ECLI:NL:RBOVE:2024:1317

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
AK_23_2060
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de 60plus-maatregel in het kader van de Wet WIA en de gevolgen voor werkgevers

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van Stichting Buurtzorg Nederland tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Het Uwv had een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend aan een ex-werkneemster op basis van de 60plus-maatregel, die een vereenvoudigde beoordeling voor werknemers ouder dan 60 jaar mogelijk maakt. Eiseres, de werkgever, betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel en stelde dat het Uwv een inhoudelijk besluit op basis van een volledig onderzoek had moeten nemen. De rechtbank oordeelt dat de 60plus-maatregel in strijd is met de Wet WIA, die vereist dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebaseerd is op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank concludeert dat de maatregel niet alleen begunstigend is voor de werknemer, maar ook nadelige gevolgen kan hebben voor de werkgever, met name in het kader van de premies voor de WGA-Hiaat verzekering. Ondanks deze bevindingen verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de WIA-uitkering, nu het Uwv de re-integratieverplichtingen op zich heeft genomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel werknemers als werkgevers in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2060
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting Buurtzorg Nederland, uit Almelo, eiseres,
gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder, (het Uwv),
gemachtigde: mr. C. Lubberts.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering aan een ex-werkneemster op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met een besluit van 2 november 2022 heeft het Uwv aan een ex-werkneemster van eiseres, mevrouw [naam 1], (ex-werkneemster) vanaf 28 november 2022 een loongerelateerde WIA-uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekend. Met het bestreden besluit van 8 september 2023 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij deze toekenning van de uitkering gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 terecht een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat ex-werkneemster geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en medische terminologie zoveel mogelijk vermijden.
Feiten
5.1.
Ex-werkneemster is geboren op [geboortedatum] 1960. Ex-werkneemster heeft als zorgverlener voor gemiddeld 10 uur per week gewerkt bij [naam 2] (werkgever 1). Ex-werkneemster heeft daarnaast als ziekenverzorgende op basis van een nulurencontract gewerkt bij eiseres. Op 30 november 2020 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld bij werkgever 1 en op 1 december 2020 ook bij eiseres.
5.2.
Ex-werkneemster heeft op 8 augustus en 8 september 2022 bij het Uwv een
WIA-uitkering aangevraagd. Daarop heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt Uwv
6.1.
Het Uwv heeft aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekend. Het Uwv heeft deze toekenning gebaseerd op een tijdelijke buitenwettelijke begunstigende maatregel voor werknemers ouder dan 60 jaar (60plus-maatregel).
Ex-werkneemster voldoet aan deze maatregel. Ze was na 1 oktober 2022 en op de datum van het bereiken van het einde van de wachttijd voor de WIA ouder dan 60 jaar. Werkgever 1, ex-werkneemster en eiseres zijn akkoord gegaan met toepassing van deze regeling. Het Uwv heeft ex-werkneemster daarom niet volledig medisch en arbeidskundig beoordeeld.
6.2.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit vermeld de re-integratie van de ex-werkneemster op zich te zullen nemen.
6.3.
Het Uwv heeft er ook op gewezen dat uitkeringen toegekend onder de genoemde maatregel qua betaling niet toegerekend worden aan eigenrisicodragende werkgevers en dat de uitkeringen niet meedelen voor de premie werkhervattingskas.
6.4.
Het Uwv heeft verder gemeld dat bij een uitkering volgens deze maatregel in beginsel geen sprake is van herbeoordelingen of het later alsnog toerekenen van de uitkering. Het Uwv stelt dat de uitkering wel kan worden beëindigd wanneer ex-werkneemster meer verdient dan 65% van haar maatmanloon.
6.5.
Daarnaast is het volgens het Uwv mogelijk dat het beleid in de toekomst gewijzigd wordt.
6.6.
Verder vindt het Uwv van belang dat hij de re-integratie-inspanningen van eiseres tijdens de wachttijd als voldoende heeft beoordeeld.
Standpunt eiseres
7.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het Uwv een inhoudelijk besluit dient te nemen op basis van een volledig arbeidsdeskundig en verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Eiseres is het niet eens met toepassing van de maatregel voor werknemers ouder dan 60 jaar.
