3.2.4 Het hof heeft de door de rechtbank gewezen vonnissen vernietigd en de vorderingen van de curator alsnog afgewezen. Het overwoog daartoe, zakelijk weergegeven, als volgt.
(a) De bank heeft weliswaar bij brief van 31 juli 2003 de aan Amlin verstrekte financiering 'formeel' opgezegd, maar deze opzegging is door de bank niet geëffectueerd, mede omdat [betrokkene 2] bereid was de borgtocht toch nog te verlengen. Het hof vermag niet in te zien waarom de bank in de gegeven omstandigheden geen nadere voorwaarden mocht stellen aan het laten doorlopen van het rekening-courantkrediet, zoals het vernieuwen van de borgtocht door [betrokkene 2] en het vestigen van een (stil) pandrecht op de vordering van Amlin op de verkoopopbrengst van het bedrijfspand (rov. 4.6.1).
(b) De curator stelt dat de situatie van Amlin op 31 juli 2003 uitzichtloos was, maar de indirecte bestuurder van Amlin, [betrokkene 1], en [betrokkene 2] voornoemd, hadden blijkens hun gedrag juist alle vertrouwen erin dat het in de nabije toekomst goed zou komen met Amlin. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de bank had moeten volharden in haar aanvankelijke opzegging van het rekening-courantkrediet. Daarbij komt dat de beslissing van de bank dit krediet te verlengen, mede was gebaseerd op door Amlin aan de bank verstrekte prognoses. De bank hoefde geen rekening ermee te houden dat deze cijfers vervalst waren, zoals de curator stelt (rov. 4.6.2).
(c) Als pandhouder hoefde de bank zich de belangen van de concurrente crediteuren niet aan te trekken.
Voor zover de curator de gestelde onrechtmatigheid grondt op de omstandigheden waaronder het krediet is verlengd tegen het verschaffen van extra zekerheden, geldt dat deze inherent zijn aan de positie van een preferente crediteur. Temeer omdat Amlin zich in juli 1999 al had verplicht om zekerheden te stellen, kan niet worden gezegd dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door extra zekerheden te bedingen (rov. 4.6.3).
(d) Zelfs als de bank wel onrechtmatig zou hebben gehandeld, was de vordering van de curator, die is gebaseerd op het arrest Peeters/Gatzen, nog steeds niet toewijsbaar omdat de gezamenlijke schuldeisers niet zijn benadeeld, en zij dus geen schade hebben geleden.
Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat aan de - concurrente - schuldeisers zowel op 31 juli 2003, als per datum faillissement niets zou zijn uitgekeerd.
Het causaal verband tussen de veronderstelde onrechtmatigheid en de schade is [dus] onvoldoende onderbouwd. De vordering van de curator, voor zover gebaseerd op onrechtmatig handelen van de bank jegens de gezamenlijke schuldeisers van de boedel, moet dus worden afgewezen (rov. 4.6.4-4.6.5).
(e) Voor het geval het hof mocht oordelen dat de curator kan optreden namens een groep specifieke schuldeisers, heeft de curator een beroep gedaan op hem door het gros van de schuldeisers verstrekte machtigingen. Deze grondslag van de vordering is reeds daarom ondeugdelijk omdat de bank ook jegens individuele schuldeisers van Amlin niet onrechtmatig heeft gehandeld. De bank was immers op grond van de in 1999 met Amlin gesloten financieringsovereenkomsten bevoegd zekerheden te bedingen voor door haar aan Amlin te verschaffen kredieten (rov. 4.6.6-4.6.7).
(f) De curator ontleent zijn bevoegdheid aan art 68 F. Voor zover hij handelt ingevolge hem door individuele crediteuren verleende volmachten treedt hij niet op als curator, maar als gevolmachtigde van die individuele schuldeisers. De curator, handelende in zijn hoedanigheid, is daartoe niet bevoegd (rov. 4.6.8).
(g) De vestiging van een stil pandrecht op 12 december 2003 op de verkoopopbrengst van het bedrijfspand is niet onverplicht verricht. De door de curator in zijn brief van 21 april 2004 op de voet van art. 42 F. ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van deze verpanding had dus geen rechtsgevolg (rov. 4.7.1).
(h) Dit stille pandrecht van de bank is tenietgegaan doordat de koper van het bedrijfspand de koopsom bevrijdend heeft betaald aan de notaris die met het transport daarvan was belast. Maar gelet op HR 17 februari 1995, nr. 15745, LJN ZC1641, NJ 1996/471 (Mulder q.q./Credit Lyonnais), was de bank bevoegd haar schuld aan Amlin die ontstond doordat de opbrengst van die verkoop na de faillietverklaring door de notaris op haar rekening is gestort, te verrekenen met de vordering die zij op Amlin had, nu het hier gaat om een girale betaling die strekt ter voldoening van een aan de bank stil verpande vordering (rov. 4.7.2).