ECLI:NL:RBOVE:2024:2642

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/08/309614 / HA ZA 24-52
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over appartement in Istanbul tussen informeel samenlevenden

In deze zaak staat de eigendom van een appartement in Istanbul centraal. Eiser, die stelt het appartement volledig te hebben betaald, vordert dat gedaagde medewerking verleent aan de registratie van het appartement op zijn naam. Gedaagde betwist dit en stelt dat het appartement haar toebehoort. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank concludeert dat het eigendomsrecht van het appartement aan eiser toebehoort, terwijl de geldvordering van eiser wordt afgewezen wegens onvoldoende bewijs van een lening. De rechtbank wijst gedaagde op om binnen twee weken na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de registratie van het appartement op naam van eiser, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/309614 / HA ZA 24-52
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaten: mrs. D.E. Kocer en M.E.C. Lok te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
thans woonplaats kiezende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. I. Mercanoglu te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 17 januari 2024 van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarin de zaak is verwezen naar deze rechtbank,
- het exploot van 30 januari 2024 waarbij de grosse van het tussenvonnis van 17 januari 2024 is betekend aan [gedaagde] en waarbij zij is opgeroepen om bij deze rechtbank te verschijnen voor een mondelinge behandeling,
- de brief van de zijde van [eiser] van 27 maart 2024, met daarbij de akte overlegging nadere producties en een USB-stick met drie audio-opnames,
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarbij partijen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Lok respectievelijk mr. Mercanoglu. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
De kern van het geschil betreft de vraag wie de eigenaar is van een appartement in Istanbul. [eiser] stelt dat hij het appartement volledig heeft betaald en dat het de bedoeling van partijen was om het op zijn naam te laten zetten. Het is slechts, in verband met bepaalde formaliteiten, tijdelijk op naam van [gedaagde] gezet. [eiser] vordert dan ook (kort gezegd en onder meer) dat [gedaagde] medewerking verleent aan de overdracht/registratie van het appartement op zijn naam. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 92.700,- uit hoofde van (een) overeenkomst(en) van geldlening. [gedaagde] betwist de vorderingen en stellingen van [eiser].
2.2.
De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het gevorderde en dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het eigendomsrecht van het appartement (alleen) aan [eiser] toebehoort. De geldvordering wordt afgewezen omdat niet voldaan is aan de stelplicht. Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna worden toegelicht.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] hadden een affectieve relatie met elkaar in de periode 2018 tot medio 2021. Zij zijn niet getrouwd geweest en hebben geen geregistreerd partnerschap gehad. [eiser] heeft de Nederlandse nationaliteit. [gedaagde] heeft de Turkse nationaliteit.
3.2.
Partijen hebben begin 2022 met elkaar gecommuniceerd over de aanschaf van een appartement gelegen aan de [adres] (hierna: het appartement).
3.3.
Op 24 februari 2022 heeft [gedaagde] in een WhatsApp-bericht over het appartement onder meer geschreven:
“Return of investment is much much better than the previous one because of the location”.
3.4.
Op 4 maart 2022 heeft [gedaagde] een WhatsApp-bericht aan [eiser] gestuurd, waarin, voor zover van belang, staat:
“(...) He doesn’t want to have any prepayment.
So there’s no need for notary related things now.
There’s a rule for the foreign buyers.
For the formalities I need your photos (*2) and passport copy.
I will go to the municipality in the day.
I will ask for payment formalities,
then you can transfer money to my bank account of directly his account.(..)”
3.4.
Op 7 maart 2022 heeft [gedaagde] een WhatsApp-bericht aan [eiser] gestuurd, waarin, voor zover van belang, staat:
“(..) If we sign the contract with the exact price of the apartments (320.000USD) We have to pay roughly 10.000euro for the taxes.
Do you accept that?(..)”
3.5.
[eiser] heeft op 7 en 8 maart 2022 in totaal € 304.500,- overgemaakt naar de rekening van [gedaagde] in Turkije. Daarna heeft de overdracht van het appartement plaatsgevonden. Het appartement is hierbij op naam van [gedaagde] geregistreerd.
