ECLI:NL:RBOVE:2023:3727

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/08/285348 / HA ZA 22-320
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curatoren in faillissementen van vennootschappen wegens benadeling van verhaalsmogelijkheden

In deze zaak vorderen de curatoren van verschillende failliete vennootschappen betaling van bedragen die door gedaagden zijn geïnd, terwijl deze bedragen in feite toekwamen aan de failliete vennootschappen. De rechtbank Overijssel heeft op 20 september 2023 geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door pachtgelden te incasseren die aan de failliete vennootschappen toebehoorden. De curatoren hebben de gedaagden aangesproken op basis van de Peeters/Gatzen-vordering, die het mogelijk maakt om derden aansprakelijk te stellen voor benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V. en New Polder Investment I B.V., onrechtmatig hebben gehandeld en hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de bedragen die zij onterecht hebben geïnd. De rechtbank heeft de vorderingen van de curatoren grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele bedragen die zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de curatoren toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/285348 / HA ZA 22-320
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
mr. J. VAN DER HEL en mr. J.M. ERINGA,in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen
[bedrijf 1] B.V.,
[bedrijf 2] B.V.,
[bedrijf 3] B.V.,
[bedrijf 4] B.V.,
[bedrijf 5] B.V.,
NPB Beheer B.V.,
NPB Bouw B.V.,
NPB Bouwbedrijf B.V.,
NPB Onroerend Goed B.V.,
kantoorhoudende te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de
curatoren,
advocaat: mr. J. van der Hel te Enschede,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEBO VASTGOED B.V.,

gevestigd te Zenderen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEW POLDER GROND B.V.,
gevestigd te Kraggenburg,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEW POLDER INVESTMENT I B.V.,
gevestigd te Kraggenburg,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEW POLDER INVESTMENT B.V.,
gevestigd te Kraggenburg,
5. de heer
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
6. de heer
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
7. de heer
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen:
Nebo c.s.,
advocaat: mr. C.J. van Dijk te Ede.
Gedaagden worden hierna ook
Nebo,
NP Grond,
NP Investment I,
NP Investment,
[gedaagde 1],
[gedaagde 2], en
[gedaagde 3]genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de curatoren van 16 augustus 2022;
- de akte overlegging producties van de curatoren van 28 september 2022;
- de conclusie van antwoord van Nebo c.s. van 7 december 2022;
- de brief van 21 februari 2023 van de rechtbank waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van de curator van 7 juni 2023;
- de brief van mr. Van der Hel van 20 juni 2023, waarin de rechtbank wordt bericht over de aanstelling van mr. Eringa als tweede curator;
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en een (voor intern gebruik bestemde) audio-opname is gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Van der Hel en van mr. Van Dijk bij de mondelinge behandeling van 20 juni 2023.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 20 juni 2023 zijn verschenen de curatoren en, aan de kant van gedaagden, Nebo, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met hun advocaat mr. Van Dijk. NP Grond, NP Investment, NP Investment I en [gedaagde 3] zijn niet in persoon op de mondelinge behandeling verschenen om op vragen van de rechtbank antwoord te geven. Zij hebben zich wel laten vertegenwoordigen door hun advocaat, mr. Van Dijk.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

Wie zijn partijen?
2.1.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2016 is [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement verklaard. [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en NPB Beheer B.V. zijn bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 juli 2016 in staat van faillissement verklaard. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 december 2016 zijn [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 4] B.V., NPB Bouw B.V., NPB Bouwbedrijf B.V. en NPB Onroerend Goed B.V. in staat van faillissement verklaard. In al deze faillissementen is mr. J. van der Hel als curator aangesteld.
2.2.
Op 15 maart 2023 is mr. J.M. Eringa, naast mr. J. van der Hel, aangesteld als tweede curator in de in rechtsoverweging 2.1. genoemde faillissementen.
2.3.
De activiteiten van de in rechtsoverweging 2.1. genoemde gefailleerde vennootschappen (hierna:
[vennootschappen]), die aan elkaar gelieerd waren, bestonden onder meer in het verwerven van grond voor projectontwikkeling. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bestuurders (geweest) in verschillende van de gefailleerde [vennootschappen] vennootschappen.
2.4.
[gedaagde 1] is, vanaf 15 januari 2020, bestuurder van Nebo. [gedaagde 3] is (sinds 20 december 2013) bestuurder van NP Grond en (sinds 15 november 2013) van NP Investment. Laatstgenoemde vennootschap is op haar beurt met ingang van 11 juli 2014 bestuurder van NP Investment I.
2.5.
Nebo en NP Grond houden zich bezig met projectontwikkeling en beheer van onroerend goed. NP Investment en NP Investment I zijn financiële holdings.
Wat is er gebeurd?
2.6.
Tot eind 2012 betaalden pachters van gronden die toebehoorden aan [vennootschappen] -vennootschappen de verschuldigde pachtgelden rechtstreeks aan [bedrijf 3] B.V.
2.7.
Vanaf december 2012 heeft [bedrijf 3] B.V. deze facturatie van pachtgelden gestaakt en hebben Nebo, NP Grond en NP Investment I deze inning van de pachtgelden overgenomen.

3.Het geschil

3.1.
