ECLI:NL:HR:2023:967

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
22/00110
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij verkoop van patenten in faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aansprakelijkheid van bestuurders van Drent Holding B.V. De curator van Drent Holding had de bestuurders aangeklaagd voor onrechtmatig handelen, omdat zij Nederlandse patenten hadden verkocht aan Müller Martini Druckmaschinen GmbH voor € 2 miljoen, terwijl de opbrengst door de bank was verrekend met een vordering op het Drent-concern. De rechtbank had de vorderingen van de curator in eerste aanleg afgewezen, maar het hof oordeelde in hoger beroep dat de bestuurders onrechtmatig hadden gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die de schuldeisers hebben geleden door hun handelen. De Hoge Raad benadrukte dat bestuurders ook aansprakelijk kunnen zijn voor onrechtmatige daden jegens derden, zoals schuldeisers, en dat de curator in faillissement onder bepaalde omstandigheden vorderingen kan instellen ter bescherming van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00110
Datum23 juni 2023
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven,
tegen
Rob KLEIN q.q., in hoedanigheid van curator in het faillissement
van Drent Holding B.V.,
kantoorhoudende te Apeldoorn,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de curator,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en G.J. Harryvan.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/05/317402 / HZ ZA 17-142 van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2018;
b. het arrest in de zaak 200.249.147 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2021.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De curator heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Drent Holding B.V. (hierna: Drent Holding) is een houdstermaatschappij die onder meer alle aandelen houdt in Drent Goebel B.V. (hierna: Drent Goebel).
(ii) Drent Goebel hield zich bezig met het ontwerpen, vervaardigen, reviseren en verkopen van machines in het bijzonder voor de grafische industrie.
(iii) [de medebestuurder] en [eiser] (hierna samen ook: de bestuurders) zijn bestuurders van Drent Holding en Drent Goebel. [de medebestuurder] is uiteindelijk belanghebbende van Drent Holding.
(iv) Op 2 juli 2009 heeft Drent Holding aan haar toebehorende (Nederlandse) patenten verkocht aan Müller Martini Druckmaschinen GmbH (hierna: Müller Martini) voor een bedrag van € 2 miljoen. Betaling vond plaats op de bankrekening van Drent Holding bij KBC Bank, die het ontvangen bedrag heeft verrekend met haar vordering op het Drent-concern.
(v) Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 22 september 2009 is Drent Holding in staat van faillissement verklaard. In 2014 is de curator benoemd als (vervangend) curator.
2.2
De curator heeft in deze procedure in eerste aanleg – voor zover in cassatie van belang – gevorderd dat de rechtbank:
“I. primair voor recht zal verklaren dat [de bestuurders] als bestuurders van de Holding hoofdelijk (…) aansprakelijk zijn jegens de boedel van de Holding voor het bedrag van de schulden van de Holding voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
II. voor zover de rechtbank de vordering onder 1 ten aanzien van [de bestuurders] afwijst voor recht zal verklaren dat [de bestuurders] op grond van het bepaalde in art. 2:9 BW en/of 6:162 BW als bestuurders, hoofdelijk (…) aansprakelijk zijn voor alle door de Holding geleden en de te lijden schade (…).”
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft de curator zijn vorderingen gewijzigd. De subsidiaire vordering werd daardoor:
“II. subsidiair voor recht te verklaren dat [de bestuurders] tekort zijn geschoten in de behoorlijke vervulling van de hen opgedragen taak als bedoeld in art. 2:9 BW en/of toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld als bedoeld in art. 6:162 BW, en [de bestuurders] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van alle door Drent Holding als gevolg daarvan geleden en te lijden schade (…).”
2.4.1
Het hof heeft overwogen dat het de stellingen en vorderingen van de curator zo begrijpt, dat deze mede zijn gericht op onrechtmatig handelen jegens de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding en op vergoeding van de schade die de schuldeisers daardoor hebben geleden. (rov. 1.1) Het heeft – voor zover in cassatie van belang – voor recht verklaard dat de bestuurders bij de verkoop van de Nederlandse patenten toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding als bedoeld in art. 6:162 BW en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan geleden en te lijden schade. Het heeft de bestuurders hoofdelijk veroordeeld om aan de curator te betalen alle door de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden en te lijden schade, op te maken bij staat.
2.4.2
Aan zijn oordeel heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.
