ECLI:NL:RBOVE:2023:225

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
08-952934-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen door verdachte in samenwerking met medeverdachten

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige vrouw, die werd beschuldigd van witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten gedurende een periode van meerdere jaren contante betalingen heeft verricht voor de herbouw van een woning, waarvan de herkomst van de geldbedragen niet kon worden verklaard. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen en het maken van een gewoonte van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij zij beiden een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 16.559,61 verbeurd verklaard, dat in beslag was genomen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten heeft gewogen tegen de beschikbare bewijsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952934-15 (P)
Datum vonnis: 24 januari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 december 2022 en 10 januari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 december 2022, als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in die periode van 1 juli 2016 tot en met 10 juli 2020 samen met (een) ander(en) of alleen een woning aan de [adres 2] heeft witgewassen, dan wel dat zij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van die woning;
feit 2:in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 1 juli 2016 samen met (een) ander(en) of alleen een geldbedrag van € 317.699,-- heeft witgewassen, terwijl zij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, dan wel dat zij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van dat geldbedrag;
feit 3: op 18 juli 2017 samen met (een) ander(en) of alleen geldbedragen van € 14.450,--,
€ 9.450,-- en € 2.109,61 heeft witgewassen, dan wel dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van die geldbedragen, dan wel dat zij zich samen met (een) ander(en) of alleen schuldig heeft gemaakt aan het eenvoudig witwassen van die geldbedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 10 juli 2020 te Overdinkel, gemeente Losser, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een (nagenoeg volledig herbouwde en/of vergaand verbouwde) woning met aanhorigheden gelegen aan de [adres 2] (aldaar), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde woning met garage en/of aanhorigheden, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 10 juli 2020 te Overdinkel, gemeente Losser, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een (nagenoeg volledig herbouwde en/of vergaand verbouwde) woning met aanhorigheden gelegen aan de [adres 2] (aldaar), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde woning met garage en/of aanhorigheden, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2014 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s)
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van (in totaal) ongeveer 317.699 euro, althans (telkens) een (grote) geldbedragen, waaronder:
- een of meer grote geldbedragen, waaronder een bedragen van ongeveer 111.696 euro, althans een geldbedrag, overgedragen aan [medeverdachte 1] , en/of een bedrag van ongeveer
66.528 euro, althans een geldbedrag, overgedragen aan [medeverdachte 2] en/of (een) bedrag(en) overgedragen aan een of meer anderen (tot een totaal van ongeveer 268.252 euro) met betrekking tot de verbouwing/herbouw van de woning aan de [adres 2] , gemeente Losser en/of
- een of meer contante betalingen aan het bedrijf [bedrijf 1] (tot een totaalbedrag van ongeveer 21.000 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 2] en/of [naam 1] (tot een totaalbedrag van ongeveer 11.700 euro) en/of
- een of meer contante stortingen bij het Grens-Wissel-Kantoor (tot een totaalbedrag van ongeveer 4.903 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [naam 2] (tot een totaal bedrag van ongeveer 4.600 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 3] BV, vestiging Oldenzaal (tot een totaalbedrag van ongeveer 3.877 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 4] (tot een totaalbedrag van ongeveer 2770 euro) en/of
- een of meer contante betaling aan [bedrijf 5] NV (tot een totaal bedrag van ongeveer 1.207 euro),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2014 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland,
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen van (in totaal) ongeveer 317.699 euro, althans (telkens) een (grote) geldbedragen, waaronder:
- een of meer grote geldbedragen, waaronder een bedragen van ongeveer 111.696 euro, althans een geldbedrag, overgedragen aan [medeverdachte 1] , en/of een bedrag van ongeveer
66.528 euro, althans een geldbedrag, overgedragen aan [medeverdachte 2] en/of (een) bedrag(en) overgedragen aan een of meer anderen (tot een totaal van ongeveer 268.252 euro) met betrekking tot de verbouwing/herbouw van de woning aan de [adres 2] , gemeente Losser en/of
- een of meer contante betalingen aan het bedrijf [bedrijf 1] (tot een totaalbedrag van ongeveer 21.000 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 2] en/of [naam 1] (tot een totaalbedrag van ongeveer 11.700 euro) en/of
- een of meer contante stortingen bij het Grens-Wissel-Kantoor (tot een totaalbedrag van ongeveer 4.903 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [naam 2] (tot een totaal bedrag van ongeveer 4.600 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 3] BV, vestiging Oldenzaal (tot een totaalbedrag van ongeveer 3.877 euro) en/of
- een of meer contante betalingen aan [bedrijf 4] (tot een totaalbedrag van ongeveer 2770 euro) en/of
- een of meer contante betaling aan [bedrijf 5] NV (tot een totaal bedrag van ongeveer 1.207 euro),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
zij op of omstreeks 18 juli 2017 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 14.450,- euro en/of 9.450,- euro en/of 2.109,61 euro, althans een of meer (grote) geldbedagen heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 18 juli 2017 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 14.450,- euro en/of 9.450,- euro en/of 2.109,61 eurom althans een of meer (grote) geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 18 juli 2017 te Overdinkel, gemeente Losser en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 14.450,- euro en/of 9.450,- euro en/of 2.109,61 eurom althans een of meer (grote) geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van witwassen van de woning aan de [adres 2] en het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van het gewoontewitwassen van meerdere grote geldbedragen bewezen kan worden verklaard nu – ondanks de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] en het nader verrichte onderzoek door het Openbaar Ministerie – geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het onder feit 3 ten laste gelegde medeplegen van witwassen van meerdere grote geldbedragen kan ook bewezen worden verklaard. Er is een vermoeden van witwassen vastgesteld. De summiere verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen is onvoldoende concreet en verifieerbaar. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, kort samengevat, op het primaire standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat de omvang van feit 2 beperkt dient te worden tot een bedrag van
€ 9.987,-- nu feit 2 met betrekking tot de verbouwingskosten samenhangt met feit 1. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de hoogte van de herbouwkosten en over de herkomst van de contante geldbedragen. Het taxatierapport kan niet als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van de hoogte van de verbouwkosten nu vrienden en familie ook hebben geholpen met de verbouwing. De raadsman heeft het totale bedrag aan contante betalingen met betrekking tot de onder feit 2 genoemde uitgaven – bestaande uit contante betalingen voor de herbouw en overige contante betalingen – geschat op € 152.186,67. [medeverdachte 3] heeft voor de verbouwing een geldbedrag van € 150.000,-- geleend van [naam 3] . Op basis van deze geldlening en het in de kasopstelling aangenomen contante beginsaldo van € 15.500,--, had [medeverdachte 3] de beschikking over € 165.500,-- in contanten met een legale herkomst. [naam 3] heeft deze geldlening bevestigd. Op basis hiervan is geen sprake van geldbedragen die onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de contante betalingen voor de verbouwingskosten afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van feit 3. Verdachte heeft ter terechtzitting een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de contante geldbedragen van € 14.450,-- en € 2.109,--. Niet kan worden bewezen dat deze aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het bedrag van € 9.450,-- is in de tuin van de buren aangetroffen, samen met de persoonlijke bezittingen van medeverdachte [medeverdachte 3] . Niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap en betrokkenheid had bij het witwassen van dit geldbedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 vanwege de samenhang tezamen behandelen.