De curatoren vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht, dat, voor het geval de gedaagde partijen Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder lnvestment I B.V. en New Polder lnvestment B.V., zich zouden beroepen op overeenkomsten met respectievelijk de thans gefailleerde [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. c.q. een van de overige gefailleerde vennootschappen, de curator [1] terecht de nietigheid van een dergelijke overeenkomst(en) heeft ingeroepen;
II. verklaart voor recht, dat de gedaagde partijen Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond
B.V. en New Polder lnvestment I B.V. in deze onrechtmatig hebben gehandeld respectievelijk jegens [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens één van de overige gefailleerde vennootschappen door pachtbedragen te factureren, waar deze gedaagden geen recht op hadden, althans te verklaren voor recht dat de partijen Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V. en New Polder lnvestment I B.V. ongerechtvaardigd zijn verrijkt voor de bedragen zoals vermeld onder randnummer 35;
III. de gedaagde Nebo Vastgoed B.V. veroordeelt aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag
ad € 152.815,87 (zegge: honderdtweeënvijftigduizend achthonderdvijftien Euro en zevenentachtig Eurocent) (rubriek A);
IV. de gedaagde New Polder Grond B.V. veroordeelt om aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V. althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag ad € 16.805,27 (zegge: zestienduizend achthonderdvijf Euro en zevenentwintig Eurocent) (rubriek B);
V. de gedaagde New Polder lnvestment I B.V. veroordeelt om aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag ad € 37.572,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd­ tweeënzeventig Euro) (rubriek C);
Vl. de gedaagde Nebo Vastgoed B.V. veroordeelt om aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V. althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag ad € 96.485,10 (zegge: zesennegentigduizend vierhonderdvijfentachtig Euro en tien Eurocent) (rubriek D);
VII. de gedaagde New Polder Grond B.V. veroordeelt om aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag ad € 32.161,71 (zegge: tweeëndertigduizend honderdéénenzestig Euro en éénenzeventig Eurocent) (rubriek E);
VIII. de gedaagde New Polder lnvestment I B.V. te veroordeelt om aan de curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen, te betalen een bedrag ad € 32.161,72 (zegge: tweeëndertigduizend honderdéénenzestig Euro en tweeënzeventig Eurocent) (rubriek F);
IX. verklaart voor recht dat de heer [gedaagde 1] , in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van Nebo Vastgoed B.V. alsmede in zijn hoedanigheid van algehele beleidsbepaler van Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder lnvestment 1 B.V., en New Polder lnvestment B.V., althans in zijn hoedanigheid van algehele beleidsbepaler van één van de overige gefailleerde vennootschappen. onrechtmatig heeft gehandeld en een persoonlijk ernstig verwijt treft en derhalve mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V. New Polder Grond B.V. en New Polder lnvestment I B.V. c.q. de heer [gedaagde 2] de bedragen sub III, IV V VI, VII en VIII niet voldoen. c.q. de heer [gedaagde 3] de bedragen sub IV V, VII en VIII niet voldoet, weshalve:
de heer [gedaagde 1] :
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 152.815,87 (zegge: honderdtweeënvijftig duizend achthonderdvijftien Euro en zevenentachtig eurocent (rubriek A);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen € 16.805,27 (zegge: zestienduizend achthonderdvijf Euro en zevenentwintig Eurocent) (rubriek B);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen € 37.572,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderdtweeënzeventig Euro) (rubriek C);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen € 96.485,10 (zegge: zesennegentigduizend vierhonderdvijfentachtig Euro en tien Eurocent (rubriek D);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen € 32.161,71 (zegge: tweeëndertigduizend en honderdeenenzestig Euro en eenenzeventig Eurocent) (rubriek E);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen € 32.161,72 (zegge: tweeëndertigduizend en honderdeenenzestig Euro en tweeënzeventig Eurocent) (rubriek F);
met dien verstande dat, indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, de heer [gedaagde 1] van die betaling(en) zal zijn bevrijd;
X. verklaart voor recht dat de heer [gedaagde 2] , in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. alsmede in zijn hoedanigheid van algehele beleidsbepaler van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V., Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder lnvestment I B.V. en New Polder lnvestment B.V., althans in zijn hoedanigheid van bestuurder c.q. algehele beleidsbepaler van één van de overige gefailleerde vennootschappen onrechtmatig heeft gehandeld en een persoonlijk ernstig verwijt treft en derhalve, mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V. en New Polder lnvestment I B.V. c.q. de heer [gedaagde 1] de bedragen sub III, IV, V, VI, VII en VIII niet voldoen, c.q. de heer [gedaagde 3] de bedragen sub IV, V, VII en VIII niet voldoet, weshalve
de heer [gedaagde 2] :
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 152.815,87 (zegge: honderdtweeën­ vijftigduizend en achthonderdvijftien Euro en zevenentachtig Eurocent) (rubriek A);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 16.805,27 (zegge: zestienduizend en achthonderdvijf Euro en zevenentwintig Eurocent) (rubriek B);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 37.572,00 (zegge: zevenendertig­ duizend en vijfhonderdtweeënzeventig) (rubriek C);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen te voldoen een bedrag ad € 96.485,10 (zegge: zesennegentigduizend en vierhonderdvijfentachtig Euro en tien Eurocent) (rubriek D);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 32.161,71 (zegge: tweeëndertig­ duizend en honderdeenenzestig Euro en eenenzeventig Eurocent) (rubriek E);
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 32.161,72 (zegge: tweeëndertig­ duizend en honderdeenenzestig Euro en tweeënzeventig Eurocent) (rubriek F);
met dien verstande dat, indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, de heer [gedaagde 2] van die betaling(en) zal zijn bevrijd;
XI. verklaart voor recht dat de heer [gedaagde 3] in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van New Polder Grond B.V. alsmede New Polder lnvestment B.V., die weer de bestuurder is van New Polder lnvestment I B.V., onrechtmatig heeft gehandeld en een persoonlijk ernstig verwijt treft en derhalve, mede hoofdelijke aansprakelijk is voor het geval New Polder Grond B.V. en New Polder lnvestment I B.V. c.q. de heer [gedaagde 1] c.q. de heer [gedaagde 2] de bedragen ad € 16.805,27 (rubriek BI), € 37.572,00 (rubriek C), € 32.161,71 (rubriek E) en € 32.161,72 (rubriek F) in totaal derhalve€ 118.700,70 niet voldoen weshalve:
de heer [gedaagde 3] :
aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 16.805,27 (zegge: zestienduizend en achthonderdvijf Euro en zevenentwintig Eurocent) (rubriek B), en een bedrag ad € 37.572,00 (zegge: zevenendertigduizend en vijfhonderdtweeënzeventig Euro) (rubriek C), en aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., althans in zijn hoedanigheid van curator in één van de overige gefailleerde vennootschappen dient te voldoen een bedrag ad € 32.161,71 (zegge: tweeëndertig­ duizend honderdeenenzestig Euro en eenenzeventig Eurocent) (rubriek E) en een bedrag ad € 32.161,72 (zegge: tweeëndertigduizend en honderdeenenzestig Euro en tweeën­ zeventig Eurocent) (rubriek F), derhalve in totaal: € 118.700,70 (zegge: honderdachttien­ duizend en zevenhonderd Euro en zeventig Eurocent);
met dien verstande dat, indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet de heer [gedaagde 3] van die betalingen zal zijn bevrijd;
XII. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29-06-2022 tot de dag der algehele voldoening;
XIII. de gedaagden veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De vorderingen van de curatoren zijn gebaseerd op het volgende. [bedrijf 3] B.V. factureerde, namens verschillende vennootschappen die tot het [vennootschappen] concern behoorden, aan verschillende partijen (agrariërs) die grond van de [vennootschappen] -vennootschappen pachtten, de voor die grond verschuldigde pachtgelden. Dit ging door tot aan het einde van het jaar 2012. Vanaf dat moment – volgens de curatoren om het geld buiten het bereik te brengen van de Rabobank die vorderingen op de [vennootschappen] -vennootschappen had – is dit veranderd en hebben Nebo, NP Grond en NP Investment I (die niet tot het [vennootschappen] concern behoorden) dit factureren overgenomen. De op deze manier geïncasseerde geldbedragen zijn niet afgedragen aan de betreffende [vennootschappen] -vennootschappen die eigenaar van de grond waren, te weten [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Laatstgenoemde vennootschappen hebben daardoor volgens de curatoren schade geleden, omdat de gefactureerde bedragen, waarop zij recht zouden hebben, niet meer bij hen terecht kwamen. De curatoren stellen dat Nebo en NP Grond en NP Investment I onrechtmatig hebben gehandeld, althans ongerechtvaardigd zijn verrijkt. NP Investment, [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] worden als (feitelijk) bestuurders/beleidsbepalers aansprakelijk gehouden. De curatoren stellen dat hen een persoonlijk ernstig verwijt treft omdat zij heel goed hebben geweten dat Nebo, NP Grond en NP Investment I geen recht hadden om de pachtfacturen te versturen en dat de [vennootschappen] -vennootschappen daar wel recht op hadden. Het totaalbedrag dat volgens de curatoren ten onrechte aan de agrariërs is gefactureerd is € 374.001,67. De curatoren delen de gedane betalingen in zes categorieën in, A tot en met F, zoals beschreven in de dagvaarding (nrs. 14-35) en opgenomen in productie 15.
3.3.
Nebo c.s. voeren verweer. Nebo c.s. concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure. Zij vragen niet om dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Deze zaak kenmerkt zich hierdoor dat de curatoren de gedaagden aanspreken tot vergoeding van de schade die volgens de curatoren het gevolg is van de benadeling – door gedaagden – van de gezamenlijke schuldeisers. Die benadeling bestaat erin dat de gedaagden volgens de curatoren ervoor hebben gezorgd dat inkomsten uit verpachting blijvend uit het vermogen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. – de rechthebbenden op die inkomsten – zijn gehouden. Omdat daarvoor geen rechtsgrond of anderszins een geldige reden bestaat, is dit volgens de curatoren onrechtmatig, dan wel zouden gedaagden (die deze inkomsten hebben geïncasseerd) hierdoor ongerechtvaardigd zijn verrijkt.
De betalingen van categorieën D tot en met F
4.2.
De curatoren hebben de betalingen die door Nebo, NP Grond en NP Investment I zijn ontvangen in zes categorieën ingedeeld, de (ook in het petitum zo genoemde) rubrieken A tot en met F. Specifiek de categorieën D tot en met F betreffen betalingen die door Nebo, respectievelijk NP Grond en NP Investment I zijn ontvangen, en in alle gevallen zijn gedaan door [naam] (hierna:
[naam]). Het gaat om een totaalbedrag van € 160.808,53. [2] Voor deze betalingen D-F hebben Nebo c.s. een specifiek verweer gevoerd. De rechtbank ziet aanleiding de vordering van de curatoren die ziet op deze betalingen D-F eerst te bespreken.
4.3.
Nebo c.s. hebben aangevoerd dat voor deze betalingen geldt dat het daarbij gaat om door [naam] betaalde pacht voor een bepaald perceel op [plaats] (kadastraal D-1599). [naam] betaalde die pachtgelden, aldus Nebo c.s., op grond van een overeenkomst met Mega Projecten B.V., waarbij laatstgenoemde rechthebbende op het [plaats] perceel was en daarom als verpachter optrad. Nebo c.s. wijzen erop dat de overeenkomst ten titel waarvan Mega Projecten B.V. de [plaats] gronden heeft verkregen, naderhand bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2016 is vernietigd. Mega Projecten B.V. is dus met terugwerkende kracht nooit eigenaar geworden van de betreffende [plaats] gronden en heeft die gronden dus evenmin rechtsgeldig kunnen overdragen aan [bedrijf 3] B.V., de entiteit die volgens de curatoren de pachtgelden had dienen te ontvangen. Dus ofschoon Nebo, NP Grond en NP Investment I wel degelijk pachtgelden hebben geïncasseerd, is – achteraf bezien – geen sprake van gelden die aan (Mega Projecten B.V. en vervolgens) [bedrijf 3] B.V. toekwamen, omdat laatstgenoemde vennootschap achteraf bezien niet rechtsgeldig aan haar toebehorende gronden in pacht heeft uitgegeven, aldus Nebo c.s.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van Nebo c.s. slaagt. De curatoren betwisten immers niet dat de overeenkomsten die beoogden Mega Projecten B.V. rechten te geven op de percelen op [plaats] naderhand door de rechtbank Midden-Nederland vernietigd zijn, met als gevolg dat [bedrijf 3] B.V. met terugwerkende kracht ook geen rechten op die grond van Mega Projecten B.V. heeft verkregen. Nu is de vordering van de curatoren gebaseerd op de stelling dat omdát het grond betreft waarop de [vennootschappen] -vennootschappen gerechtigd zijn, Nebo, NP Grond en NP Investment I de pacht aan de [vennootschappen] -vennootschappen hadden moeten afdragen. De vernietiging van de overeenkomsten door de rechtbank Midden-Nederland brengt echter mee dat er geen sprake is geworden van een situatie waarin een [vennootschappen] -vennootschap rechthebbende was van de grond, en daarom gerechtigd tot pachtgelden. Het is als gevolg van de vernietiging door de rechtbank Midden-Nederland veeleer zo dat degene die – achteraf bezien – in plaats van Mega Projecten B.V. rechthebbende is gebleven op de [plaats] percelen ook recht heeft op de pachtgelden, die immers betaald zijn voor het gebruik van grond die achteraf bezien aan die rechthebbende blijkt te zijn verbleven. Het ligt voor de hand – maar of dat daadwerkelijk zo is kan in de onderhavige procedure niet worden vastgesteld – dat die rechthebbende op de grond ook recht heeft op de betaalde pachtgelden. De rechtbank stelt in ieder geval wel vast dat dat niet [bedrijf 3] B.V. is, noch een van de andere [vennootschappen] -vennootschappen waarvoor de curatoren opkomen. En die vaststelling – dat de [vennootschappen] -vennootschappen geen recht hebben op de pachtgelden die verband houden met de grond op [plaats] – moet tot de conclusie leiden dat de curatoren Nebo c.s. ook niet kunnen verwijten dat zij die pachtgelden niet aan de [vennootschappen] -vennootschappen hebben doen toekomen.
4.5.
Daarmee valt het doek voor de vorderingen van de curatoren voor zover het gaat om de bedragen van de categorieën D, E en F. Die gevorderde bedragen zal de rechtbank dan ook afwijzen.
De betalingen van categorieën A tot en met C
4.6.
Vervolgens resteren de betalingen die de curatoren onder de categorieën A tot en met C hebben geschaard. Voor de vordering van de curatoren die verband houdt met die betalingen, geldt het navolgende.
4.7.
Het gaat bij de betalingen in de categorieën A, B en C om een totaalbedrag van € 207.193,14. [3] Rechthebbende op de verpachte grond waarvoor deze bedragen zijn betaald is [bedrijf 2] B.V. Deze feiten zijn als zodanig niet door Nebo c.s. betwist.
4.8.
De curatoren dragen verschillende grondslagen aan voor de aansprakelijkheid van gedaagden. De rechtbank ziet aanleiding bij de beoordeling van de vorderingen eerst in te gaan op de rechtsgrond van de zogeheten Peeters/Gatzen-vordering.
Juridische uitgangspunten
4.9.
Al ruim veertig jaar, sinds het arrest inzake Peeters/Gatzen [4] uit 1983, is geldend recht dat een curator een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad kan instellen tegen een derde die heeft meegewerkt aan benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde in hun verhaalsmogelijkheden. In het arrest Lutèce beschreef de Hoge Raad deze procesbevoegdheid van de curator als volgt:
“Een faillissementscurator is bevoegd in geval van benadeling van schuldeisers door de gefailleerde voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers op te komen, waarbij, zoals de Hoge Raad voor het eerst in zijn arrest van 14 januari 1983, nr. 12026, NJ 1983, 597 heeft beslist, onder omstandigheden ook plaats kan zijn voor het geldend maken van een vordering tot schadevergoeding tegen een derde die bij die benadeling betrokken was, ook al kwam een dergelijke vordering uiteraard niet aan de gefailleerde zelf toe. De opbrengst van een zodanige door de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers geldend gemaakte vordering valt, evenals de opbrengst van een vordering tot vernietiging op de voet van de artikelen 42 e.v. Fw, in de boedel en komt derhalve de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het overeenkomstig de uitdelingslijst te verdelen boedelactief. Zijn bevoegdheid tot het geldend maken van dergelijke vorderingen ontleent de curator aan de hem in art. 68 lid 1Fw gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel.” [5]
4.10.
Deze vordering die de curator kan instellen tegen de derde die op onrechtmatige wijze heeft meegewerkt aan verhaalsbenadeling van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement wordt een Peeters/Gatzen-vordering genoemd (hierna:
PGV) en dat de curator deze vordering ten dienste staat is in een constante stroom van rechtspraak bevestigd. [6]
4.11.
De curatoren stellen in deze zaak (kort gezegd) dat gedaagden op een onrechtmatige manier de verhaalsmogelijkheden van de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde vennootschappen hebben benadeeld, en daarvoor door middel van een PGV aansprakelijk kunnen worden gehouden.
4.12.
De rechtbank zal hieronder beoordelen in hoeverre gedaagden jegens de gezamenlijke schuldeisers aansprakelijk zijn.
Beoordeling: hebben de curatoren een PGV?
4.13.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat Nebo c.s. niet hebben betwist dat de door de curatoren gestelde bedragen aan pachtgelden, met ingang van december 2012, niet langer door [bedrijf 3] B.V., maar door Nebo, NP Grond en NP Investment I werden geïnd. Evenmin betwist is dat het ging om pachtgelden die door pachters werden betaald voor het gebruik van gronden die aan [vennootschappen] -vennootschappen toebehoorden. Nebo c.s. hebben voorts ook niet betwist dat door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
bewust de keuze is gemaaktom deze bedragen voortaan door de buiten het [vennootschappen] concern gelegen rechtspersonen Nebo, NP Grond en NP Investment I te laten incasseren, waarbij ook daadwerkelijk de bedoeling was de geïncasseerde bedragen nimmer weer het [vennootschappen] concern in te laten vloeien. Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak heeft [gedaagde 1] (evenals de raadsman van Nebo c.s.) toegelicht dat het oogmerk bestond om deze vermogensbestanddelen, maar ook andere, buiten het bereik te plaatsen van de Rabobank, die immers verschillende verhaalsmogelijkheden had op [vennootschappen] -vennootschappen, maar niet op Nebo c.s.
4.14.
Vanuit het perspectief van de betreffende [vennootschappen] -vennootschappen – waarvan niet in het geschil is dat de curatoren voor die vennootschappen in rechte kunnen opkomen – betekent deze gang van zaken
in beginsel– want er kunnen deugdelijke redenen zijn waarom dat toch niet het geval is – dat Nebo, NP Grond en NP Investment I betrokken zijn geweest bij een handelwijze die tot doel – en zeker tot gevolg – had dat aan [vennootschappen] -vennootschappen toebehorend vermogen (pachtgelden) buiten het bereik van die [vennootschappen] vennootschappen werd gehouden. Vanuit het perspectief van (op dat moment bestaande maar ook latere) schuldeisers van die [vennootschappen] -vennootschappen betekent dit dat mogelijkheden van verhaal op die [vennootschappen] -vennootschappen verminderd werd (en de schuldeisers aldus in verhaalsmogelijkheden benadeeld werden), in de mate waarin de pachtgelden voortaan bij Nebo, NP Grond en NP Investment I terechtkwamen. De rechtbank is van oordeel dat in het geval dat voor die vermogensonttrekking geen deugdelijke reden aanwezig was, er sprake is van een vermogensonttrekking die tegenover de gezamenlijke schuldeisers van de betreffende [vennootschappen] -vennootschappen een onrechtmatige benadeling in hun verhaalsmogelijkheden oplevert, en de curatoren in zoverre terecht uit hoofde van een PGV tegen de daarvoor verantwoordelijken (waarover meer, in rov. 4.23. e.v.) kunnen optreden.
‘Werkafspraken’-verweer
4.15.