Een bestuurder kan tegenover de door hem bestuurde rechtspersoon aansprakelijk zijn wegens onbehoorlijke taakvervulling op grond van art. 2:9 BW. Daarnaast kan de bestuurder tegenover de door hem bestuurde rechtspersoon aansprakelijk zijn op grond van art. 6:162 BW. De uit art. 2:9 BW voortvloeiende beperking dat aansprakelijkheid wegens onbehoorlijke taakvervulling slechts bestaat als de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is ook dan van toepassing. Verder kan een bestuurder zich in de uitoefening van zijn bestuurstaken ook schuldig maken aan onrechtmatige handelingen tegenover derden zoals crediteuren. In faillissement kan de curator daarbij schadevergoeding vorderen wegens onrechtmatige daad op de grond dat de bestuurder heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van de gefailleerde vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering. De bestuurder kan op deze grond aansprakelijk worden gehouden voor schade van de schuldeisers indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeisers in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (rov. 5.13)
Drent Holding was gerechtigde tot de patenten. De koopsom van € 2 miljoen voor de patenten heeft Müller Martini gestort op de bankrekening van Drent Holding bij KBC Bank, die het ontvangen bedrag heeft verrekend met haar vordering op het Drent-concern. Voor de bestuurders was dit voorzienbaar. Drent Goebel verkeerde in grote problemen, Müller Martini had inmiddels laten weten dat zij van de beoogde samenwerking afzag en de bank had naar aanleiding daarvan gedreigd het krediet op te zeggen. De bestuurders hebben niet duidelijk kunnen maken welk perspectief er op dat moment nog was voor Drent Goebel en Drent Holding, nu het geld om de kostbare productie van machines voort te zetten al langere tijd ontbrak en het zicht op overleving in afgeslankte vorm als verkoop- en serviceorganisatie ook niet meer aanwezig was. Nog minder duidelijk is hoe in deze situatie de bedrijven na de verkoop van de patenten en knowhow aan de belangrijkste concurrent zouden hebben kunnen voortbestaan. Hoewel de verkoop van de patenten als zodanig leidde tot een betaling aan Drent Holding, heeft alleen de bank daarvan geprofiteerd; dit terwijl de bank geen zekerheidsrechten had ten aanzien van de patenten. (rov. 5.15-5.16)
In wezen hebben de bestuurders, door de transactie met de patenten te laten plaatsvinden, meegewerkt aan een selectieve betaling aan de bank in het zicht van het faillissement. De bedoeling daarvan was klaarblijkelijk dat de huisbank haar verliezen kon beperken en daartegenover bereid zou zijn een doorstart mogelijk te maken. Daarmee hebben de bestuurders hun eigen belangen gediend ten koste van de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding. Door deze gang van zaken waren de patenten immers niet meer beschikbaar voor verhaal van hun vorderingen, terwijl duidelijk was dat Drent Holding niet meer kon betalen en verder ook geen verhaal zou bieden. Dit handelen van de bestuurders is ten opzichte van de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding zodanig onzorgvuldig dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor deze benadeling kunnen zij daarom persoonlijk aansprakelijk worden gehouden. (rov. 5.17)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en meer heeft toegewezen dan gevorderd door te oordelen dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld tegenover de gezamenlijke schuldeisers van Drent Holding en daarom hun schade moeten vergoeden. Volgens het onderdeel heeft de curator alleen gesteld dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld tegenover Drent Holding en heeft hij gevorderd dat zij de schade van Drent Holding moeten vergoeden. Indien het hof dit aldus heeft opgevat dat daarin ook een vordering ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers besloten lag, is dat onbegrijpelijk, aldus het onderdeel. Het onderdeel wijst daarbij op het debat tussen partijen, waarin de curator, ook na verweer waarin werd gewezen op de beperking van het verwijt tot aansprakelijkheid jegens Drent Holding, en na het eveneens daartoe beperkte oordeel van de rechtbank, zijn vordering niet heeft verduidelijkt of aangepast.
3.2
Een faillissementscurator is volgens vaste rechtspraak bevoegd onder omstandigheden ook met een vordering uit onrechtmatige daad tegen een derde die betrokken was bij benadeling van de gezamenlijke faillissementsschuldeisers, op te komen voor de belangen van die schuldeisers (de zogeheten Peeters/Gatzen [1] -vordering). Doordat deze vordering toekomt aan de gezamenlijke faillissementsschuldeisers en niet aan de gefailleerde, valt zij niet in de boedel. De opbrengst van een zodanige vordering valt wel in de boedel en komt de gezamenlijke schuldeisers ten goede in de vorm van een toename van het te verdelen boedelactief. [2]
3.3
Het hof heeft de subsidiaire vordering van de curator zo begrepen, dat deze mede zag op de aansprakelijkheid van de bestuurders tegenover de gezamenlijke schuldeisers. Hoewel de vordering van de curator is geformuleerd (zie hiervoor in 2.3) als een vordering ten behoeve van Drent Holding en betrekking heeft op de schade van Drent Holding, is de uitleg die het hof aan de vordering heeft gegeven niet onbegrijpelijk. Het verwijt dat aan de vordering ten grondslag ligt en dat het hof gegrond heeft bevonden, is dat de bestuurders door de Nederlandse patenten te verkopen en de opbrengst daarvan te laten betalen op de rekening van Drent Holding bij KBC, hebben meegewerkt aan selectieve betaling van deze bank ten koste van de andere schuldeisers van Drent Holding. De schade die door een dergelijk handelen ontstaat, wordt door deze andere schuldeisers geleden. Het hof heeft bij zijn uitleg van de vordering klaarblijkelijk onderkend dat de curator met de vordering wilde bereiken dat de boedel van Drent Holding in omvang zou worden hersteld, zodat deze op rechtmatige wijze over de schuldeisers kon worden verdeeld (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.13). In de overwegingen van het hof ligt besloten dat aan deze uitleg in de omstandigheden van dit geval niet in de weg staat dat de curator de vordering steeds heeft geformuleerd als een vordering ten behoeve van Drent Holding, en tot vergoeding van door Drent Holding geleden schade, op de grond dat de curator daarmee in het licht van hetgeen hij feitelijk aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, onmiskenbaar de bedoeling had het gezamenlijke crediteursbelang bij de boedel van Drent Holding op de hiervoor bedoelde wijze te behartigen. Het hof heeft voorts kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat dit ook voor de bestuurders duidelijk moet zijn geweest. De klacht van het onderdeel faalt daarom.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, rov. 3.3.
2.Vgl. onder meer: HR 16 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7797, rov. 3.5 en HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917, rov. 3.4.4.1-3.4.4.2.