3.6.
Op 22 maart 2022 heeft [gedaagde] € 7.975,- overgemaakt naar [eiser] rekening omdat de transactiekosten lager uitvielen dan aanvankelijk was ingeschat. [eiser] heeft aldus per saldo een bedrag van € 296.525,- betaald voor het appartement.
3.7.
Op 16 april 2022 hebben partijen via WhatsApp met elkaar gecorrespondeerd. [eiser] heeft een afbeelding/bericht aan [gedaagde] gestuurd waaruit blijkt dat de Turkse huizenmarkt oververhit is. Daarop vindt, voor zover van belang, de volgende communicatie plaats:
[gedaagde]:
“You’re lucky (…)”
[eiser]:
“That depends. You can also say : the real estate prices in Turkey have increased so much during the last 10 years, that I have bought on the top of the market.”
[gedaagde]:
“I hope that you will not lose money!”
[eiser]:
“But the real real cause of the extreme increase in process in Turkey is of course the inflation.”
[gedaagde]:
“Yes of course (…)”
3.8.
Ten tijde van de overdracht van het appartement zaten daar huurders in. Met deze huurders is aanvankelijk afgesproken dat zij vóór 1 april 2023 het appartement moesten hebben verlaten. Op 3 januari 2023 heeft [gedaagde] de huur van het appartement verlengd tot 15 oktober 2023. [gedaagde] heeft altijd de huurpenningen ontvangen.
3.9.
Partijen hebben vervolgens meerdere malen contact met elkaar gehad via met name WhatsApp en de telefoon, waarbij [eiser] [gedaagde] heeft verzocht mee te werken aan de registratie van het appartement op zijn naam. [gedaagde] heeft dit geweigerd.
3.10.
Bij vonnis in kort geding van 6 oktober 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank - kort gezegd - [gedaagde] verboden om het appartement te verkopen, over te dragen of anderszins te vervreemden aan een derde (waaronder bekenden en familieleden) zonder schriftelijke toestemming van [eiser], totdat er een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure wordt gedaan en bepaald dat [gedaagde] bij overtreding van dit verbod een dwangsom aan [eiser] verbeurt van € 400.000,-. [gedaagde] is ook veroordeeld in de proceskosten van de kort geding-procedure.
3.11.
Na het vonnis van 6 oktober 2023 hebben (de advocaten van) partijen (verder) met elkaar gecorrespondeerd.

4.4. Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
IA. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het overdragen aan, althans (doen) registreren van het appartement op naam van [eiser], een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
althans, voor het geval het appartement wordt verkocht voordat deze op naam van [eiser] geregistreerd staat:
IB voor recht verklaart dat [eiser] gerechtigd is tot de volledige koopsom van het
appartement die de koper betaald heeft of zal betalen en dat [gedaagde] haar medewerking dient te verlenen aan de uitbetaling van de volledige koopsom aan [eiser], een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en
II [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 92.700,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de werkelijke kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en aanhoudingsverzoek in verband met Turkse procedure(s)
5.1.
De rechtbank stelt vast dat deze zaak internationale aspecten heeft, nu [gedaagde] de Turkse nationaliteit heeft en het appartement in Turkije is gelegen. In het vonnis van
17 januari 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland geen overwegingen gewijd aan de rechtsmacht. Reden daarvoor kan zijn gelegen in het door [gedaagde] gevorderde in incident, namelijk verwijzing naar de rechtbank Overijssel. Dit duidt op een impliciete erkenning van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
5.2.
Voor zover thans nog aan de orde is de rechtbank van oordeel dat zij, nu [gedaagde] woonplaats heeft op het grondgebied van Nederland, op grond van artikel 4 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo) bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser]. Dat [gedaagde] de Turkse nationaliteit heeft doet hier niet aan af. De omstandigheid dat het appartement is gelegen in Turkije, leidt niet tot het oordeel dat de Turkse rechter exclusief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen die betrekking hebben op het appartement. Nu het appartement is gelegen in Turkije - een niet-lidstaat van de EU - blijft artikel 24 van de Herschikte EEX-Vo buiten toepassing.