Nebo c.s. stellen tegenover het verwijt van de curatoren dat er een heel valide reden was voor het feit dat de pachtgelden niet terechtkwamen bij een van de [vennootschappen] -vennootschappen, maar door Nebo, NP Grond en NP Investment I werden behouden. Die reden zou zijn dat laatstgenoemde drie vennootschappen handelden ter uitvoering van “binnen het conglomeraat gemaakte werkverdelingsafspraken” (conclusie van antwoord, nrs. 20, 28). In zoverre zou geen sprake zijn van het verminderen of frustreren van verhaalsmogelijkheden op [vennootschappen] , maar van een uitvoeren van een
bona fidewerkafspraak tussen vennootschappen die hoogstens – met het voordeel van de blik achteraf – als ongelukkig beleid kan worden gekwalificeerd, maar niet als onrechtmatig kan worden bestempeld.
4.16.
Dit verweer verwerpt de rechtbank echter om verschillende redenen als ondeugdelijk. In de eerste plaats al omdat het punt dat de curatoren nu juist – en terecht – maken is dat er geen sprake was van één zelfde “conglomeraat” waartoe zowel [vennootschappen] én de gedaagde vennootschappen behoorden. Het probleem met de vermogensverschuiving die plaatsvond – pachtgelden vloeiden uit [vennootschappen] en kwamen bij Nebo, NP Grond en NP Investment I terecht – was juist dat de schuldeisers van [vennootschappen] zich tot eind 2012 op de pachtgelden konden verhalen maar dat na de overheveling van die inkomstenbron naar Nebo, NP Grond en NP Investment I, niet meer konden. Er was formeel geen enkele band tussen de [vennootschappen] entiteiten enerzijds, en de gedaagde vennootschappen anderzijds. Een verbinding tussen al deze vennootschappen die er overigens wél was, was het – niet betwiste – gegeven dat al die vennootschappen onder de feitelijke controle van [gedaagde 1] stonden. Achtergrond voor het laten incasseren van de pachtgelden door Nebo, NP Grond en NP Investment I was dan ook het idee dat zich bij [gedaagde 1] had postgevat, en waar hij zich tijdens de mondelinge behandeling over heeft uitgelaten, om de vermogensbestanddelen van [vennootschappen] zoveel mogelijk buiten de greep van de voorname schuldeiser Rabobank te brengen, omdat dat (kort gezegd) gelet op de onredelijke opstelling van Rabobank in het belang van [vennootschappen] zou zijn. Maar wat hier ook van zij, de doorslaggevende invloed van [gedaagde 1] op alle in deze procedure betrokken rechtspersonen brengt niet mee dat sprake is of was van een ‘conglomeraat’, laat staan waarbinnen zonder rekening te houden met belangen van schuldeisers naar believen van de feitelijk beleidsbepaler met vermogen mag worden geschoven. In zoverre vindt de stelling van Nebo c.s. dat sprake was van één conglomeraat in de feiten geen steun.
4.17.
Bovendien zijn de stellingen van Nebo c.s. over het bestaan van “werkafspraken” die het gewraakte handelen verklaren, van vrijwel geen enkele toelichting of onderbouwing voorzien. De werkafspraken zouden niet schriftelijk zijn vastgelegd volgens Nebo c.s., maar ook bij die stand van zaken mocht van hen worden verwacht dat zij tegenover de verwijten van de curatoren in ieder geval met enige toelichting zouden komen over wat die afspraken dan precies inhielden; zij laten het bij vaagheden. Namens Nebo c.s. is tijdens de mondelinge behandeling in dit verband nog wel opgemerkt dat vanuit [vennootschappen] werd besloten om de pachtgelden vanaf een zeker moment door Nebo, NP Grond en NP Investment I te laten innen, omdat [gedaagde 3] de verpachte gronden zou beheren, daarvoor kosten maakte en die kosten uit de pachtgelden vergoed konden worden. Wat de rechtbank betreft schijnt die uitleg echter geen beter licht op de zaak; integendeel zelfs. Want die laatstgenoemde stelling – in essentie: [gedaagde 3] maakte kosten bij het beheer van de pachtgronden en daarvoor kregen Nebo, NP Grond en NP Investment I betaald in de vorm van pachtinkomsten – laat er onduidelijkheid over bestaan waarom het nodig was om de pachtgelden naar Nebo, NP Grond en NP Investment I te laten vloeien, en niet een rechtstreekse vergoeding aan [gedaagde 3] te verstrekken, nu hij (volgens Nebo c.s.) degene was die kosten maakte in het kader van de uitvoering van de pachtovereenkomsten namens [vennootschappen] . Bovendien maakt die stelling van Nebo c.s. het des te onbegrijpelijker dat de gestelde werkafspraken in het betoog van Nebo c.s. zo vaag zijn gebleven. Immers, als Nebo c.s. de rechtbank willen doen geloven dat de pachtgelden dienden ter dekking van gemaakte kosten, dan was het voor Nebo c.s. eenvoudig geweest om aan de hand van de – eigen – administratie van Nebo, NP Grond en NP Investment I inzichtelijk te maken (om te beginnen) wat die kosten dan waren, zodat ook duidelijk zou worden of de pachtgelden daarmee in enige mate corresponderen. Ook dat hebben Nebo c.s. nagelaten, zodat de conclusie moet zijn dat de stelling van Nebo c.s. dat ‘werkafspraken’ de reden waren voor het incasseren van de pachtgelden, als onvoldoende onderbouwd terzijde wordt gesteld.
Pandrecht Rabobank-verweer
4.18.
Nebo c.s. hebben verder nog aangevoerd dat de Rabobank – lange tijd financier van [vennootschappen] – zich in 2012 tegenover [vennootschappen] op het standpunt heeft gesteld dat de pachtgelden zouden vallen onder de verpanding aan de Rabobank. [vennootschappen] zou dus geen recht hebben om die pachtgelden te incasseren, en dus ook niet het recht hebben om Nebo c.s. te verwijten dat Nebo, NP Grond en NP Investment I dat wél hebben gedaan, zo kan Nebo c.s. worden begrepen.
4.19.
Dit verweer faalt. Nebo c.s. hebben onvoldoende concreet gemaakt dat of op welk moment de vorderingen tot betaling van de pachtgelden daadwerkelijk enkel bevrijdend aan de Rabobank konden worden betaald. Nebo c.s. hebben bijvoorbeeld niet aangegeven op welke grond moet worden aangenomen dat de vorderingen op de pachters onder het pandrecht van de Rabobank vielen, of op welk moment mededeling is gedaan aan de pachters. Ook toen tijdens de mondelinge behandeling het onderwerp aan de orde kwam van de vorderingen die onder het pandecht van de Rabobank zouden vallen, is door Nebo c.s. op geen enkele wijze onderbouwd wat het moment is dat de pachters nog enkel bevrijdend aan de Rabobank konden betalen, of welke omstandigheden een zodanige situatie in het leven zouden hebben geroepen. De rechtbank kan niet anders dan dit verweer wegens onvoldoende onderbouwing te passeren.
Verweer met betrekking tot de rol van de Rabobank
4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak heeft [gedaagde 1] betoogd dat het gewraakte handelen van Nebo c.s. – het hierboven besproken beperken van verhaalsmogelijkheden – onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. Rechtvaardiging zou vormen het handelen van de Rabobank jegens de [vennootschappen] -vennootschappen. Dat handelen heeft er volgens [gedaagde 1] kort samengevat in bestaan dat de Rabobank, na plotselinge opzegging van het krediet in 2009, in 2010 onder het bedingen van een torenhoge rente (26,8% op jaarbasis) een nieuwe overeenkomst afdwong, en tegelijkertijd een exorbitante hoeveelheid zekerheden van de [vennootschappen] -vennootschappen en [gedaagde 1] in privé verlangde. Tegen die achtergrond zou het volgens [gedaagde 1] legitiem zijn – want in het belang van het goed functioneren van de bedrijfsvoering van de [vennootschappen] -vennootschappen – om zonder dat Rabobank daar weet van had zoveel mogelijk te trachten vermogensbestanddelen buiten het bereik van de Rabobank (en dus de [vennootschappen] -vennootschappen) te brengen.
4.21.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De omstandigheid dat Rabobank in de positie van schuldeiser ten opzichte van de [vennootschappen] -vennootschappen was komen te verkeren en daarbij beschikte over verschillende zekerheidsrechten, maakt het niet geoorloofd om dan maar vermogensbestanddelen aan de [vennootschappen] -vennootschappen en daarmee hun (ook andere) schuldeisers te onttrekken. Sterker: het heimelijk onttrekken van vermogen aan rechtspersonen om dat op die manier buiten het bereik van hun schuldeisers te brengen, is zo ongeveer een schoolvoorbeeld van het frustreren van verhaal, dan wel het beperken van verhaalsmogelijkheden. Dat Rabobank daarbij naar mening van [gedaagde 1] oneerlijk te werk ging is, ook als dat waar zou zijn, geen geldige reden of voldoende rechtvaardiging voor het handelen van Nebo c.s., waardoor immers niet alleen Rabobank als serieuze en omvangrijke schuldeiser, maar ook alle andere bestaande en toekomstige schuldeisers werden benadeeld.
Tussenconclusie
4.22.
De conclusie van het voorgaande is dat Nebo, NP Grond en NP Investment I bedragen hebben geïnd die aan een [vennootschappen] -vennootschap, [bedrijf 2] B.V., toekwamen. Dat handelen had het oogmerk om deze gelden buiten het [vennootschappen] concern, en daarmee buiten het bereik van de schuldeisers van die [vennootschappen] -vennootschap, terecht te laten komen. Dat vertegenwoordigt een benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van [vennootschappen] – meer specifiek van [bedrijf 2] B.V., waarvoor de curatoren in deze procedure ook opkomen. Dat handelen wordt niet gelegitimeerd door, bijvoorbeeld, een reële werkafspraak (zonder benadelende strekking) en is dan ook onrechtmatig tegenover de gezamenlijke schuldeisers van [vennootschappen] , zodat de curatoren uit hoofde van een PGV daartegen kunnen optreden.
Aansprakelijke (rechts)personen
4.23.
Nebo, NP Grond en NP Investment I – de rechtstreeks handelende vennootschappen in het kader van de verhaalsbenadeling – zijn dan ook aansprakelijk voor de bedragen van de benadeling. Die bedragen zijn gelijk aan de door hen geïnde pachtgelden. De bedragen, zoals gespecificeerd in productie 15 bij de dagvaarding zijn tussen partijen niet in geschil. De vorderingen II tot en met V. van de curatoren zullen in zoverre worden toegewezen. Vordering I niet, omdat de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld dat het bestaan van overeenkomsten tussen [vennootschappen] en Nebo, NP Grond en NP Investment I (met betrekking tot de gestelde werkafspraken) niet is komen vast te staan.
4.24.
Dan komt vervolgens de vraag op of ook de (feitelijk) bestuurders, de resterende gedaagden, aansprakelijk zijn vanwege de verhaalsbenadeling die hiervoor ten aanzien van Nebo, NP Grond en NP Investment I, voor zover betrekking hebbend op categorieën A-C, is aangenomen.
4.25.
In dit verband is van belang dat de Hoge Raad in de zaak Kok/Maas q.q. het volgende heeft overwogen: [7]
“3.3.3
In het onderhavige geval vordert de curator schadevergoeding wegens onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) op de grond dat [eiser] heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van de gefailleerde vennootschap (Bouwbedrijf), door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering (vgl. HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, NJ 1983/597 [Peeters/Gatzen; verduidelijking rechtbank]), terwijl [eiser] ten tijde van de gestelde benadeling enig bestuurder was van Beheer, de moedermaatschappij die enig bestuurder was van Bouwbedrijf. [eiser] bepaalde het beleid van Bouwbedrijf.
Dit geval vertoont zoveel gelijkenis met het geval waarin aan de orde is of een bestuurder op de voet van art. 6:162 BW aansprakelijk is op de grond dat hij heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van de gefailleerde vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering, dat bij de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag aansluiting moet worden gezocht bij de maatstaven zoals vermeld in HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/[…]).
3.3.4
Het bestreden oordeel heeft in de kern betrekking op de in het arrest van 8 december 2006 in rov. 3.5 onder (ii) onderscheiden vraag, te weten of ter zake van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, gezien de omstandigheden van het geval grond bestaat voor aansprakelijkheid van de – in dit geval: enig indirect – bestuurder omdat hij heeft bewerkstelligd dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt.
3.3.5
Uit het arrest van 8 december 2006 volgt dat de betrokken bestuurder op grond van onrechtmatige daad voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een zodanig verwijt kan worden aangenomen. (Zie voor een en ander het arrest van 8 december 2006, rov. 3.5) Dit alles geldt, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 is overwogen, ook voor een enig indirect bestuurder zoals [eiser].”
4.26.
