Uitspraak
wonende te [woonplaats],
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een arbeidsgeschil. De kern van het geschil betrof de vraag of een rapport van de Arbeidsinspectie, dat was verkregen door de vakbond FNV Bouw, onrechtmatig was verkregen in de zin van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV). De eiser, die in cassatie ging, betoogde dat het rapport niet gebruikt mocht worden in de rechtszaak, omdat het onderzoek niet door hem was aangevraagd en dus niet in overeenstemming was met de wet. De Hoge Raad oordeelde dat bewijsuitsluiting slechts gerechtvaardigd is in geval van bijkomende omstandigheden. De Hoge Raad bevestigde dat het rapport niet als onrechtmatig verkregen bewijs kon worden aangemerkt, omdat het niet door de verweerders zelf was aangevraagd, maar door de vakbond die daarbij een eigen belang had. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en oordeelde dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de eiser kwamen. Dit arrest verduidelijkt de voorwaarden waaronder bewijs dat door een derde is verkregen, kan worden gebruikt in een rechtszaak en onder welke omstandigheden bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn.