“Een van deze verplichtingen betreft de zogenaamde informatieverplichting. Op grond van deze verplichting moet een schuldenaar gevraagd en ongevraagd aan de bewindvoerder alle informatie verstrekken die nodig is om toezicht te kunnen houden op de schuldsaneringsregeling.
Op grond van de inhoud van de processtukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank gebleken dat schuldenares vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder expliciet en herhaaldelijk - ook in de vorm van aanmaningen - is gewezen op haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, vooral daar waar het de informatieplicht betreft. Schuldenares heeft echter, door het niet, althans onvoldoende, verstrekken van gegevens in een schuldsanering die al sinds 14 juni 2016 loopt, structureel geweigerd aan deze informatieplicht - een kernverplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling - te voldoen en daarmee de bewindvoerder ernstig in de uitoefening van de haar op rustende wettelijke taak ex artikel 316 Fw belemmerd.
Zo blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de schuldenares ondanks herhaaldelijke verzoeken van de bewindvoerder sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling geen althans onvoldoende informatie of (bewijs)stukken heeft verstrekt ter zake:
-
de met haar echtgenoot overeengekomen huwelijkse voorwaarden en staat van inbreng;
-
haar inkomsten en uitgaven;
-
de inkomsten van haar echtgenoot en inwonende kinderen;
-
haar bankrekeningen voorafgaand aan en na datum toelating tot de schuldsaneringsregeling;
-
de giften die zij tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling naar eigen zeggen voor levensonderhoud en rechtsbijstand ontvangt;
-
de waarde van de Mercedes Benz G500 die zij in eigendom heeft;
-
het wagenpark dat haar voor de onverdeelde helft zou/heeft toebehoren;
-
(de gang van zaken rondom) de akte van cessie van 11 november 2014, in welk kader de schuldenares voor datum toelating tot de schuldsaneringsregeling een tweetal vorderingen om niet heeft overgedragen aan [stichting 3] waarvan zij bestuurder is;
-
(de waarde van) haar certificaten in [stichting 1] , welke stichting aandelen houdt in [bedrijf 19] B.V., die vervolgens 50% van de aandelen in [bedrijf 20] B.V. houdt.”
“De schuldenares heeft gesteld dat zij bepaalde informatie niet kon aanleveren, omdat die informatie er niet zou zijn dan wel haar niet bekend is. Voor zover schuldenares hiermee beoogt het niet voldoen aan de informatieverplichting te rechtvaardigen, wijst de rechtbank erop dat dit niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid voor schuldenares voor een goed verloop van baar schuldsaneringsregeling en dat het niet verstrekken van gegevens door een derde dan wel het niet bekend zijn met de inhoud van klaarblijkelijk relevante gegevens
volledig voor risico van de schuldenares is en in elk geval niet voor het risico van de
schuldeisers van schuldenares mag komen. Het is de schuldenares dan ook zelf aan te rekenen dat zij de ontbrekende informatie niet aan de bewindvoerder heeft verstrekt of heeft kunnen verstrekken. Voor zover door de advocaat van de schuldenares aan de bewindvoerder alsnog recent (een dag voor de zitting) informatie is verstrekt, wordt opgemerkt dat deze informatie, zoals uit het verhandelde ter zitting blijkt, verre van volledig is en ook overigens het eerdere gebrek aan voldoende informatie niet kan herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat de schuldenares vanaf de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de informatie-verplichting en dat deze tekortkoming haar is toe te rekenen.”
2.5.3:
“In het kader van de informatieverplichting overweegt de rechtbank ook nog het
volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 327 juncto artikel 105 lid 1 Fw is de schuldenares verplicht de rechter-commissaris en de bewindvoerder alle inlichtingen te verschaffen als dit van haar wordt verlangd, op de wijze als daarbij is bepaald. De rechter-commissaris kan op eigen initiatief en op verzoek van derden van deze bevoegdheid tot bijvoorbeeld het oproepen voor verhoor gebruik maken. Als uitgangspunt geldt daarbij dat een rechter-commissaris niet behoeft te motiveren waarom hij overgaat tot een zodanig verhoor. Bij het stellen van dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad mede in aanmerking genomen de in artikel 105 Fw aan de rechter-commissaris gegeven ruime bevoegdheid alsmede het doel van het verhoor op de voet van artikel 105 Fw, te weten opheldering te verkrijgen over alle voor het faillissement (in dit geval de schuldsaneringsregeling) relevante omstandigheden. Evenmin behoeft de rechter-commissaris vooraf kenbaar te maken welke onderwerpen hij wil bespreken en welke vragen hij overweegt te stellen (EER 23 december 2016, ECLI:NL:HR2016:2997).”