4.3.1.1 Het beoordelingskader
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband is te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. [2]
4.3.1.2 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 mei 2014 heeft [verdachte] , de partner van [medeverdachte 3] , een woning aan de [adres 2] gekocht voor een bedrag van € 180.000,--. Aan [verdachte] is op 3 juli 2014 een hypotheek voor deze woning verleend ter hoogte van € 170.000,-- door de Volksbank Gronau-Ahaus. [3] Op 4 augustus 2014 is de woning aan haar geleverd. [4]
Op 10 mei 2014 – vóór de aankoop van de woning – zijn [verdachte] en haar partner [medeverdachte 3] gezamenlijk bij andere potentiële kopers [naam 4] en [naam 5] aan de deur geweest om hen er op intimiderende wijze van te weerhouden ook op de woning te bieden. [5] De makelaar van [verdachte] en [medeverdachte 3] heeft vervolgens bij de SNS bank achtergehouden dat er meerdere potentiële kopers waren, waardoor de verkoopprijs niet hoger is gekomen dan € 180.000,--. Om die reden is verder onderzoek verricht naar de aankoop van de woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] zelf geen hypotheek kon verkrijgen voor de woning. [6]
Voor de verbouwing zijn onder meer een architect, een binnenhuisarchitect en diverse werklieden ingeschakeld. In de voorfase hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] gezamenlijk gesprekken gevoerd met [bedrijf 4] en binnenhuisarchitect [bedrijf 1] over de verbouwing van de woning. [7] [medeverdachte 3] heeft de leiding op zich genomen tijdens de verbouwing. Hij was het aanspreekpunt. [8]
Na de verbouwing van de woning, is deze op 18 juli 2017 getaxeerd door makelaars
[naam 7] en [naam 8] , die door de rechter-commissaris zijn benoemd tot deskundigen. [9] De marktwaarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van € 425.000,--. De verbouwwaarde is getaxeerd op een bedrag van € 385.000,--. De woning is volledig herbouwd en de herbouwwaarde is de minimale investering die gedaan moet zijn na de aankoop. De oorspronkelijke inhoud van 400 kubieke meter is vergroot naar 780 kubieke meter. De herbouw is zeer grondig aangepakt, waarbij de woning van alle gemakken en luxe is voorzien. [10]
Girale en contante betalingen met betrekking tot de herbouw van de woning
Ten tijde van de herbouw van de woning had [verdachte] meerdere Nederlandse en Duitse bankrekeningen op haar naam staan. Uit onderzoek naar de Duitse zakelijke bankrekening [rekeningnummer 1] is gebleken dat een bedrag van in totaal € 71.000,33 voor de herbouw per bank is gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 6] . [11] Hieraan lagen tien facturen ten grondslag. [12] [medeverdachte 1] is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 6] (handelsnaam: bouwbedrijf [medeverdachte 1] ). [13]
Daarnaast is vanaf deze Duitse bankrekening van [verdachte] een bedrag van € 24.000,-- overgemaakt naar het bedrijf [bedrijf 7] B.V. Tevens is een bedrag van € 41.462,75 overgemaakt naar [bedrijf 1] V.O.F. Op de totaalfactuur [14] van € 41.462,75 zijn echter ook kosten opgenomen die geen betrekking hebben op de herbouw van de woning. De post ‘vloer’ heeft betrekking op de herbouw en alleen dit bedrag kan als girale betaling worden meegenomen in de berekening van het totale giraal betaalde geld voor de herbouw. Dit betreft een bedrag van € 17.303,91. [15] Uit onderzoek naar de Nederlandse privé bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] is gebleken dat een bedrag van € 2.544,-- aan [bedrijf 8] en een bedrag van € 1.899,70 aan [bedrijf 9] B.V. is betaald.
