Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Toepasselijke regelgeving
Inleiding.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de vraag of de verhuur van onbemande elektrische sloepen door belanghebbende onder de reikwijdte van de vermakelijkheidsretributie valt. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.A. Schricker, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen vermakelijkheidsretributie voor de jaren 2011 en 2012, opgelegd door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar stelde dat belanghebbende belastingplichtig was op grond van de Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water 2005, omdat de verhuur van de sloepen als een vermakelijkheid werd aangemerkt. Het Hof oordeelde dat het verblijf aan boord van een schip op binnen de gemeente gelegen water op zich reeds een vermakelijkheid vormt. De omstandigheid dat huurders zelf hun vaarroute bepalen, doet hieraan niet af. Het Hof bevestigde dat belanghebbende belastingplichtig is, ongeacht of de sloepen bemand zijn of niet. De hoogte van de naheffingsaanslagen was niet in geschil. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de gemeente kosten maakt die verband houden met het gebruik van de waterwegen en dat de heffing van vermakelijkheidsretributie niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.