Toegepast op onze zaak brengt dit mee dat – kort gezegd – een direct of indirect bestuurder van een vennootschap die heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van een gefailleerde vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering, eveneens jegens die schuldeisers aansprakelijk is indien hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van zijn onzorgvuldige handelen ter zake. Naar het oordeel van de rechtbank is voor zodanige aansprakelijkheid eveneens aanleiding in het geval er sprake is van persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van een feitelijk bestuurder.
4.27.
Hiervoor is al geoordeeld dat Nebo, NP Grond en NP Investment I uit hoofde van onrechtmatige daad (PGV) aansprakelijk zijn wegens schuldeisersbenadeling van [bedrijf 2] B.V. De gedaagden [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn dan eveneens voor hun betrokkenheid aansprakelijk zijn, indien komt vast te staan dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van hun onzorgvuldige handelen rondom het gewaakte handelen van Nebo, NP Grond en NP Investment I. De curatoren kunnen aldus worden begrepen dat die vraag wat hen betreft bevestigend moet worden beantwoord. De rechtbank zal hierna beoordelen of [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] inderdaad persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat de curatoren geen specifieke vordering tegen NP Investment richten [8] , zodat die vennootschap hierna niet separaat wordt besproken.
[gedaagde 1]
4.28.
De curatoren hebben onbetwist gesteld dat [gedaagde 1] bij alle gedaagde rechtspersonen feitelijk beleidsbepaler was/is.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] niet alleen persoonlijk betrokken is geweest bij de constructie om de pachtgelden buiten de [vennootschappen] -vennootschappen te houden, maar dat dat ook zijn opzet was. Dit heeft [gedaagde 1] ook met zoveel woorden toegegeven, zij het dat het hem er vooral om te doen was om het vermogen buiten het bereik van de Rabobank te brengen (zie hiervóór, rov. 4.20). De curatoren hebben in de dagvaarding onderbouwd gesteld dat [gedaagde 1] op nog op veel grotere schaal dan alleen aangaande de pachtgelden bezig was om vermogensbestanddelen aan de [vennootschappen] -vennootschappen te onttrekken; activa en rechten op activa werden zoveel mogelijk overgeheveld naar buiten het [vennootschappen] -concern staande entiteiten, terwijl in veel gevallen schulden en verplichtingen in dat concern bleven. [gedaagde 1] heeft dat daar feitelijk sprake van was niet, althans niet gemotiveerd, betwist. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft moeten weten dat het ertoe zou (kunnen) leiden dat de schuldeisers van die vennootschappen – waaronder [bedrijf 2] B.V. – geen verhaal zouden vinden voor hun vorderingen. Hem kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
[gedaagde 2]
4.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] degene was die in alle in deze zaak betrokken entiteiten feitelijk aan het roer stond, maar evenmin is (gemotiveerd) betwist dat [gedaagde 2] zich bij de gedaagde vennootschappen intensief bemoeide met het beleid en zich intensief bemoeide met het uitvoeren van de visie van [gedaagde 1] dat, ter bemoeilijking van verhaal door (onder meer) de Rabobank, pachtgelden maar ook andere activa bewust uit de [vennootschappen] -vennootschappen moesten worden gehouden. De curatoren hebben daartoe onder meer gewezen op een op 17 februari 2014 gedateerde brief die niet alleen twee jaar later geantedateerd is, zoals de curatoren stellen en Nebo c.s. niet voldoende gemotiveerd betwisten, maar waaruit duidelijk blijkt dat [gedaagde 2] meewerkt aan het verleggen van de pachtgelden naar de betreffende Nebo c.s.-vennootschappen. Ook wijzen de curatoren naar het oordeel van de rechtbank terecht op bij de FIOD afgegeven verklaringen waaruit blijkt van een bewuste samenwerking tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in dit kader. Ook voor [gedaagde 2] geldt naar het oordeel van de rechtbank dan ook wat ten aanzien van [gedaagde 1] hierboven is overwogen, namelijk dat hij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft moeten weten dat de door hemzelf en [gedaagde 1] (door middel van de Nebo c.s.-vennootschappen) verrichte handelingen ertoe zouden kunnen leiden de schuldeisers van [bedrijf 2] B.V. geen verhaal zouden vinden voor hun vorderingen. Ook [gedaagde 2] kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
[gedaagde 3]
4.31.
NP Investment, bestuurd door [gedaagde 3] , is direct bestuurder van NP Investment I, en van laatstgenoemde vennootschap is [gedaagde 3] daarmee indirect bestuurder. [gedaagde 3] is ook bestuurder van NP Grond. Voor het handelen van die vennootschappen kan [gedaagde 3] als (in)direct bestuurder naar het oordeel van de rechtbank persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt. De curatoren hebben erop gewezen dat de hiervoor genoemde op 17 februari 2014 gedateerde brief van [gedaagde 2] – waarmee getracht werd in strijd met de waarheid te doen voorkomen dat [vennootschappen] geen eigen aanspraak had op de pachtgelden – gezien werd en voor akkoord werd getekend door [gedaagde 3] . Wat er ook zij van de stellingen van Nebo c.s., met als strekking dat de rol van [gedaagde 3] als minimaal en ten opzichte van [gedaagde 1] als lijdelijk moet worden gezien, uit de ondertekening van die brief blijkt dat [gedaagde 3] wist althans moet hebben geweten van de werkwijze van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en dat hij daar ook aan meewerkte door daar als bestuurder zijn akkoord aan te verbinden. De rechtbank concludeert dat [gedaagde 3] redelijkerwijs heeft moeten weten dat het meewerken aan een dergelijke constructie de benadeling van schuldeisers van [vennootschappen] (en in het bijzonder [bedrijf 2] B.V.) tot gevolg kon hebben, temeer nu [gedaagde 3] tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak is weggebleven, zodat hij de rechtbank een uitleg verschuldigd heeft moeten blijven over hoe het ondanks het vorenstaande voorstelbaar is dat de hiervoor bedoelde wetenschap van benadeling toch afwezig was. De slotsom is dat ook [gedaagde 3] , evenals het door hem bestuurde NP Investment, een ernstig verwijt treft. De hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 3] beperkt zich uiteraard tot het bedrag waarvoor de door hem bestuurde vennootschappen (NP Grond, NP Investment I) aansprakelijk zijn, te weten bedragen van € 16.805,27 en € 37.572,00.
Ten overvloede: ongerechtvaardigde verrijking
4.32.