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3] meerdere contante betalingen heeft verricht met betrekking tot de herbouw van de woning. [medeverdachte 3] heeft een bedrag van € 21.000,-- in delen contant betaald aan [bedrijf 1] . Op 7 maart 2015 is een bedrag van
€ 2.500,-- contant voldaan en op 17 april 2015 zijn bedragen van € 7.505,-- en € 10.995,-- contant voldaan. [16] Daarnaast heeft [medeverdachte 3] een bedrag van € 2.770,-- in coupures van
€ 100,-- betaald aan architect [naam 9] . [verdachte] is bij deze contante betaling aanwezig geweest. [17] Ook heeft [medeverdachte 3] op 8 juli 2016 aan dhr. [naam 1] van [bedrijf 2] een bedrag van € 11.700,-- contant betaald. [18] Daarnaast heeft [medeverdachte 3] een bedrag van ongeveer € 4.600,-- contant betaald aan hovenier [naam 2] . [naam 2] heeft voor ongeveer
€ 4.000,-- aan materialen moeten aanschaffen en hij heeft ongeveer dertig uren gewerkt. Hij heeft voor dit werk € 22,50 per uur ontvangen. [19]
[medeverdachte 1] coördineerde met zijn bedrijf de werkzaamheden van de herbouw. [medeverdachte 1] heeft – naast de girale betalingen die hij van [verdachte] heeft ontvangen – contante betalingen ontvangen van [medeverdachte 3] voor arbeidsuren en materiaal. [medeverdachte 1] heeft hetgeen hij niet gefactureerd heeft, contant betaald gekregen door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] heeft het contante geld in verschillende coupures ontvangen, waaronder coupures van € 200,--. [20]
Een groot deel van het contante geld heeft [medeverdachte 1] – zelf dan wel via zijn vrouw – gestort op zijn privé- en zakelijke bankrekeningen. De eerste contante storting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014 en de laatste op 3 maart 2016. Uit onderzoek is gebleken dat dit een totaalbedrag betreft van € 91.722,-- bestaande uit stortingen van in totaal € 53.441,-- op zijn zakelijke rekening [21] en stortingen van € 24.537,--, € 2.791,-- en € 10.953,-- op zijn privérekeningen. [22] Verder heeft [medeverdachte 1] met zijn gezin van een deel van het contante geld geleefd dat hij van [medeverdachte 3] heeft ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat in 2015 en 2016 een bedrag van
€ 15.122,-- minder aan privé uitgaven is gedaan door [medeverdachte 1] . [23]
[medeverdachte 1] heeft op 10 maart 2015 bij Raab Kärcher een breedplaatvloer van € 4.852,94 contant betaald met geld dat hij van [medeverdachte 3] heeft ontvangen. Het gaat hierbij om twee contante betalingen van respectievelijk € 4.513,94 op 10 maart 2015 en € 338,80 op 19 mei 2015. [24]
Alles bij elkaar opgeteld, heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] een totaalbedrag van € 111.696,74 contant betaald.
[medeverdachte 2] is als installateur werkzaam geweest bij de herbouw van de woning. [medeverdachte 2] heeft een totaalbedrag van € 9.438,-- gefactureerd aan [verdachte] voor zijn werkzaamheden. Dit bedrag is door de vader van [medeverdachte 3] overgemaakt naar [medeverdachte 2] . [25]
Vastgesteld kan worden dat het door [medeverdachte 2] gefactureerde bedrag niet kan overeenstemmen met in de in werkelijkheid verrichte werkzaamheden en betalingen. Uit getuigenverklaringen van onder meer [medeverdachte 1] en [naam 10] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] van het begin tot het einde van de herbouw aanwezig is geweest en dat hij zorgde voor het loodgieterswerk, de installaties, de elektriciteit, de verlichting, de montage en de domotica. [26] Ook is gebleken dat hij een werknemer, genaamd [naam 11] , in dienst had. Uit de getuigenverklaring van [naam 11] is gebleken dat de duur van de bouw erg lang was, dat hij zo’n vijftig keer voor twee uren naar de woning is gegaan om werkzaamheden te verrichten en dat [medeverdachte 2] daar zelf ook werkzaamheden verrichtte. [27] Ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] en uit zijn werkbezoeken aan [medeverdachte 2] bij de woning, is gebleken dat het gefactureerde bedrag van € 9.438,-- niet kan kloppen, gelet op de luxe afwerking van de woning.
[medeverdachte 2] heeft één van de facturen van de [bedrijf 10] – met betrekking tot materialen voor de [adres 2] – ter hoogte van € 10.952,93 contant voldaan. [28] Op verzoek van [medeverdachte 2] is deze factuur door de [bedrijf 10] gecrediteerd en op een andere naam ( [naam 12] gezet. [29]
Uit de analyse van de bankgegevens van [medeverdachte 2] is gebleken dat er meermalen contante stortingen zijn gedaan op zijn bankrekening in de periode dat hij werkzaam is geweest bij de herbouw. Vanaf 9 september 2015 zijn de contante stortingen niet meer in het kasoverzicht verwerkt. Na deze datum hebben echter nog zeven contante stortingen plaatsgevonden met bedragen ter hoogte van € 4.650,--, € 6.800,--, € 5.380,--, € 7.520,--, € 4.820,--, € 3.400,-- en € 2.500,--. [30] Deze bedragen hebben bij elkaar opgeteld een totaalbedrag van € 35.070,-- opgeleverd aan contante stortingen op de zakelijk bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte 2] .
De girale salarisbetalingen aan werknemer [naam 11] hebben onregelmatig plaatsgevonden in de onderzoeksperiode. [31] In 2015 is aan [naam 11] € 9.409,93 giraal en € 8.328,46 contant betaald. In de eerste helft van 2016 is aan [naam 11] € 6.776,30 giraal en € 4.625,64 contant betaald. [32] De contante salarisbetalingen zijn niet terug te vinden in het kasboek. De salarissen die niet afliepen, zijn als vermogensmutatie geboekt en dus in feite vanuit privé betaald. Opgeteld is aan [naam 11] een bedrag van € 12.954,10 aan contanten betaald door [medeverdachte 2] . De boekhouder van [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dit salaris betaald kan zijn uit contante betalingen van facturen die niet op de bank zijn gestort of vanuit contante opnames van de bankrekening. [33] Zowel de zakelijke als privérekeningen hebben echter geen dusdanige contante opnames laten zien die dit kunnen verklaren. [34]
[medeverdachte 2] had een schuld bij zijn ouders van € 8.350,--. [35] In de aangifte van de Belastingdienst van 2015 is deze schuld niet meer terug gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] de schuld heeft afgelost en dat dit – nu het niet volgt uit de bankgegevens – contant moet zijn voldaan na 31 december 2014. [36]
Het betreft in totaal een bedrag van € 66.527,03, bestaande uit de contante betaling van de factuur van de [bedrijf 10] , de contante loonuitbetalingen aan zijn medewerker [naam 11] , de contante aflossing van de schuld aan zijn ouders en de contante stortingen op zijn bankrekening. Dit heeft allemaal plaatsgevonden in de periode dat [medeverdachte 2] werkzaam was aan de [adres 2] .
