte oppervlakte van het terrein plaatsvinden. De door belanghebbende aangeboden activiteiten zijn niet breder dan het enkel verhogen van de belevingswaarde van het winkelen, aldus het Hof.
3.3
Omdat geen sprake was van het geven van vermakelijkheden door belanghebbende heeft het Hof de aanslag vernietigd.

4.Beoordeling van de klacht

4.1
In de tegen het oordeel van het Hof gerichte klacht wordt betoogd dat het Hof het begrip ‘vermakelijkheid’ te beperkt heeft uitgelegd. Het Hof heeft uit het oog verloren dat het niet alleen gaat om activiteiten waarbij het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak wordt verschaft, maar ook om activiteiten waarbij het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden. Met andere woorden: als het publiek naar de activiteit (de Beverwijkse Bazaar) komt om amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te zoeken, te ondergaan, of te vinden, is reeds sprake van een vermakelijkheid als bedoeld in de Verordening, aldus de klacht.
4.2.1
Of een activiteit in een inrichting moet worden aangemerkt als een vermakelijkheid in de zin van artikel 229, lid 1, letter c, Gemeentewet moet worden beoordeeld aan de hand van de wezenlijke kenmerken van die activiteit en die inrichting. [3] Anders dan het middel betoogt, kan een activiteit niet als vermakelijkheid in de zin van artikel 229, lid 1, letter c, Gemeentewet worden aangemerkt uitsluitend omdat de consument bij die activiteit amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden. Dat neemt niet weg dat de wijze waarop consumenten een activiteit plegen te ervaren, kan meewegen bij de beoordeling van de kenmerken van die activiteit.
4.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat het hoofdkenmerk van de Beverwijkse Bazaar is dat gelegenheid wordt gegeven tot winkelen en het nuttigen van voedsel, dat die activiteiten niet als een vermakelijkheid kunnen worden beschouwd en dat de daarnaast georganiseerde activiteiten niet van dien aard zijn dat op grond daarvan de Beverwijkse Bazaar als vermakelijkheid gekwalificeerd zou kunnen worden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting van het begrip vermakelijkheid in artikel 229, lid 1, letter c, Gemeentewet. Dat oordeel is voor het overige verweven met de aan het Hof voorbehouden waardering van de feiten, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat het beroep in cassatie ongegrond moet worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Dagelijks Bestuur van Cocensus zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 20/03888 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het Dagelijks Bestuur van Cocensus in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 4.488, derhalve € 2.244, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
Van het Dagelijks Bestuur van Cocensus wordt een griffierecht geheven van € 532.

Voetnoten

3.Vgl. HR 15 januari 1947, nr. 9857/8,