5.3.
Voor zover [gedaagde] verwijst naar de Turkse procedure(s) en daaraan een bevoegdheid voor de Turkse rechter stelt te ontlenen, althans stelt dat de onderhavige procedure moet worden aangehouden, totdat de Turkse rechter heeft beslist, overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten de vraag of [gedaagde] de exceptie van litispendentie op de juiste wijze en tijdig heeft ingeroepen, is de rechtbank van oordeel dat, ook indien (veronderstellenderwijze) daarvan uit wordt gegaan, deze exceptie niet slaagt. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat er is voldaan aan de vereisten van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het had daarom op de weg van [gedaagde] gelegen om concrete en onderbouwde (aanvullende) feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan zij meent een beroep te kunnen doen op artikel 12 Rv. Dat heeft zij niet (voldoende) gedaan. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en stellingname van partijen kan niet worden geconcludeerd dat er in Turkije eerder dan in Nederland een procedure over hetzelfde onderwerp aanhangig is gemaakt.
5.4.
De slotsom is dan ook dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het gevorderde door [eiser] en dat er geen reden is om de onderhavige procedure aan te houden.
Nietigheid dagvaarding
5.5.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is, omdat er sprake is eigenrichting. Volgens [gedaagde] was [eiser] er namelijk van op de hoogte dat zij de dagvaarding op 21 augustus 2023 niet in ontvangst kon nemen. [eiser] betwist dat de dagvaarding nietig is en stelt dat hij [gedaagde] meteen heeft geïnformeerd over de betekende dagvaarding en dat zij diezelfde dag nog een advocaat heeft kunnen inschakelen die zich de volgende dag heeft gesteld. [gedaagde] is in de procedure verschenen en heeft een conclusie van antwoord ingediend. [gedaagde] is niet onredelijk in haar belangen geschaad, aldus [eiser].
5.6.
Nu [gedaagde] in de procedure is verschenen en gelegenheid heeft gehad verweer te voeren en niet is gebleken dat zij onredelijk in haar mogelijkheid om verweer te voeren is geschaad, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding de inleidende dagvaarding nietig te verklaren. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen.
Toepasselijk recht
5.7.
De rechtbank zal zich allereerst moeten buigen over de vraag welk recht op de vorderingen van toepassing is. Met betrekking tot de vorderingen die zien op het appartement verschillen partijen hierover van mening. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is. Primair omdat de vordering is gebaseerd op een tussen partijen, die beiden woonachtig zijn in Nederland, overeengekomen, maar door [gedaagde] niet nagekomen, afspraak. Voor zover al sprake zou zijn van een internationale overeenkomst doet [eiser] subsidiair een beroep op de in artikel 4 lid 3 van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Volgens [eiser] is er sprake van een kennelijk nauwere band met Nederland omdat partijen in Nederland wonen, zij 5 jaar hebben samengewoond in Nederland, de betalingen voor het appartement van een Nederlandse bankrekening zijn gedaan, hij in Nederland in zijn vermogen wordt geraakt en alle afspraken tussen partijen in Nederland zijn gemaakt, althans bevestigd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Turks recht van toepassing is, omdat het appartement in Istanbul is gelegen en zij bovendien de Turkse nationaliteit heeft.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat de bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van Rome I, nu het bevoegde gerecht, het gerecht is van een EU-lidstaat. Rome I heeft universele werking, dus ongeacht of het door deze verordening aangewezen recht het recht is van een lidstaat (artikel 2 Rome I).
5.9.
De rechtbank is - anders dan [eiser] - van oordeel dat er wel aan het in artikel 1 van Rome I neergelegde internationaliteitsvereiste is voldaan, omdat de door hem gestelde
- en door [gedaagde] betwiste – afspraken tussen partijen betrekking hebben op het appartement dat in Turkije is gelegen. Op grond van artikel 4 lid 1 sub c is het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen van toepassing. Dat zou betekenen dat Turks recht van toepassing is. Op grond van artikel 4 lid 3 Rome I kan hiervan worden afgeweken indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land. Dan is het recht van dat andere land van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat het Nederlands recht op grond van dit artikellid van toepassing is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beide partijen in Nederland woonachtig zijn en dat de door [eiser] gestelde afspraken in Nederland zijn gemaakt. Deze aanknopingspunten, ook in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat het op grond van artikel 4 lid 1 sub c Rome I toepasselijke recht van het land van ligging van het onroerend goed op grond van artikel 4 lid 3 Rome I wijkt voor het recht van het land van de gezamenlijke verblijfplaats van partijen. Dit brengt mee dat op deze vordering het Nederlands recht van toepassing is.
5.10.
[eiser] vordert daarnaast ook een bedrag van € 92.700,-. De verbintenis die aan deze vordering ten grondslag ligt, is de verbintenis tot terugbetaling door [gedaagde] van de door [eiser] gestelde verstrekte geldlening. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan in de zin van artikel 3 Rome I. Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie bij een geldlening wordt geleverd door degene die het geld uitleent. Daarom is de woonplaats van de uitlener bepalend voor het toepasselijk recht. De (gestelde) uitlener is [eiser] en hij is woonachtig in Nederland, zodat het Nederlandse recht op deze vordering van toepassing is. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat zij hier ook vanuit zijn gegaan.
Financiële relatie tussen informeel samenlevenden
5.11.
Partijen waren niet met elkaar getrouwd, hadden geen geregistreerd partnerschap en hadden geen samenlevingsovereenkomst. Dit betekent dat zij kwalificeren als informeel samenlevenden.
5.12.
In zijn arrest van 10 mei 2019 [2] heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de financiële relatie tussen informeel samenlevenden niet moet worden beoordeeld analoog aan hetgeen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald voor echtgenoten of geregistreerd partners. De financiële relatie van informeel samenlevenden moet worden bepaald aan de hand van de regels van het algemeen verbintenissenrecht. Dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad ook bevestigd in rechtsoverweging 3.1.6. van zijn arrest van 17 november 2023 [3] .
5.13.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding [4] .
Het appartement
5.14.
[eiser] stelt dat het appartement hem in eigendom toebehoort. Ter onderbouwing heeft [eiser] WhatsApp-correspondentie en transcripties van gesprekken overgelegd. [eiser] stelt dat hij het appartement volledig heeft betaald, dat hij het zag als investering en dat het de bedoeling van partijen was om het appartement op zijn naam te laten zetten. In dat kader verwijst [eiser] onder meer naar de WhatsApp-berichten van [gedaagde] van 4 en 7 maart 2022 en 16 april 2022. Volgens [eiser] is het appartement slechts tijdelijk op naam van [gedaagde] geregistreerd omdat hij in de veronderstelling was dat het vanwege formaliteiten lastig was om het onroerend goed op dat moment direct op zijn naam te laten zetten.
5.15.