Overige contante betalingen
Naast de contante betalingen door [medeverdachte 3] in het kader van de herbouw van de woning, zijn er ook andere contante uitgaven geweest. Onderzoek naar ongebruikelijke transacties heeft geleid naar vijf zogenoemde ‘money transfers’, oftewel contante stortingen, bij het Grens Wissel Kantoor (GWK) van in totaal € 4.903,--. Op 10 juli 2015 hebben vier stortingen plaatsgevonden op naam van [verdachte] ter hoogte van € 1.096,--, € 1.052,--, € 84,-- en € 233,--. Op 22 september 2015 heeft een storting plaatsgevonden op naam van [medeverdachte 3] ter hoogte van € 2.438,--. [37]
Ook zijn door [medeverdachte 3] meerdere vakanties bij [bedrijf 3] geboekt en contant betaald. [38] Een vakantie naar Lanzarote ter hoogte van € 3.877,50 is op 26 april 2016 contant voldaan in twee bedragen, namelijk een bedrag van € 2.180,75 en een bedrag van € 1.696,75. De daarbij behorende factuur is op naam gesteld van [verdachte] . [39]
Daarnaast is gebleken dat in de periode van 9 februari 2015 tot en met 31 augustus 2015 door [medeverdachte 3] in totaal zes keer een contante betaling aan [bedrijf 5] is gedaan via het GWK. Dit betreft een totaalbedrag van € 1.207,05. [40]
Beschikking over contante gelden
Op 21 november 2012 is de eenmanszaak van [verdachte] , genaamd [verdachte] , opgericht. Deze eenmanszaak is gevestigd in Gronau, Duitsland. De eenmanszaak is bij de gemeente ingeschreven als detailhandel voor pyrotechniek. [41] Op 6 april 2016 is het doel van de onderneming uitgebreid met de handel in kleine meubels en tuinbenodigdheden. [42] [verdachte] heeft in de periode 2014 tot en met 2016 inkomen uit haar onderneming gehad. Ook heeft zij inkomen uit loondienst gehad door haar werk bij Rick’s Vis. In de jaren 2013 tot en met 2016 heeft [verdachte] niet de beschikking gehad over contante gelden. Ook is niet gebleken dat zij andere vorderingen heeft gehad in die periode. [43] Uit de eenmanszaak zijn in de jaren 2014 tot en met 2016 ook geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden. [44]
[medeverdachte 3] heeft in de periode 2013 tot en met 2015 verschillende werkgevers gehad. [45] Op
1 februari 2015 is door [medeverdachte 3] de onderneming [bedrijf 11] aangemeld bij het [bedrijf 12] in Ahaus. [46] De onderneming is ingeschreven met als doel de handel en de verkoop van licht- en klimaattechniek en tuinbenodigdheden. [47] [medeverdachte 3] heeft in 2015 en 2016 inkomen uit zijn onderneming gehad. Ook heeft hij inkomen uit loon gehad. In 2015 en 2016 heeft [medeverdachte 3] volgens de voorhanden zijnde administratie niet de beschikking gehad over contante gelden. Ook is niet gebleken dat hij andere vorderingen heeft gehad in die periode. [48] In de periode 1 juli 2014 tot en met 1 juli 2016 zijn geen contante geldopnames gedaan vanaf de privé bankrekening [rekeningnummer 5] ten name van [medeverdachte 3] , met uitzondering van een op 28 januari 2016 contant opgenomen geldbedrag van € 50,--. [49] In die periode zijn uit de onderneming ook geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden. [50]
4.3.1.3 De overwegingen van de rechtbank
De betalingen aan [medeverdachte 2]
is gedurende de gehele herbouw als installateur werkzaam geweest bij de woning aan de [adres 2] . Uit onderzoek is gebleken dat hij daar uitgebreide werkzaamheden heeft verricht. Daarnaast heeft hij in de periode van de herbouw meerdere contante geldbedragen gestort op zijn bankrekening. Ook heeft hij in deze periode een factuur van de [bedrijf 10] contant betaald, zijn werknemer gedeeltelijk contant betaald en een schuld aan zijn ouders contant voldaan. Tevens kan vastgesteld worden dat [medeverdachte 3] veel contante betalingen heeft verricht met betrekking tot de herbouw. De rechtbank concludeert uit deze omstandigheden dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 2] de contante geldbedragen van [medeverdachte 3] heeft ontvangen.
De hoogte van de herbouwkosten
De rechtbank zal het taxatierapport van deskundigen [naam 7] en [naam 8] als uitgangspunt nemen bij de berekening van de hoogte van de herbouwkosten. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan dit deskundig opgemaakte rapport. Door de bovengenoemde girale betalingen bij elkaar op te tellen, is naar beneden afgerond een bedrag van € 116.747,-- giraal betaald voor de verbouwing aan de [adres 2] . Door dit bedrag af te trekken van de totale herbouwkosten van € 385.000,--, blijft er een bedrag van € 268.253,-- over aan kosten die contant moeten zijn voldaan voor de herbouw.
De raadsman van [medeverdachte 3] heeft op 20 juni 2022 verschillende stukken ingediend, waaronder een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] . Deze stukken maken ook onderdeel uit van het dossier van [verdachte] . Deze schriftelijke verklaring houdt onder meer in dat de herbouwwaarde van de woning te hoog is ingeschat nu [medeverdachte 3] met familie en vrienden grotendeels zelf de verbouwing heeft verricht. [medeverdachte 3] heeft in deze verklaring niet uiteengezet wie van zijn familie en vrienden hebben geholpen en welke werkzaamheden zij zelf hebben verricht. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden die door de ingeschakelde bedrijven zijn uitgevoerd acht de rechtbank het zonder nadere onderbouwing hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 3] de verbouwing met hulp van familie en vrienden voor het grootste deel zelf heeft verricht.