7.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor het bestreden besluit een wettelijke grondslag ontbreekt. Volgens eiseres is de maatregel voor werknemers ouder dan 60 jaar in strijd met hogere regelgeving en is deze daarom onverbindend.
7.3.
Eiseres is van mening dat het buitenwettelijke beleid in strijd is met de Wet WIA. Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA schrijft immers voor dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Nu dergelijk onderzoek in het geval van ex-werkneemster niet heeft plaatsgevonden, is het bestreden besluit volgens eiseres onrechtmatig.
7.4.
Eiseres wijst er ook op dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft erkend dat deze maatregel in strijd is met de wet, omdat daarmee onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.
7.5.
Dat de buitenwettelijke maatregel voor niemand benadelend mag zijn en dat alleen van de wet wordt afgeweken als beide partijen daarmee akkoord gaan, doet volgens eiseres niet af aan het contra-legem-karakter van de regeling. Eiseres was genoodzaakt om toestemming te geven voor de vereenvoudigde WIA-beoordeling om een arbeidsconflict te voorkomen. Eiseres vindt een conflict met het oog op de re-integratieverplichtingen onwenselijk. Pas onlangs werd het eiseres duidelijk dat voor haar als eigenrisicodrager ook bij toepassing van de maatregel een re-integratieverplichting blijft bestaan. Deze geldt ook als sprake is van meerdere werkgevers. Omdat eiseres niet is ontheven van haar wettelijke re-integratieverplichting als eigenrisicodrager voor de WGA, vindt zij dat zij belang heeft bij een wettelijke beoordeling.
7.6.
Eiseres stelt dat de maatregel geen beleid is in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens eiseres gaat het om een richtlijn, die als vaste gedragslijn wordt toegepast.
7.7.
Verder stelt eiseres dat de maatregel niet uitsluitend begunstigend is voor alle partijen. Volgens eiseres is de maatregel voor haar belastend omdat zij aan de wettelijke
re-integratieverplichting moet blijven voldoen. De maatregel moet daarom buiten toepassing blijven.
7.8.
Eiseres is van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Dat wordt vastgehouden aan de wettelijke re-integratieverplichting voor de eigenrisicodragende werkgever acht zij een onevenredig nadelig gevolg ten opzichte van het met het besluit te dienen doel. Zonder medische en arbeidskundige beoordeling kan immers niet van eiseres worden verwacht navolging te geven aan haar wettelijke re-integratieverplichting.
7.9.
Eiseres dient als eigenrisicodrager haar wettelijke re-integratietaak uit te voeren en dit kan ook. In dit verband vindt eiseres van belang dat voor ex-werkneemster sprake is van
re-integratiemogelijkheden. Dit blijkt uit de beoordeling in het re-integratieverslag van
28 oktober 2022. Daarom is volgens eiseres een inhoudelijke wettelijke beoordeling, een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, relevant, zodat geconcretiseerd wordt welke re-integratiemogelijkheden benut kunnen worden.
7.10.
Eiseres wijst verder op een rapport van de Onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS), waaruit volgens eiseres ook voortvloeit dat de vereenvoudigde WIA-beoordeling voor 60plussers onrechtmatig, problematisch en in strijd met de grondgedachte van de Wet WIA is.
Reactie Uwv
8. In het verweerschrift stelt het Uwv dat eiseres geen procesbelang heeft bij haar beroep. Volgens het Uwv heeft eiseres zowel op financieel gebied als op re-integratiegebied geen belang bij (de uitkomst van) deze procedure.
Overwegingen van de rechtbank
Procesbelang
Inleiding
9.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep.
9.2.
Het is vaste rechtspraak [1] dat een werkgever categoraal belanghebbende is bij besluiten van het Uwv over toekenning, herziening of intrekking van een WIA-uitkering. Het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden brengt echter niet steeds mee dat hij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hogerberoepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en aan het realiseren daarvan voor de betreffende werkgever feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. Een uitsluitend formeel of principieel belang is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. [2]
9.3.
De CRvB heeft zijn rechtspraak over procesbelang verruimd, in die zin dat ook procesbelang – van in dit geval: de betreffende werkgever – zal worden aangenomen indien wordt gesteld dat het bestreden besluit een rechtstreeks gevolg heeft waarvan in een andere (al dan niet bestuursrechtelijke) rechtsverhouding nadeel zal worden ondervonden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is. [3]
Inhoud en werking van de buitenwettelijke maatregel
9.4.
In de Handreiking vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling 60+ voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen [4] is de 60plus-maatregel en de toepassing ervan toegelicht.
9.4.1.
De Minister van SZW heeft in de brief van 26 augustus 2022 [5] een tijdelijke buitenwettelijke maatregel aangekondigd, waarbij 60plussers een vereenvoudigde
WIA-claimbeoordeling kunnen krijgen. Deze maatregel heeft als doel de achterstanden op de WIA-claimbeoordeling te verminderen. Hierdoor kan het Uwv cliënten die wachten op een sociaal-medische beoordeling snel uit hun onzekere situatie helpen en weer perspectief bieden. Ook voor medewerkers van het Uwv levert dit een verlichting van de werkdruk op. Het Uwv voert deze maatregel vanaf 1 oktober 2022 uit. Met de kamerbrief van
6 oktober 2023 [6] is deze maatregel verlengd tot en met 31 december 2024.
9.4.2.
Met de maatregel handelt het Uwv de WIA-aanvragen van cliënten die de einde wachttijd bereiken op of na 1 oktober 2022 én op die datum 60 jaar of ouder zijn, vereenvoudigd af. Voorwaarde voor de vereenvoudigde afhandeling is dat cliënt en werkgever hiervoor toestemming geven. Als een van beiden geen toestemming geeft, voert het Uwv een volledige sociaal-medische beoordeling uit.
9.4.3.
Bij het toepassen van de maatregel voeren de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige geen claimbeoordeling uit. Zonder beoordeling kent het Uwv een WGA-uitkering van 80 tot 100% toe.
9.4.4.
Cliënten die als gevolg van de maatregel een WGA-uitkering van 80 tot 100% toegekend krijgen, worden naar het Werkbedrijf overgedragen voor re-integratiebegeleiding. Een eigenrisicodragende werkgever blijft verantwoordelijk voor de re-integratie.
9.4.5.
Het Uwv voert binnen de maatregel op eigen initiatief geen herbeoordelingen uit, tenzij tijdens de re-integratiebegeleiding het vermoeden ontstaat dat de cliënt recht heeft op een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Daarnaast beëindigt het Uwv de uitkering als er gedurende een jaar verdiensten zijn ter hoogte van meer dan 65% van het maatmanloon.
9.4.6.
Uit de handreiking blijkt dat de eigenrisicodragende werkgever de WIA-uitkering niet hoeft te betalen. Voor andere werkgevers blijft de WIA-uitkering buiten beschouwing bij het vaststellen van de te betalen gedifferentieerde premie. Dit geldt voor alle cliënten die 60 jaar of ouder zijn en binnen de looptijd van de maatregel het einde van de wachttijd bereiken. Dit is onafhankelijk van het toepassen van de maatregel.
Het oordeel van de rechtbank – procesbelang in verband met de re-integratie?
9.5.
Eiseres stelt dat zij procesbelang heeft, omdat zij als eigenrisicodragende werkgever
re-integratieverplichtingen heeft. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9.5.1.
In de genoemde handreiking is vermeld dat het Uwv cliënten, na toekenning van een WIA-uitkering, re-integratie-ondersteuning aanbiedt. Dit geldt niet voor cliënten van eigenrisicodragers. De eigenrisicodragende werkgever blijft onveranderd verantwoordelijk voor de re-integratie. In de memo behandeling bezwaar 60plus, die eiseres bij haar beroepschrift heeft gevoegd, is vermeld dat de eigenrisicodragende werkgever een feitelijk belang heeft bij kennisname van het besluit over de WIA-uitkering en bij deelname aan een bezwaarprocedure, omdat hij de re-integratieplicht heeft wanneer de werknemer een WIA-uitkering heeft. De rechtbank kan eiseres in zoverre dan ook volgen, dat een ex-werkgever die eigenrisicodrager is in het algemeen een procesbelang zal hebben als gevolg van diens verantwoordelijkheid voor de re-integratie van de ex-werknemer.
9.5.2.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift echter laten weten dat het standpunt van eiseres over de re-integratieverplichtingen in dit geval niet juist is. Het Uwv heeft in het bestreden besluit namelijk toegezegd dat hij in dit geval de re-integratieverplichting op zich zal nemen. Het Uwv heeft in het verweerschrift gemeld dat, nu deze mededeling in het bestreden besluit is gedaan, hij dit op basis van het vertrouwensbeginsel ook zal blijven doen en dat ex-werkneemster inmiddels is aangemeld bij een re-integratiebedrijf.
9.5.3.
De rechtbank is het dan ook met het Uwv eens dat de re-integratieverplichtingen, die op grond van de Wet WIA gelden, voor eiseres in deze procedure niet leiden tot procesbelang, nu als gevolg van de overname van de re-integratieverplichtingen door het Uwv, voor eiseres geen verplichtingen in het kader van de re-integratie van de ex-werkneemster van toepassing zijn.
Het oordeel van de rechtbank – procesbelang in verband met de bedrijfsvoering?
9.6.
Tijdens de zitting heeft eiseres ook gesteld dat zij procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep met het oog op haar bedrijfsvoering. Eiseres wil aan andere werknemers kunnen uitleggen waarom zij voor de ene werknemer geen
re-integratieverplichtingen heeft en voor de andere wel.
9.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan geen procesbelang kan worden aangenomen. Tijdens de zitting heeft het Uwv benadrukt dat hij voor de ex-werkneemster van eiseres de volledige re-integratieverplichting overneemt. Gelet hierop heeft het bestreden besluit voor eiseres op dit punt geen feitelijke betekenis. Dat eiseres het moeilijk vindt uit te leggen aan haar werknemers dat in het geval van deze ex-werkneemster geen
re-integratieverplichtingen voor eiseres gelden, terwijl die voor andere werknemers wel van toepassing zijn en daarom (uit principieel oogpunt) daarover een rechtmatigheidsoordeel wil hebben, levert geen rechtens te respecteren belang op, omdat het aldus gaat om een principieel belang.
Het oordeel van de rechtbank – de private verzekering?
9.7.
Met een brief van 5 januari 2024 heeft eiseres ook de polis en de polisvoorwaarden van verzekeraar Acture Verzekeringen BV van de WGA-Hiaat Uitgebreid verzekering voor de VVT Sector overgelegd. Dit is een private verzekering voor aanvullende
WGA-hiaatdekking voor de medewerkers van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat hierin voor eiseres wel een procesbelang is gelegen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
9.7.1.
Gelet op de in 9.3. genoemde jurisprudentie moet de vraag worden beantwoord of de toekenning van de WIA-uitkering aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 rechtstreeks nadelige gevolgen kan hebben op basis van de met de verzekeraar Acture Verzekeringen BV afgesloten WGA-Hiaat Uitgebreid verzekering voor de VVT Sector en of deze toekenning voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is.
9.7.2.
Uit artikel 9 en artikel 1, achtste lid, van de polisvoorwaarden blijkt dat de verzekering bedoeld is om een uitkering te verlenen aan (ex)-werknemers die wegens arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering ontvangen. De verzekeraar bepaalt of recht op een uitkering bestaat en wat de hoogte en duur hiervan is. De verzekeraar baseert dit op besluiten van het Uwv over de arbeidsongeschiktheid van de (ex)-werknemer, het recht op een WIA-uitkering en de restverdiencapaciteit.
9.7.3.
Uit artikel 6 van de polisvoorwaarden blijkt dat na de eerste 36 maanden van het contract de administrateur de voorwaarden en/of de premie onder meer kan aanpassen als het risico wijzigt. De rechtbank leidt daarmee uit de polisvoorwaarden af dat toekenning van de WIA-uitkering aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 voor eiseres rechtstreeks nadelige gevolgen kan hebben en dat deze toekenning voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is. Als gevolg van de 60plus-maatregel is de ex-werkneemster immers in aanmerking gekomen voor een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%, zonder dat zij eerst door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige is beoordeeld. Hierdoor is aannemelijk dat zij eerder in aanmerking is gekomen voor een (hogere) uitkering dan het geval zou zijn geweest als deze ex-werkneemster eerst aan een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige keuring zou zijn onderworpen. Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de polisvoorwaarden kan de toekenning van een (hogere) uitkering nadelige gevolgen hebben voor de premie die eiseres voor de verzekering moet betalen en kan die toekenning dus voor eiseres nadelige gevolgen hebben.
9.7.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier een effectief rechtsmiddel tegen moet kunnen instellen. Zonder de mogelijkheid beroep in te stellen tegen dit bestreden besluit is eiseres niet in staat om een beslissing, die gevolgen kan hebben voor haar premielast, aan te vechten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder de ‘rechtstreekse gevolgen’ zoals bedoeld in de voornoemde rechtspraak moet worden begrepen de gevolgen die nadelig
kunnenzijn. Als de rechtspraak anders zou worden uitgelegd, in die zin dat alleen een rechtsmiddel kan worden aangewend als met zekerheid sprake zal zijn van een hogere premie als gevolg van de toekenning van de WIA-uitkering en in andere gevallen geen procesbelang aanwezig is, zou dit ertoe leiden dat een werkgever niet effectief kan opkomen tegen de gevolgen die een uitkering voor de premie kan hebben. Een dergelijke belemmering voor de rechtsingang van werkgever zou strijdig zijn met het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de toegang tot een rechter – ook in deze gevallen – garandeert. [7]
9.8.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de toekenning van de WIA-uitkering aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 voor eiseres rechtstreeks nadelige gevolgen heeft, omdat dit consequenties kan hebben voor de premie die eiseres voor de WGA-Hiaat Uitgebreid verzekering moet betalen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit voor eiseres tot procesbelang. Het resultaat dat eiseres met haar beroepschrift wil bereiken kan voor haar feitelijke betekenis hebben. De rechtbank acht eiseres daarmee in haar beroep ontvankelijk.
Toetsing van de maatregel
10.1.
Het is evident dat het hier gaat om een buitenwettelijke maatregel. Deze is in strijd met de Wet WIA. Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA schrijft immers voor dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, moet worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. De maatregel wijkt hier vanaf. Hiermee kent het Uwv zonder beoordeling een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% toe. In de brief van
26 augustus 2022 heeft de Minister van SZW ook erkend dat de vereenvoudigde
WIA-claimbeoordeling afwijkt van het huidige wettelijke kader. [8]
10.2.
Een buitenwettelijke beleidsregel moet begunstigend van aard zijn. Een
niet-begunstigende buitenwettelijke beleidsregel – waarin een burger of bedrijf verplicht wordt iets te doen of na te laten – die niet op een wettelijke grondslag berust, is in strijd met het legaliteitsbeginsel. [9] Een buitenwettelijke beleidsregel mag dus slechts worden toegepast als deze voor alle partijen begunstigend is.
10.3.
Uit wat de rechtbank onder 9.7. en 9.8. heeft overwogen blijkt dat de 60plus-maatregel voor werkgevers nadelige gevolgen kan hebben. Het is immers niet ongebruikelijk dat werkgevers verzekeringen afsluiten om het inkomensgat voor (ex)-werknemers bij de overgang naar een WIA-uitkering (deels) op te vullen. Dat is hier ook het geval. Het besluit om aan ex-werkneemster vanaf 28 november 2022 een WIA-uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% kan evident nadelige gevolgen hebben voor eiseres. De verzekeraar kan immers de premie verhogen als het risico dat de verzekeraar een aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering moet uitbetalen toeneemt. Dit leidt er echter niet toe dat de maatregel reeds daarom niet langer als buitenwettelijk
begunstigendkan worden gekwalificeerd. Immers, de 60plus-maatregel wordt enkel toegepast als zowel de werkgever als de werknemer daarmee akkoord gaan. De werkgever wordt in zoverre dus nergens toe verplicht. In zoverre is de maatregel jegens de werkgever ook begunstigend van aard. Hij krijgt immers keuzevrijheid: hij kan ervoor kiezen om jegens zijn werknemers een gunstige regeling toe te passen, of hiervan afzien en de werknemer het gebruikelijke WIA-traject laten volgen. Aldus is de maatregel voor zowel de werknemer als de werkgever begunstigend van aard, zodat de maatregel in zoverre als een buitenwettelijke
begunstigendebeleidsregel kan worden gekwalificeerd.
10.4.
Naar de huidige stand van het recht is de rechterlijke toetsing van buitenwettelijk (begunstigend) beleid beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich heeft beroepen niet zijn geschonden. In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb. [10]
10.5.
Er zijn geen aanwijzingen dat het Uwv het beleid niet consistent toepast. Voor zover eiseres nog heeft aangevoerd dat toepassing van de maatregel strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en een verboden leeftijdsdiscriminatie inhoudt, stuit die beroepsgrond af op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb. Het gelijkheidsbeginsel strekt in dat verband immers tot waarborging van de rechten van werknemers die de leeftijd van 60 jaren nog niet hebben bereikt, maar strekt naar zijn aard niet tot bescherming van de werkgever. In zoverre kan de maatregel het huidige toetsingskader van de CRvB doorstaan.
10.6.
Voor zover voor de toetsing van buitenwettelijk beleid aansluiting moet worden gezocht bij de conclusie van Raadsheer Advocaat-Generaal De Bock, [11] hetgeen gelet op de motivering in die conclusie naar het oordeel van de rechtbank in de rede ligt, kan de 60plus-maatregel ook die toetsing doorstaan. Voor tegenwettelijk beleid, moet dan naast de huidige maatstaf van de CRvB, ook getoetst worden of de beleidsregel in het concrete geval een uitwerking heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [12] In dat verband is relevant dat de maatregel enkel met instemming van de werkgever wordt toegepast. Als de werkgever, zoals in casu, na instemming met de toepassing van de maatregel vervolgens tot een ander inzicht komt, en hier niet langer aan wenst mee te werken, maakt dat de uitwerking van het beleid naar het oordeel van de rechtbank in het concrete geval niet onevenredig belastend. De nadelige gevolgen van de toepassing ervan zijn in dat geval immers een gevolg van de eerdere instemming van de werkgever met de toepassing van de maatregel. De gevolgen van die instemming dienen daarom ook in redelijkheid voor rekening en risico van de werkgever te blijven. Van onevenredig nadelige gevolgen van de toepassing van de maatregel kan, gelet op de uitdrukkelijke instemming die door de werkgever moet worden gegeven, niet worden gesproken, zodat ook in zoverre er geen aanleiding bestaat om de buitenwettelijke maatregel als strijdig met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten.
10.7.
Voor zover nog is aangevoerd dat de 60plus-maatregel als een vaste gedragslijn c.q. richtlijn moet worden gekwalificeerd, overweegt de rechtbank dat eiseres hieraan geen (zelfstandig) rechtsgevolg heeft verbonden in haar beroepsgronden. Niet is aangevoerd waarom dat zou moeten leiden tot een andere toetsingsmaatstaf dan hiervoor is gehanteerd, althans tot een toetsingsmaatstaf die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
10.8.
De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat de 60plus-maatregel als buitenwettelijk (begunstigend) beleid moet worden aangemerkt, verder voldoet aan de criteria die aan buitenwettelijk begunstigend beleid worden gesteld, en dat de aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding geven om deze beleidsregel in het concrete geval buiten toepassing te laten.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 10 april 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:1057 en van 24 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7065
2.Zie CRvB 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:594.
3.Zie CRvB 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3264 en CRvB 9 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:53.
4.https://www.uwv.nl/overuwv/Images/bijlage-1-handreiking-60plus.pdf
5.zie kamerbrief van 26 augustus 2022 Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA Kamerstukken 26 448, 32 716, nr. 685
6.zie kamerbrief 6 oktober 2023 Voortgang maatregelen sociaal medisch beoordelen en relevante WIA onderwerpen, Kamerstukken 26 448, 32 716, nr. 729
7.Zie in dit verband bijvoorbeeld EHRM 9 maart 2021, zaaknr. 1571/07 (Bilgen v. Turkey), r.o. 65 in samenhang met EHRM 5 april 2018, zaaknr. 40160/12 ([naam 3] v. Croatia), r.o. 77.
8.Zie Kamerstukken II, 2021-2022, 26448, nr. 685.
9.Zie de Conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086, overweging 2.44.
10.CRvB 22 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2188, r.o. 4.10.
11.Conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086, i.h.b. overwegingen 5.46 t/m 5.55, 17.12 en 17.13.
12.Conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086, i.h.b. overwegingen 5.48 en 17.13.