De rechtbank wijst er voor de volledigheid op dat de curatoren zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat Nebo, NP Grond en NP Investment I, die vennootschappen die de in categorieën A tot en met C genoemde pachtgelden hebben geïncasseerd, terwijl die in feite aan [bedrijf 2] B.V. toekwamen, ten bedrage van die pachtgelden zijn verrijkt ten kosten van [bedrijf 2] B.V. Voor die verrijking bestaat, zoals uit het voorgaande blijkt, geen rechtvaardiging. De vorderingen II tot en met V van de curatoren kunnen dan ook – voor wat betreft Nebo, NP Grond en NP Investment I, die de gelden hebben geïncasseerd – eveneens op grond van ongerechtvaardigde verrijking worden toegewezen. Omdat de gevorderde verklaring voor recht (petitum onder II) voor wat betreft de grondslag ongerechtvaardigde verrijking subsidiair is geformuleerd, en de rechtbank (zoals hiervóór bleek) ook van oordeel is dat de vorderingen op grond van onrechtmatige daad toewijsbaar zijn, zal de rechtbank evenwel ermee volstaan de verklaring voor recht tot de primaire grondslag van onrechtmatige daad te beperken.
Slotsom
4.33.
De slotsom is dat de curatoren Nebo c.s. terecht aanspreken tot betaling van de in categorieën A tot en met C genoemde pachtgelden, maar dat de vorderingen voor wat betreft de categorieën D, E en F worden afgewezen. Over hetgeen wordt toegewezen is wettelijke rente verschuldigd vanaf 29 juni 2022, de datum van de dagvaarding.
4.34.
Nebo c.s. (met uitzondering van NP Investment, waarover hieronder meer) hebben grotendeels ongelijk gekregen, en zullen daarom in de proceskosten van de curatoren worden veroordeeld, die tot op heden worden begroot op:
  • Kosten dagvaarding € 144,51
  • Griffierecht € 2.277,00
  • Salaris advocaat € 5.290,00 (2 punten à € 2.645)
  • Totaal:
4.35.
Aangezien de (enige) vordering tegen NP Investment, vordering I, wordt afgewezen, zijn de curatoren ten opzichte van NP Investment de partij die ongelijk krijgt. In de omstandigheid dat NP Investment in deze procedure met de zes andere gedaagden gezamenlijk verweer heeft gevoerd, de gedaagden samen één advocaat hebben, en NP Investment niet aantoonbaar eigen kosten heeft gemaakt (en dat ook niet aannemelijk is), ziet de rechtbank aanleiding om haar proceskosten als nihil aan te merken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V. en New Polder Investment I onrechtmatig hebben gehandeld jegens [bedrijf 2] B.V.;
5.2.
veroordeelt Nebo Vastgoed B.V. om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 152.815,87;
5.3.
veroordeelt New Polder Grond B.V. om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 16.805,27;
5.4.
veroordeelt New Polder Investment I B.V. om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 37.572,00;
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld en mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder Investment I, [gedaagde 2] of [gedaagde 3] niet aan de in dit dictum genoemde op hen betrekking hebbende veroordelingen voldoen;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 152.815,87; € 16.805,27; en € 37.572,00;
met dien verstande dat indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, [gedaagde 1] van die betaling(en) zal zijn bevrijd;
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld en mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder Investment I, [gedaagde 1] of [gedaagde 3] niet aan de in dit dictum genoemde op hen betrekking hebbende veroordelingen voldoen;
5.8.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 152.815,87; € 16.805,27; en € 37.572,00;
met dien verstande dat indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, [gedaagde 2] van die betaling(en) zal zijn bevrijd;
5.9.
verklaart voor recht dat [gedaagde 3] onrechtmatig heeft gehandeld en mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval New Polder Grond B.V., New Polder Investment I, [gedaagde 1] of [gedaagde 2] niet aan de in dit dictum genoemde op hen betrekking hebbende veroordelingen tot betaling van de bedrag van € 16.805,27 en € 32.161,71 voldoen;
veroordeelt [gedaagde 3] om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen een bedrag van € 16.805,27; en € 37.572,00;
met dien verstande dat indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, [gedaagde 3] van die betaling(en) zal zijn bevrijd;
5.10.
bepaalt dat over de veroordelingen uit dit dictum wettelijke rente verschuldigd is vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.11.
veroordeelt Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder Investment I B.V., [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten van de curatoren, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op € 7.711,51;
5.12.
veroordeelt de curatoren in de proceskosten van New Polder Investment B.V., die op nihil worden begroot;
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, mr. C.A. de Beaufort, en mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. T.J. Thurlings-Rassa op 20 september 2023.

Voetnoten

1.Opmerking rechtbank: bij het uitbrengen van de dagvaarding was nog sprake van één curator, in de persoon van mr. Van der Hel. Hier is inmiddels mr. Eringa bijgekomen. Waar, derhalve, in het petitum over ‘curator’ wordt gesproken dient steeds “curatoren” te worden gelezen.
2.Dat totaalbedrag valt uiteen in een bedrag van € 96.485,10 (3x € 31.161,70) aan Nebo (cat. D), € 32.161,71 aan NP Grond (cat. E) en € 32.161,72 aan NP Investment I (cat. F).
3.Dat totaalbedrag valt uiteen in een bedrag van € 152.815,87 aan Nebo (cat. A), € 16.805,27 aan NP Grond (cat. B) en € 37.572,00 aan NP Investment I (cat. C).
4.Hoge Raad 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, NJ 1983/597 (Peeters/Gatzen).
5.Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917 (Dekker/Lutèce), rov. 3.4.4.1.
6.HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0401, m.nt. J.M.M. Maeijer (Nimox/Van den End,Nimox/Auditrade); HR 23 december 1994, NJ 1996/627 (Notaris V/Curatoren THB); HR 23 december 1994, NJ 1996/628 (Notaris M/Curatoren THB); HR 15 september 1995, NJ 1996/629, m.nt. Kleijn (Notaris E/ Curatoren THB); HR 21 december 2001, NJ 2005/95 (Lunderstädt/De Kok); HR 21 december 2001, NJ 2005/96, m.nt. Kortmann (Sobi/Hurks); HR 16 september 2005, NJ 2006/311, m.nt. Van Schilfgaarde (De Bont/Bannenberg q.q.); HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917 (Dekker/Lutèce); HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7887 (Butterman/Rabobank, of: Amlin); HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:201 (Dekker q.q./Notarissen); HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:967.
7.Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, NJ 2014/325 m.nt. Van Schilfgaarde (Kok/Maas q.q.).
8.Afgezien van de vordering van petitum onder I., die niet opgaat, zie rov. 4.23.