Wel is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat er verbouwingswerkzaamheden in eigen beheer zijn verricht. De omvang van deze werkzaamheden is niet komen vast te staan, maar de werkzaamheden vertegenwoordigen wel een bepaalde waarde. De rechtbank zal om die reden de waarde schatten op een bedrag van ruim € 28.500,-- en de totaal niet giraal betaalde, en dus contant betaalde, herbouwkosten naar beneden afronden naar een bedrag van € 240.000,--.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal deze vraag hieronder stapsgewijs beantwoorden.
Een vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen brondelict kan worden vastgesteld waaruit de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen – waarmee mede de herbouw van de woning is gefinancierd – afkomstig zouden zijn. De rechtbank dient daarom eerst vast te stellen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er grote contante geldbedragen zijn betaald door [medeverdachte 3] voor de herbouw van de gezamenlijke woning, die door [verdachte] is aangekocht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] contante geldbedragen betaald voor overige zaken, zoals voor energiekosten en voor gezamenlijke vakanties met [verdachte] . Deze contante geldbedragen zijn op enig moment vervoerd, terwijl het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat zulk geld op een legale wijze is verkregen.
Daarnaast kan de herkomst van de contante geldbedragen niet worden verklaard door de legale inkomsten van [medeverdachte 3] of [verdachte] , dan wel op basis van reguliere handelsactiviteiten. Op basis van financiële gegevens waren zij beiden niet in het bezit van grote contante geldbedragen. Ook hebben zij uit hun ondernemingen geen contante geldopnames gedaan ten behoeve van privé doeleinden. Er is dus sprake van een contante geldstroom die op basis van de analyse van hun financiële gegevens niet kan worden verklaard. Ook zijn de contante geldbedragen op geen enkele manier fiscaal verantwoord, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bezittingen, zoals contante gelden, in de belastingaangifte moeten worden verantwoord. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,--, € 200,-- en € 500,-- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Uit de verklaringen van [bedrijf 4] en [medeverdachte 1] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 3] onder meer betaalde met briefjes van € 100,-- en € 200,--.
Gelet hierop is sprake van meerdere witwastypologieën dan wel witwasindicatoren. [51] Het vermoeden van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd.
De verklaring van [medeverdachte 3] over de herkomst van het contante geld
[medeverdachte 3] heeft een lange tijd geen verklaring gegeven over de herkomst van de contant betaalde geldbedragen. Op 20 juni 2022 heeft de raadsman van [medeverdachte 3] verschillende stukken, waaronder een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] , ingediend. Deze stukken zijn ter terechtzitting van 20 december 2022 in de zaak van [verdachte] gevoegd. De oorspronkelijke behandeling van de zaak stond gepland op 12 december 2021. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verklaring laat is gegeven.
De schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] heeft betrekking op de herkomst van een gedeelte van de contant betaalde geldbedragen ten aanzien van de herbouw, namelijk een bedrag van € 150.000,--. [medeverdachte 3] (en ook [verdachte] ) heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de overige contante betalingen voor de herbouw.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in 2014 en 2015 in totaal € 150.000,-- heeft geleend van [naam 3] voor de herbouw van de woning aan de [adres 2] . Het was voor [medeverdachte 3] niet mogelijk om een financiering van een bank te krijgen wegens een eerdere ontnemingszaak. [naam 3] heeft op 28 april 2012 samen met drie anderen de hoofdprijs in de Westdeutsche Lotterie gewonnen. De hoofdprijs ter hoogte van
€ 3.501.699,60 is op 8 mei 2012 op de rekening van [naam 3] gestort. [naam 3] had recht op 50% van de prijs, ruim 1,75 miljoen euro. Op 17 september 2013 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.015.492,--. Hiertegen is bezwaar aangetekend door [naam 3] en dit bezwaar is op 24 november 2015 ongegrond verklaard. In de drie hierop volgende jaren is er tot aan de Hoge Raad geprocedeerd en [naam 3] is op 15 december 2017 in het ongelijk gesteld. [medeverdachte 3] heeft gesteld dat [naam 3] contant geld heeft uitgeleend aan vrienden, waaronder [medeverdachte 3] zelf.
[medeverdachte 3] heeft het geldbedrag ter hoogte van € 150.000,-- op drie verschillende momenten van [naam 3] geleend. In 2014 heeft hij € 50.000,-- geleend. In april 2015 heeft hij ook
€ 50.000,-- geleend en in juni/juli heeft hij nogmaals € 50.000,-- geleend. [medeverdachte 3] mocht niet eerder over deze geldlening praten, omdat [naam 3] hier bezwaar tegen zou hebben. Tegen hem liep namelijk nog de procedure over de naheffingsaanslag, aldus [medeverdachte 3] .
De bovenstaande schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is in de zaak van [verdachte] gevoegd, alsmede bankafschriften van [naam 3] en een e-mailwisseling tussen de Belastingdienst en de accountant van [naam 3] . Uit de overgelegde bankafschriften is naar voren gekomen dat [naam 3] inderdaad een grote prijs heeft gewonnen in de Duitse loterij en dat hij meermalen contante opnames van grote geldbedragen heeft gedaan. Tevens zijn persoonsgegevens van [naam 3] bijgevoegd door middel van een kopie van zijn identiteitskaart.
De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] op basis van het bovenstaande concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het nadere onderzoek door het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van [medeverdachte 3] . Uit dit nadere onderzoek is gebleken dat [naam 3] in een getuigenverhoor heeft bevestigd dat hij een grote prijs heeft gewonnen in de Duitse loterij en meermalen contante geldopnames heeft gedaan. Toen [naam 3] telefonisch werd uitgenodigd voor het getuigenverhoor, heeft hij in eerste instantie verklaard geen lening te hebben verstrekt. Tijdens het getuigenverhoor heeft [naam 3] verklaard dat hij toch wel geld heeft geleend, namelijk aan een persoon genaamd ‘ [naam 13] ’. [naam 3] heeft verklaard dat hij hem al twintig jaren kent. De rechtbank acht het op zijn minst genomen opmerkelijk dat [naam 3] de achternaam van [medeverdachte 3] niet goed kent, terwijl hij heeft verklaard hem al twintig jaren te kennen.
