ECLI:NL:GHSHE:2022:2119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
20-003033-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake witwassen en gebruik van identiteitsbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 30 september 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld voor het witwassen van een geldbedrag van € 4.455,60 en het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het witwassen en een lichtere straf.

Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de bewijsvoering in de zaak verbeterd diende te worden. De verdachte had verklaard dat het in beslag genomen geld afkomstig was van zijn zus, die het had verdiend met de verkoop van een auto. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet voldoende concreet en verifieerbaar was, en dat er onvoldoende bewijs was dat het geld van een misdrijf afkomstig was. Desondanks concludeerde het hof dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was, en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter bevestigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en het in beslag genomen geldbedrag verbeurd werd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 57, 63, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003033-19
Uitspraak : 19 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-023361-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld arrest is de verdachte ter zake van:
1. opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld
identiteitsbewijs;
2. witwassen,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Daarnaast heeft de politierechter het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van totaal € 4.455,60 verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1. ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • bepleit dat de verdachte van het onder 2. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat wordt volstaan met een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf;
  • bepleit dat het in beslag genomen geld zal worden teruggegeven aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering en aanvulling van gronden.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering, aangezien de eerste rechter heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, terwijl het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering. De bewijsvoering wordt daarom in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en overwegingen omtrent het bewijs.
Bovendien behoeven de door de eerste rechter van toepassing verklaarde wetsartikelen verbetering in voege als na te melden.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde witwassen. Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft een concrete en verifieerbare en een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de legale herkomst van het onder hem in beslag genomen geld, hierin bestaande dat het geld van zijn zuster [zus van verdachte] was en dat dit in haar auto lag waarin de verdachte reed toen hij staande werd gehouden door de politie. Deze verklaring is ook verifieerbaar gebleken omdat [zus van verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige een verklaring heeft afgelegd inhoudende dat het in beslag genomen geld van haar was, afkomstig uit de verkoop van een personenauto van het merk Audi, en dat zij van plan was om dat geld aan haar broer [broer van verdachte ] te geven, omdat deze haar eerder geld had geleend voor haar bruiloft. De getuigenverklaring van [zus van verdachte] is ter terechtzitting in eerste aanleg onderbouwd middels een huurbevestiging van de auto waarin de verdachte staande werd gehouden en middels een bankafschrift van de storting van een bedrag van € 5.000,00 door het Waarborgfonds Motorverkeer ten behoeve van [broer van verdachte ] .
Er heeft nadien geen enkel verder onderzoek door politie en/of justitie plaatsgevonden naar deze verklaring van de verdachte, bijvoorbeeld door het horen als getuige van [broer van verdachte ] . Als gevolg daarvan kan niet geconcludeerd worden dat het niet anders kan zijn dat het bij de verdachte aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is, zodat hij van het onder 2 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag van € 4.455,60, zoals omschreven in de tenlastelegging, van een concreet aangeduid misdrijf afkomstig is. Het hof dient daarom vast te stellen of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte reed op de ten laste gelegde datum, kort voor middernacht, als bestuurder van een personenauto van het merk BMW in een woonwijk in ’s-Hertogenbosch toen hij een stopteken van de politie kreeg. De verdachte voldeed niet onmiddellijk aan het stopteken, maar reed nog een stuk door voordat hij zijn auto tot stilstand bracht. Nadat van hem het rijbewijs was gevorderd, overhandigde hij een rijbewijs dat op naam was gesteld van een ander, te weten: [betrokkene] , geboren [geboortedag betrokkene] 1997 te [geboorteplaats betrokkene] .
De politie zag dat er in de auto een gripzakje lag, waarin een brokje hasj bleek te zitten. De politie besloot vervolgens om het voertuig op de grond van de Opiumwet te controleren, waarna de verdachte op vordering van de politie uit het voertuig stapte. Na vordering tot de uitgifte van alle verdovende middelen, pakte de verdachte een gripzakje met meerdere henneptoppen uit de auto en overhandigde hij dat aan de politie.. Nadat tegen de verdachte vervolgens was gezegd dat hij zou worden gefouilleerd op grond van de Opiumwet, herhaalde hij meermaals de woorden: "Op grond waarvan gaan jullie mij fouilleren, dat mag helemaal niet". Kort daarop gaf hij één van de verbalisanten een duw en rende hij weg van zijn auto, de woonwijk in. Na een achtervolging, lukte het de politie om de verdachte aan te houden door hem bij zijn voet te pakken toen hij over tuindeur in de achtertuin van een woning probeerde te klimmen. De verdachte hing daarbij met zijn gehele bovenlichaam over deze deur en maakte veel bewegingen, waarna hij door de verbalisanten in de brandgang kon worden getrokken. Door de politie werden kort daarop achter de betreffende schutting in de tuin van de woning 87 biljetten van 50 euro aangetroffen, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij die daar had neergegooid om te voorkomen dat het geld in beslag werd genomen. Bij de latere fouillering van verdachte werd nog een biljet van 100 euro en muntgeld ter waarde van totaal € 5,60 aangetroffen, zodat het totale bedrag dat onder de verdachte werd aangetroffen € 4.455,60 bedraagt.
Tijdens zijn verhoren bij de politie op 2 januari 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij bij een postbedrijf werkt maar met betrekking tot overige vragen over zijn inkomen en de herkomst van het geld zich beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij de hierboven weergegeven verklaring afgelegd.
Bij de beantwoording van de vraag of het niet anders kan zijn dan voormeld geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, kan mede acht worden geslagen op de door de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland) vastgestelde lijst met zogenaamde witwastypologieën. Het gaat hierbij om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Uit de hiervoor gerelateerde bevindingen rijst het vermoeden dat op de verdachte de volgende witwastypologieën van toepassing zijn:
  • bij fysiek vervoer van grote bedragen in contanten: het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich;
  • het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep;
  • het feit dat de handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert.
Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag bij de verdachte is aangetroffen is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van € 4.455,60 uit enig misdrijf afkomstig is, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Het hof overweegt daartoe dat het onduidelijk is gebleven -en niet door de verdediging onderbouwd- welke auto en op welk moment deze door [zus van verdachte] is verkocht. Daarnaast acht het hof het onwaarschijnlijk dat [zus van verdachte] een dergelijk groot geldbedrag zou bewaren in het handschoenenvak van een huurauto in plaats van op een veilige, afgesloten plaats in de woning of bij een bancaire instelling. Ook kan niet worden geverifieerd op wiens naam het bankrekeningnummer staat van het door de verdediging in het geding gebrachte rekeningafschrift met daarop een bankoverschrijving t.b.v. [broer van verdachte ] ad € 5.000,00. In dat kader is van belang dat in een eerder klaagschrift namens [broer van verdachte ] is gesteld dat het onder de verdachte in beslag genomen geld van hem was, als zijnde op zijn rekening gestort door het Waarborgfonds Motorverkeer op 25 april 2018 en dat het op het ter zitting overgelegde rekeningafschrift vermelde geldbedrag kennelijk afkomstig is van het Waarborgfonds Motorverkeer, terwijl het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag afkomstig zou zijn van de verkoop van een auto door zijn zus. Dit (overgeschreven) geld op de rekening van (kennelijk) [broer van verdachte ] is dus niet het(zelfde) geld dat bij de verdachte is aangetroffen en zegt dus niets over de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag, niet een verklaring die als voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie.
Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van
€ 4.455,60 dat onder de verdachte in beslag is genomen, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a. 57, 63, 231, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. F.P.E. Wiemans , raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 19 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.