In deze zaak, die op 14 januari 1983 door de Hoge Raad is behandeld, staat de vraag centraal of een faillissementscurator een vordering tot schadevergoeding kan instellen tegen een derde die heeft meegewerkt aan de benadeling van schuldeisers. De curator, Mr. Christianus Martinus Joseph Peeters, heeft Maria Catharina Martha Gatzen gedagvaard, omdat zij volgens de curator een onrechtmatige daad heeft gepleegd door een onroerend goed, de echtelijke woning van de gefailleerde Johannes Eduard Cornelis van Rooy, voor een te lage prijs te kopen. De curator vorderde schadevergoeding van Gatzen, die niet verschenen was in de procedure.
De rechtbank heeft in eerste instantie de curator in het gelijk gesteld, maar Gatzen heeft hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de vordering van Gatzen tot compensatie met haar vordering op Van Rooy in reconventie toegewezen. De curator heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de curator bevoegd is om op te komen voor de belangen van de schuldeisers en dat hij onder bepaalde omstandigheden een vordering tot schadevergoeding kan instellen, ook al komt deze vordering niet aan de gefailleerde zelf toe.
De Hoge Raad concludeert dat Gatzen niet kan worden aangemerkt als schuldenares van de gefailleerde, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor compensatie. Het arrest van het Hof wordt vernietigd, maar het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. De Hoge Raad veroordeelt Gatzen in de kosten van het geding in hoger beroep en in cassatie.