Uit de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is naar voren gekomen dat hij drie keer een bedrag van € 50.000,-- heeft geleend van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij op verschillende momenten geld aan [medeverdachte 3] heeft geleend. Dit ging soms om € 50.000,--, maar ook om € 30.000,-- en € 20.000,--. Dit zou volgens [naam 3] zijn gebeurd in de periode van 2012 tot en met 2017, maar dit weet hij niet meer zeker. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 3] op dit punt niet overeenkomen.
Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat [medeverdachte 3] niet over de geldlening mocht praten. [naam 3] wilde niet dat deze lening naar de buitenwereld bekend werd en dat zijn vrouw dit te weten zou komen. Uit de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 3] is echter naar voren gekomen dat hij ten tijde van de politieverhoren heeft gezwegen, omdat [naam 3] er bezwaar tegen had dat hij zou verklaren wegens lopende gesprekken met de Belastingdienst over de invordering van een naheffing van ruim één miljoen euro. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 3] ook op dit punt niet overeenkomen. Daar komt bij dat uit de door de verdediging overgelegde stukken is gebleken dat de Belastingdienst al in januari 2018 de bankafschriften van de accountant van [naam 3] heeft ontvangen en dus op de hoogte was van de prijs. In januari 2018 heeft [naam 3] kennelijk brieven opgesteld aan de overige loterijwinnaars met het verzoek hun aandeel qua kansspelbelasting terug te storten, aangezien hij kansspelbelasting moest betalen.
Gelet op het bovenstaande en het feit dat het zeer onwaarschijnlijk is dat iemand meermalen ‘zomaar’ grote contante geldbedragen leent aan iemand waarvan hij de naam amper kent zonder daarvan ook maar iets op papier te zetten, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 3] over de geldlening van [naam 3] ongeloofwaardig en niet betrouwbaar moet worden geacht.
Tussenconclusie
De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen van € 240.000,-- (contante betalingen met betrekking tot de herbouw) en daarmee de woning en € 9.987,55 (overige contante betalingen) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit, gelet op de handelswijze, wist bij het voorhanden hebben, overdragen, omzetten en het gebruik maken daarvan. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [medeverdachte 3] en [verdachte] de feiten tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij zij allebei een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het witwassen. Op basis van de onder 4.3.1.2 genoemde feiten en omstandigheden, kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] en [verdachte] een economische eenheid vormden tijdens de aankoop en de herbouw van de woning. Voor de aankoop van de woning hebben zij samen een intimiderend gesprek gevoerd met andere potentiële kopers. Daarnaast hebben zij samen dure reizen gemaakt. In de voorfase van de herbouw hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] samen gesprekken gevoerd met [bedrijf 4] en binnenhuisarchitect [bedrijf 1] . De hypotheeklening is verstrekt aan [verdachte] en de woning stond op haar naam. Een deel van de herbouwkosten is via de bankrekening van [verdachte] betaald. De overige kosten zijn via contante betalingen door [medeverdachte 3] voldaan.
Het kan niet anders dan dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de contante betalingen door [medeverdachte 3] . Het betrof immers de herbouw van hun gezamenlijke gezinswoning en uit de verklaring van [bedrijf 4] is naar voren gekomen dat [verdachte] aanwezig was toen hij contant uitbetaald kreeg door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben na de herbouw van de woning geprofiteerd van het witwassen van de contante geldbedragen nu zij maandenlang hebben samengewoond in de luxe afgewerkte woning en daarvan woongenot hebben ondervonden.
Daarnaast zijn de contante betalingen aan [bedrijf 5] in het kader van de gezamenlijke huishouding verricht. De zogenoemde ‘money transfers’ bij het GWK zijn zowel door [medeverdachte 3] als door [verdachte] verricht. Verder is een gezamenlijke vakantiereis – waarbij de factuur op naam stond van [verdachte] – door [medeverdachte 3] contant voldaan.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [medeverdachte 3] en [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking de contante geldbedragen hebben witgewassen en – in het verlengde daarvan – de (mede) door die geldbedragen zeer luxe verbouwde woning voorhanden hebben gehad.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is, gelet op de duur van het witwassen en de hoeveelheid contante betalingen, van oordeel dat [medeverdachte 3] en [verdachte] van het hiervoor genoemde witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
4.3.2
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
4.3.2.1 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 juli 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] , waar [medeverdachte 3] en [verdachte] samenwoonden. Tijdens deze doorzoeking werden diverse geldbedragen aangetroffen. Onder de dakpannen is een geldbedrag van in totaal € 14.450,-- aangetroffen. Dit geldbedrag bestond onder meer uit één biljet van € 200,-- en twintig biljetten van € 100,--. [52] In een afgesloten spaarpot is een geldbedrag van in totaal € 2.109,61 aangetroffen. Dit geldbedrag bestond onder meer uit één biljet van € 100,-- en één biljet van € 500,--. [53] De bewoners van het naastgelegen perceel op nummer 19 hebben contact opgenomen met de politie, omdat zij op diezelfde dag een tasje hadden aangetroffen in hun tuin. In dit tasje is het paspoort van [medeverdachte 3] aangetroffen, samen met een totaalbedrag van € 9.450,-- aan contanten. Dit geldbedrag bestond onder meer uit 12 biljetten van € 100,-- en zeven biljetten van € 500,--. [54]
4.3.2.2 De overwegingen van de rechtbank
Onder verwijzing naar het uiteengezette juridische kader bij de feiten 1 en 2, overweegt de rechtbank het volgende.