[gedaagde] betwist dat dat het appartement in eigendom toebehoort aan [eiser]. [gedaagde] stelt dat het verhaal van [eiser] niet consistent is en niet voorzien is van onderbouwing. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat mondelinge of schriftelijke afspraken voorafgaand aan de aankoop van het appartement zouden zijn gemaakt. [gedaagde] ontkent niet dat zij een bedrag van € 304.500,- heeft ontvangen van [eiser], maar dit bedrag heeft zij niet ontvangen voor een appartement dat op naam van [eiser] zou worden gezet. [gedaagde] stelt dat [eiser] haar dit bedrag heeft gegeven, dat het bedrag niet hoefde te worden terugbetaald. Het bedrag is een cadeau, een donatie, een gift of een natuurlijke verbintenis. Er is nooit gesproken over de registratie van het appartement op naam van [eiser], laat staan dat dit moeilijk zou zijn. Evenmin is besproken dat het appartement tijdelijk op haar naam zou worden gezet om het later op naam van [eiser] te zetten. [eiser] heeft bij de start van de relatie financiële verwachtingen gewekt en deze verwachtingen hield hij jarenlang in stand door financiële verstrekkingen te doen, zonder enige afspraak over terugbetaling. [gedaagde] ging ervan uit dat zij als eigenaar van het appartement de huurpenningen mocht ontvangen en besteden. Het ging daarbij ook om substantiële bedragen die zij heeft ontvangen. Daarin zag [gedaagde] de bevestiging dat het appartement van haar was en niet van [eiser]. [eiser] heeft ook tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding bevestigd dat hij nooit naar de huurpenningen heeft gevraagd. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst verlengd omdat zij als eigenaar van het appartement dat kan doen als zij dat wenst. Het gegeven dat in de dagvaarding onder randnummer 38 wordt geschreven dat [eiser], op een vraag van zijn accountant hoe het bedrag van € 304.500,- moest worden geboekt, antwoordde “het is een investering in een appartement in Istanbul” suggereert volgens [gedaagde] dat het appartement niet van [eiser] is. [gedaagde] stelt dat [eiser] steeds bezig lijkt te zijn met schriftelijk bewijs door middel van suggestieve vragen. Hij probeert consequenties te verbinden aan het uitblijven van een reactie van [gedaagde]. Het uitblijven van een reactie op een WhatsApp-bericht kan niet worden gelijkgesteld met als zou [gedaagde] met de inhoud daarvan hebben ingestemd, zoals [eiser] suggereert. [eiser] heeft heimelijk gesprekken opgenomen en in deze gesprekken aangestuurd op het doen van bepaalde uitlatingen van [gedaagde]. [gedaagde] vindt dit verwerpelijk.
5.16.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst, maar dat partijen voorafgaand aan de koop van het appartement hierover wel hebben gecommuniceerd met elkaar. Ook bij de uitleg van mondelinge afspraken komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebruikte bewoordingen mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de mondelinge overeenkomst kunnen van belang zijn voor de uitleg van de mondelinge afspraken. [5]
5.17.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen audio-opnames en de bijbehorende transcripties van gesprekken die partijen hebben gevoerd in juli en augustus 2023 overgelegd. [gedaagde] heeft gewezen op het heimelijke karakter van de opnames van deze gesprekken. De rechtbank is van oordeel dat met deze heimelijke opnames een inbreuk op de levenssfeer van [gedaagde] is gemaakt, nu zij niet wist van deze opnames. In die zin is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Volgens vaste rechtspraak [6] geldt in civiele procedures geen algemene regel dat de rechtbank geen acht mag slaan op onrechtmatig verkregen bewijs. Het algemeen maatschappelijk belang dat waarheid aan het licht komt en partijen hun stellingen aannemelijk kunnen maken weegt zwaarder, tenzij sprake is van bijkomende omstandigheden die maken dat uitsluiting van bewijs gerechtvaardigd is. Dergelijke bijkomende omstandigheden zijn de rechtbank niet gebleken. Daarbij kan ook niet uit het oog worden verloren dat [gedaagde] zelf ook heimelijk een opname van een gesprek heeft gemaakt dat heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2023 en dat zij delen daarvan in haar pleitnota heeft opgenomen, zonder dat zij (in tegenstelling tot [eiser]) vooraf de gespreksopname of een transcriptie daarvan in het geding heeft gebracht. Het spreekwoord “de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet” is hier dus in zoverre van toepassing.