Niet duidelijk is geworden waar de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen vandaan komen. Er kan aldus geen brondelict worden vastgesteld. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat zulk geld op een legale wijze is verkregen. Bovendien het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,--, € 200,-- en € 500,-- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben aldus (feitelijk) een grote hoeveelheid contant geld voorhanden gehad, zonder dat daartoe op grond van bedrijf of beroep een noodzaak bestond. Gelet hierop is sprake van meerdere witwastypologieën dan wel witwasindicatoren. Het vermoeden van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd.
Van verdachten mag dan ook worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven over de herkomst van de contante geldbedragen. Ter terechtzitting is door de verdediging naar voren gebracht dat het aangetroffen bedrag van € 14.450,-- het kasgeld van [verdachte] betrof. Ook is aangevoerd dat het geldbedrag van € 2.109,62 spaargeld van/voor de kinderen betrof.
Hoewel een verklaring is afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. De verdediging heeft niet onderbouwd dat het geld onder meer kasgeld van [verdachte] betrof. Ook is het – mede gezien de hierboven genoemde witwastypologieën – zeer onaannemelijk dat het briefgeld in grote coupures spaargeld van de kinderen betrof.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen geheel afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte dit, gelet op de handelswijze, wist bij het voorhanden hebben van die geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande tevens van oordeel dat [medeverdachte 3] en [verdachte] deze geldbedragen samen hebben witgewassen nu zij deze geldbedragen voorhanden hadden in hun gezamenlijke woning en hierover beiden de beschikkingsmacht hadden.
Het aantreffen van een damestas met € 9.450,-- in de tuin van de buren van verdachte en [medeverdachte 3] roept weliswaar de nodige vragen op, maar is onvoldoende om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen voor dit bedrag te komen. Op basis van dit dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat dit geld in de buurt van haar woning was of dat zij de beschikking over dit geld had. Reeds daarom kan het tenlastegelegde niet bewezen verklaard worden. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor zover het gaat om het bedrag van € 9.450,--.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
zij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 5 april 2019 te Overdinkel, gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een nagenoeg volledig herbouwde woning met aanhorigheden gelegen aan de [adres 2] voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 2 primair
zij in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 1 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader
- telkens een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen, bestaande uit:
- grote geldbedragen, waaronder een bedrag van ongeveer 111.696 euro, overgedragen aan [medeverdachte 1] en een bedrag van ongeveer 66.528 euro, overgedragen aan [medeverdachte 2] en bedragen overgedragen aan anderen met betrekking tot de herbouw van de woning aan de [adres 2] , gemeente Losser en
- contante betalingen aan het bedrijf [bedrijf 1] tot een totaalbedrag van 21.000 euro en
- contante betalingen aan [bedrijf 2] en/of B.J. Kreemers tot een totaalbedrag van 11.700 euro en
- contante stortingen bij het Grens-Wissel-Kantoor tot een totaalbedrag van 4.903 euro en
- contante betalingen aan [naam 2] tot een totaalbedrag van ongeveer 4.600 euro en
- contante betalingen aan [bedrijf 3] BV, vestiging Oldenzaal, tot een totaalbedrag van ongeveer 3.877 euro en
- contante betalingen aan [bedrijf 4] tot een totaalbedrag van 2.770 euro en
- contante betalingen aan [bedrijf 5] NV tot een totaalbedrag van ongeveer 1.207 euro,
voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl zij, verdachte, en haar mededader, wisten dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 3 primair
zij op 18 juli 2017 te Overdinkel, gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen van 14.450,- euro en 2.109,61 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en haar mededader, telkens wisten dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 420bis en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2, voor zover de onder feit 2 bewezenverklaarde contant betaalde geldbedragen betrekking hebben op de herbouw van de woning aan de [adres 2] , sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. De verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen hangen zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt.
Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
feit 1 primair
het misdrijf: medeplegen van witwassen;
en
feit 2 primair
het misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Daarnaast levert het bewezenverklaarde onder feit 2 op (
voor zover de geldbedragen niet zien op de herbouw van de woning aan de [adres 2]):
feit 2 primair
het misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Tenslotte levert het bewezenverklaarde op:
feit 3 primair
het misdrijf: medeplegen van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaren op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging – rekening houdend met een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte – af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met een ander jarenlang schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van grote geldbedragen en de door middel van die geldbedragen herbouwde woning. Dit betreft een zeer ondermijnende vorm van criminaliteit. Door het handelen van verdachte is de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. Dit wordt verdachte ernstig aangerekend.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 29 april 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude als uitgangspunt, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de (gevangenis)straf. De rechtbank gaat, in het licht van het procesdossier, uit van een direct aan verdachte toe te rekenen bedrag van
€ 266.547,16 aan witgewassen geld. Dit is de uitkomst van de opsomming van alle contante geldbedragen die uit feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair naar voren zijn gekomen. Voor een dergelijk fraudebedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf tot achttien maanden.
De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat verdachte – hoewel medepleger – niet degene is geweest die de leiding heeft genomen bij de herbouw van de woning en feitelijk de contante geldbedragen heeft betaald. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het volgende.
De redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk de ingewikkeldheid van de zaak. De zaak is omvangrijk en complex. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de behandeling ter terechtzitting afgerond had moeten zijn met een eindvonnis binnen drie jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 26 maart 2018, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van drie jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van haar proces met een eindvonnis op 26 maart 2021 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter gewezen op 24 januari 2023, een jaar en bijna tien maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal naar aanleiding van deze overschrijding voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken. [55]
Straf
In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter – rekening houdend met de voortgezette handeling, de hierna te noemen bijkomende straf van verbeurdverklaring, de overschrijding van de redelijke termijn en de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden – een strafvermindering van twee maanden toepassen en een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van
€ 28.640,-- verbeurd moet worden verklaard.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat een geldbedrag ter hoogte van € 16.559,61 moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder feit 3 primair bewezen verklaarde is begaan. Het overige in beslag genomen geld dient ten behoeve van de rechthebbende te worden bewaard.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 56 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het in voortgezette handeling plegen van:
feit 1 primairhet misdrijf: medeplegen van witwassen;
en
feit 2 primairhet misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
daarnaast levert het bewezenverklaarde onder feit 1 op (
voor zover de geldbedragen niet zien op de herbouw van de woning aan de [adres 2]):
feit 2 primairhet misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
tenslotte levert het bewezenverklaarde op:
feit 3 primairhet misdrijf: medeplegen van witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf)maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd een geldbedrag van € 16.559.61;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een geldbedrag van
€ 12.080,39.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
Buiten staat
Mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. R. ter Haar zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, districtsrecherche Twente, met nummer ON2R015215, genaamd ‘Specie’ d.d. 26 november 2020. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Zie voor het beoordelingskader: HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471, HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 19 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2119.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het kadaster van de hypotheekverlening (AH001-04), p. 157
4.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het kadaster van de akte van levering (AH001-03), p. 152 en 156.
5.Mutatierapport van verbalisant [verbalisant] d.d. 13 mei 2014, p. 295 en 296.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 juli 2017 (GET02.01), p. 2700, derde volzin.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] d.d. 10 oktober 2017 (GET.16.01), p. 2864, vierde alinea
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 maart 2018 (V03.004), p. 1520.
9.Een geschrift, te weten de benoeming van deskundige [naam 7] d.d. 13 juli 2017 (BOB060-05), p. 4632 en 4633
10.Een geschrift, te weten een taxatierapport van [naam 7] en [naam 8] d.d. 26 juli 2017 (BOB060A), p. 4640-4658
11.Een geschrift, te weten een Excel-overzicht van de lopende rekening van [verdachte] met nummer [nummer 2] -0 (AH039-09, CD)
12.Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 6] , p. 1149-1158.
13.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 22 februari 2017 (AH038-01), p. 587.
14.Een geschrift, te weten een factuur d.d. 4 januari 2016 van [bedrijf 1] Stijl Wonen, p. 1161.
15.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 17 juli 2018 (AH154), p. 2080.
16.Proces-verbaal van bevindingen gesprek [naam 14] van verbalisant [verbalisant] d.d. 25 juli 2017 (AH072), p. 1044
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] d.d. 10 oktober 2017 (GET.16.01), p. 2865, eerste alinea.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] d.d. 23 april 2018 (GET.37.01), p. 3072.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 23 april 2018 (GET38.01), p. 3079.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 maart 2018 (V03.004), p. 1518, twee na laatste alinea en p. 1520, tweede alinea.
21.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 15 mei 2018 (AH120), p. 1468
22.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 15 mei 2018 (AH120), p. 1469 vanaf §3.2 tot p. 1471, §3.5
23.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 15 mei 2018 (AH120), p. 1471, §3.5
24.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 17 juli 2018 (AH155), p. 2083 en 2084, inclusief bijlage BOB069a-01-01, p. 2085 en bijlage BOB06901-02, p. 2086
25.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 13] d.d. 9 december 2015 (BOB063a-01), p. 4680
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 24 maart 2018 (V.03.003), p. 3876, derde volledige alinea
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 11] d.d. 24 maart 2018 (GET12.01), p. 2797, negende en elfde alinea.
28.Een geschrift, te weten een factuur van de [bedrijf 10] d.d. 17 november 2015 (BOB110a-2), p. 5257.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] d.d. 30 mei 2018 (GET41.01), p. 3114.
30.Een geschrift, te weten een overzicht van contante stortingen van [medeverdachte 2] (GET43.01-04), p. 3216
31.Een geschrift, te weten een overzicht van girale betalingen aan [naam 11] (GET43.01-04), p. 3213.
32.Een geschrift, te weten een overzicht van salarissen van [naam 11] (GET43.01-03), p. 3215.
33.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 augustus 2018, p. 5358, eerste tekstblok.
34.Proces-verbaal deelonderzoek witwassen van verbalisant [verbalisant] d.d. 7 juli 2020 (AH157), p. 2104.
35.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 20 augustus 2018 (AH166), p. 2180 en 2081 tot het kopje ‘ [naam 16] ’.
36.Proces-verbaal deelonderzoek witwassen van verbalisant [verbalisant] d.d. 7 juli 2020 (AH157), p. 2122, onder het kopje ‘schuld ouders’.
37.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 18 januari 2016 (AH016), p. 425 en 426.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 3 oktober 2017 (GET15.01), p. 2811, eerste en tweede alinea.
39.Een geschrift, te weten een factuur d.d. 26 april 2016 (BOB064a-04), p. 4714
40.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van verbalisant [verbalisant] d.d. 19 juni 2018 (BOB013b), p. 4191 en 4192.
41.Een geschrift, te weten een uittreksel Duitse Kamer van Koophandel d.d. 25 februari 2016 (AH045-1), p. 618.
42.Een geschrift, te weten een onderzoeksrapport d.d. 29 december 2016 (AH029-01), p. 518.
43.Een geschrift, te weten een informatiesjabloon van de belastingdienst (BOB035b-02), p. 4372-4374.
44.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 26 april 2018 (AH063), p. 998-1000.
45.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 2 december 2015 (AH006), p. 380 en 381.
46.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 5 december 2016 (AH035), p. 560, punt 1.
47.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 5 december 2016 (AH035), p. 560, punt 4.
48.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 12 februari 2018 (AH098), p. 1296 en 1297 en een geschrift, te weten een informatiesjabloon van de belastingdienst (BOB035b-04), p. 4377-4379.
49.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 15 december 2015 (AH010), p. 410-413.
50.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 1 juli 2020 (AH176a), p. 2426, resumé.
51.Een witwastypologie is een beschrijving van kenmerken, opgesteld aan de hand van ervaringsregels, die kunnen duiden op het witwassen van opbrengsten uit misdrijven.
52.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 26 juli 2017 (AH073), p. 1045 en 1046, onder het kopje ‘onder de dakpannen, bereikbaar via een slaapkamer op de 1e verdieping’.
53.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 19 september 2017 (AH084), p. 1127.
54.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 18 juli 2017 (AH073), p. 1006 en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 18 september 2017 (AH082), p. 1083 en 1084.
55.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.4.