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-berichten en transcripties van de gesprekken, ook in onderlinge samenhang bezien, dat het de bedoeling van partijen was dat het appartement door [eiser] (alleen) eigendom zou worden verkregen en dat [gedaagde] ook in de veronderstelling verkeerde dat [eiser] alleen rechthebbende van het appartement was. Op 24 februari 2022 heeft [gedaagde] in een WhatsApp-bericht over het appartement onder meer geschreven:
“Return of investment is much much better than the previous one because of the location”. Hieruit blijkt duidelijk dat het de bedoeling was om het appartement aan te schaffen als investering. Uit de WhatsApp-berichten van 4 en 7 maart 2022 is weliswaar niet zonder meer af te leiden dat het appartement alleen op naam van [eiser] zou worden gesteld, maar daaruit volgt wel dat het niet bedoeling was dat het appartement enkel op naam van [gedaagde] zou komen te staan. [gedaagde] zou in dat geval namelijk niet hebben gevraagd om gegevens/documenten van [eiser] voor de formaliteiten en of hij akkoord is met de vraagprijs. Bovendien schrijft zij in het WhatsApp-bericht van 4 maart 2022 dat er een regel is voor buitenlandse kopers. Daarmee wordt gedoeld op [eiser], daar [gedaagde] de Turkse nationaliteit heeft. Voornoemde WhatsApp-berichten kunnen echter niet los worden gezien van de WhatsApp-berichten van 16 april 2022. Daarin schrijft [gedaagde] naar aanleiding van het bericht [eiser] over de oververhitte Turkse huizenmarkt
“you’re lucky”. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen reden voor [gedaagde] om dit te schrijven indien zij in de veronderstelling verkeerde dat het appartement haar in eigendom toebehoorde of dat het hen gezamenlijk toebehoorde. In het laatste geval zou een meervoudsvorm veeleer voor de hand hebben gelegen. In een daarop volgend bericht schrijft [eiser] expliciet
“I have bought”. Dit wordt niet weersproken door [gedaagde] in haar reactie op dit bericht. Zij schrijft namelijk
“I hope that you will not lose money”. Deze reactie duidt er ook op dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het appartement in eigendom toebehoort aan [eiser]. [gedaagde] stelt wel dat zij in deze uitgewisselde berichten iets anders leest dan wat [eiser] meent te lezen, maar zij heeft dit niet (voldoende) geconcretiseerd, zodat de rechtbank deze stelling passeert. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat [gedaagde] in de door [eiser] overgelegde transcriptie [7] van het gesprek tussen partijen op 25 juli 2023 erkent dat het appartement van [eiser] is (
“because from the beginning I’m saying you that it is your house”) en dat hij het gekocht heeft (
“You bought the house”). [gedaagde] heeft deze transcriptie inhoudelijk niet weersproken. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] een bedrag van € 304.500,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] betwist dat dit bedrag aan haar is overgemaakt voor de koop van het appartement op naam van [eiser] en stelt dat zij de ontvangst van het bedrag zag als cadeau, een donatie, gift of een natuurlijke verbintenis. Deze stelling heeft [gedaagde] echter op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl dat, mede in het licht van het vorenoverwogene wel op haar weg had gelegen. In dit verband is van belang dat uit het WhatsApp-bericht van
4 maart 2022 ook duidelijk volgt dat [eiser] het geld voor de aankoop van het appartement over kon maken op het bankrekeningnummer. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat [eiser] op 7 en 8 maart 2022 in totaal ruim € 300.000,- heeft overgemaakt naar [gedaagde]. Dat deze bedragen niet in het kader van de aankoop van het appartement zijn overgemaakt is dan ook niet aannemelijk. [gedaagde] heeft ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt hoe het appartement dan is aangekocht. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat het appartement aan haar is geschonken, heeft zij nagelaten deze stelling (nader) te onderbouwen. Deze stellingname staat bovendien haaks op hetgeen zij, blijkens de overgelegde transcriptie van het gesprek van 20 juli 2023 [8] , tegen [eiser] heeft gezegd, namelijk dat er geen sprake was van een schenking. In het licht van het voorgaande maakt de omstandigheid dat [gedaagde] de huuropbrengst van de huurders van het appartement ontving, niet dat zij als rechthebbende van het appartement kan worden aangemerkt of dat zij die gevolgtrekking daaruit heeft kunnen maken.
5.19.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het eigendomsrecht van het appartement aan [eiser] toebehoort . Dit betekent dat de vordering zoals verwoord onder 4.1. onder IA zal worden toegewezen met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd (en gemaximeerd) op de wijze zoals vermeld in de beslissing.
5.20.
Gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 6 oktober 2023 is de rechtbank van oordeel dat [eiser] geen (voldoende nader toegelicht) belang (meer) heeft, bij het gevorderde onder IB. Bij het eerdergenoemde vonnis is [gedaagde] immers verboden om – onder meer en kort gezegd het appartement te verkopen totdat er een onherroepelijke uitspraak in deze procedure is gedaan. Dit onderdeel van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
Het gevorderde geldbedrag van € 92.700,-
5.21.
Met betrekking tot de door [eiser] gedane betalingen van in totaal € 92.700,- in de periode september 2018 tot en met mei 2022 aan [gedaagde] beroept [eiser] zich op (een) overeenkomst(en) van geldlening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaart dat hij deze vordering in stand laat minus de kosten waarvan [gedaagde] kan aantonen dat die betrekking hebben op de gezamenlijke huishouding. [9]
5.22.
Het is aan [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van (een) overeenkomst(en) van geldlening. Daartoe heeft [eiser] volstaan met de stelling dat hij de bedragen heeft voorgeschoten/geleend aan [gedaagde] om de hypotheeklasten van de woning van [gedaagde] in [plaats] te kunnen betalen. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat het om (een) overeenkomst(en) van geldlening gaat. Zij stelt dat er geen expliciete overeenkomst of intentie was om de financiële bijdragen van [eiser] te beschouwen als (een) lening(en) die terugbetaald moest(en) worden. [gedaagde] heeft ze beschouwd als giften zonder de verplichting van terugbetaling. Voor deze verwachting had zij voldoende redenen. Partijen woonden samen alsof zij gehuwd waren. De financiële bijdragen zijn geheel vrijwillig verstrekt, zonder enige druk of expliciete voorwaarden tot terugbetaling. [eiser] heeft ook nooit geprotesteerd tegen het gebruik van de gelden door [gedaagde] (en haar dochter). [eiser] kan niet achteraf zijn standpunt wijzigen en alsnog terugbetaling eisen, aldus [gedaagde]. Ten slotte doet [gedaagde] een beroep op de redelijkheid en billijkheid.
5.23.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat er sprake is van een geldlening niet (voldoende) heeft onderbouwd. In de gegeven omstandigheden, waarin partijen onder één dak leefden en dus onvermijdelijk bepaalde kosten deelden, heeft [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, waaruit is af te leiden dat de overgemaakte bedragen uit hoofde van (een) overeenkomst(en) van geldlening zouden zijn betaald. Het had op de weg van [eiser] gelegen om nader te concretiseren en te onderbouwen dat, waarom en in hoeverre de door hem aan [gedaagde] overgemaakte bedragen zijn betaald uit hoofde van een of meer overeenkomst(en) van geldlening. Dat heeft hij nagelaten. Daarmee heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan en wordt aan het leveren van bewijs niet toegekomen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.24.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Reden daarvoor is de gewezen relatie tussen partijen en het gegeven dat partijen beiden deels in het (on)gelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het overdragen aan, althans het (doen) registreren van, het appartement gelegen aan de [adres] op naam van [eiser], op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 2.500,- voor iedere dag dat dat zij deze veroordeling niet nakomt met een maximum van € 400.000,-,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.Dit vonnis is geregistreerd onder nummer ECLI:NL:RBOVE:2023:3986.
2.HR 10 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:707.
3.HR 17 november 2023 ECLI:NL:HR:2023:1571.
4.HR 10 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:707.
5.Vgl. o.a. HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572 en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741.
6.Vgl. o.a. HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632 en HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942.
7.Gelet op de omvang van de transcripties zijn deze niet opgenomen onder de feiten.
8.Zie pagina 2 (onderaan) van de transcriptie (productie 17 van de zijde van [eiser]).
9.Zie ook randnummer 2.19 van de pleitnota van de zijde van [eiser].