2.5.4:
“Uit de stukken blijkt dat de rechter-commissaris de schuldenares op 18 oktober 2016 voor verhoor op 18 november 2026, op 23 december 2016 voor verhoor op 26 januari 2017 en op 26 januari 2017 voor verhoor op 9 maart 2017 heeft opgeroepen om inlichtingen te verstrekken. De schuldenares is op geen van deze verhoren verschenen.”
2.5.5.
“Ten aanzien van de oproep van 23 december 2016 voor verhoor op 26 januari 2017 heeft de schuldenares tot 22 januari 2017 gewacht om de rechter-commissaris te berichten dat de oproep voor haar als moeder in haar specifieke WSNP-situatie nogal wat consequenties c.q. voeten in aarde heeft, omdat ze in de Verenigde Arabische Emiraten woont. Tevens blijkt uit de brief van 22 januari 2017 van schuldenares dat zij wil weten waarom en op wiens initiatief zij voor een verhoor wordt uitgenodigd. Hoewel de rechter-commissaris per ommegaand schrijven van 23 januari 2017 volhardt in de oproep en de schuldenares nog eens expliciet wijst op haar verplichting om in persoon bij het geplande verhoor te verschijnen, heeft schuldenares er blijkens haar brief van 26 januari 2017 bewust voor gekozen om niet te verschijnen op het verhoor. Blijkens deze brief vreest schuldenares dat zij in bewaring wordt gesteld als zij zou verschijnen op het verhoor in Nederland, aangezien er voor haar een bevel tot inbewaringstelling zou zijn afgegeven in een aan haar gelieerd faillissement. Voorts noemt de schuldenares de kosten van een retourvliegticket en overige reis- en verblijfkosten als een obstakel voor het verschijnen op het verhoor. Tot slot vermeldt schuldenares ook nog dat als gevolg van een paspoortsignalering door de rechter-commissaris in een aan schuldenares gelieerd faillissement haar paspoort minder dan 3 maanden geldig zou zijn, waardoor zij na een reis naar Nederland niet meer de Verenigde Arabische Emiraten kan inreizen. Volgens de schuldenares wordt door de oproep voor verhoor door de rechter-commissaris misbruik van bevoegdheid gemaakt. De rechtbank merkt op dat in een faillissement een inbewaringstelling en een paspoortsignalering enkel wordt bevolen respectievelijk verzocht indien een persoon niet aan de op hem/haar in het kader van het faillissement rustende verplichtingen voldoet.
De rechtbank acht dan ook de door de schuldenares als rechtvaardiging voor haar niet verschijnen aangevoerde bevel tot inbewaringstelling en paspoortsignalering volledig aan schuldenares toe te rekenen omstandigheden. Het ligt immers binnen de invloedssfeer van schuldenares zelf en ook op haar weg om de op haar in bedoeld(e) faillissement(en) rustende verplichtingen na te komen, zodat niet langer grond aanwezig zou zijn voor een inbewaringstelling of een paspoortsignalering. Deze omstandigheden kunnen in ieder geval geen rechtvaardiging opleveren voor het niet verschijnen op het verhoor van 26 januari 2017. (..)”.
Onder 2.6.:
“Doordat schuldenares haar informatieverplichting niet is nagekomen door onder meer aan de bewindvoerder geen informatie te verschaffen over haar inkomsten en uitgaven, de inkomsten van haar echtgenoot en inwonende kinderen, haar bankrekeningen en de giften die zij voor levensonderhoud en rechtsbijstand ontvangt, is de bewindvoerder niet in staat geweest een vrij te laten bedrag te berekenen. Hierdoor heeft de bewindvoerder niet kunnen vaststellen of de schuldenares maandelijks een bijdrage aan de boedel verschuldigd was.
Hierdoor heeft de bewindvoerder ook niet kunnen vaststellen of de schuldenares aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtsverplichting heeft voldaan. De schuldenares heeft door dit nalaten toerekenbaar de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd en gefrustreerd.”
Onder 2.7:
“In het verlengde hiervan merkt de rechtbank op dat schuldenares de bewindvoerder vanaf de datum toelating tot de schuldsaneringsregeling ondanks meerdere verzoeken en aanmaningen niet heeft geïnformeerd over de geldstromen op haar bankrekeningen voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling, de waarde van de Mercedes Benz G500 die zij in eigendom heeft, een wagenpark dat voor de onverdeelde helft aan schuldenares toebehoort of heeft toebehoord, de gang van zaken rondom de akte van cessie van 1 november 2014 en (de waarde van) haar certificaten in [stichting 1] . (..)”.
En ten slotte onder 2.11.1:
“
Uit de stukken blijkt dat de schuldenares bij faxbericht van 26 januari 2017 aan de rechter-commissaris onder meer het volgende heeft bericht:
“
De enige uitvlucht die het slachtoffer heeft, is de vlucht in een aanvraag toegelaten te worden tot de WSNP. Dit om kostbare tijd te rekken. Tijd benodigt (het hof leest: benodigd) om na de rauwelijkse aanvallen een bodemrechter te kunnen laten oordelen over de vermeende vorderingen die curator (de curator 1] ten grondslag legt aan zijn verzoek tot faillietverklaring. Een afwijzing van het verzoek tot toelating tot de WSNP lag voor de hand. Ik voldeed immers helemaal niet aan de voorwaarden. Ik woon buiten Nederland en bestrijd de vorderingen. De tijd zou worden gewonnen door hoger beroep aan te tekenen tegen de voor de hand liggende afwijzing alsook cassatie. Ik zou een klein jaar de tijd kopen om een bodemrechter te kunnen laten beoordelen over curator (de curator 1] vermeende claims. Ik hoor niet in de WSNP en ik hoor niet failliet te worden verklaard. Het is een schande.”
Uit voormeld faxbericht in samenhang bezien met het verhandelde ter zitting en de wijze waarop de schuldenares zoals hiervoor weergegeven aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, leidt de rechtbank af dat niet aannemelijk is te achten dat de schuldenares bij de behandeling van haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling daadwerkelijk de intentie had om aan de in de schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen te voldoen. Schuldenares heeft blijkens eigen woorden een vertragingstactiek ter zake de aanvraag van haar faillissement willen toepassen en haar verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling was blijkbaar (uitsluitend) bedoeld om de gelegenheid te creëren voor het voeren van gerechtelijke procedures. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit feiten en omstandigheden die op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en/of lid 2 Fw.”
Verdachte heeft tegen het vonnis van 19 april 2018 hoger beroep ingesteld.
Op 30 augustus 2018 heeft het gerechtshof ’s Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank van 19 april 2018 bekrachtigd.Het vonnis is daarmee onherroepelijk geworden en staat in rechte vast.
Ten aanzien van de verschijningsplicht en het beroep op een ‘geldige reden om niet te verschijnen’
De rechtbank is van oordeel, gelet op de vaste woon- en verblijfplaats van verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten sinds de eerste helft van 2014, haar positie als moeder in een gezin met meerdere minderjarige kinderen, en het feit dat (op grond van het dossier) mag worden aangenomen dat zij na afloop van een eventueel tijdelijk verblijf in Nederland om aan haar verschijningsplicht te voldoen, naar alle waarschijnlijkheid geconfronteerd zou worden met ernstige problemen voor wat betreft de terugreis naar Dubai (aangezien sprake was van een paspoortsignalering en verstrijken van de geldigheid van haar paspoort) om zich met haar gezin te kunnen herenigen, dat verdachte, mede gelet op de werking van artikel 8 EVRM,
een geldige reden had om- naar aanleiding van oproepingen van de bewindvoerder -
niet in persoon te verschijnen. Dit klemt temeer nu de mogelijkheid bestond om verdachte aan haar inlichtingenplicht te laten voldoen door gebruikmaking van alternatieve communicatiemiddelen als telefonie, e-mail en andere wijzen waarop gegevens kunnen worden verstrekt. Verdachte heeft daar ook - zij het in beperkte mate – gebruik van gemaakt.
De rechtbank zal verdachte gelet hierop partieel vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde ‘
zonder geldige reden opzettelijk wegblijven.’
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen,
in zoverredat verdachte terwijl op haar een schuldsaneringsregeling van toepassing was, zij geweigerd heeft om aan de bewindvoerder, mr. [bewindvoerder] , de vereiste en/of volledige inlichtingen te (doen) geven.
Op 27 november 2018 hebben de curatoren in het faillissement van verdachte,
mr. [curator 1] en mr. [curator 2] , aangifte gedaan tegen verdachte ter zake van de weigering om te verschijnen en informatie te verstrekken.De curatoren hebben aangifte gedaan omdat verdachte naar hun mening, zowel in de aanloop naar als nadat zij in staat van faillissement was verklaard, weigerde om de gevraagde, vereiste, inlichtingen te verstrekken en/of om te verschijnen voor de rechter-commissaris en/of de curator(en).
Uit de aangifte blijkt dat curator mr. [curator 2] op 19 september 2018 een e-mailbericht naar verdachte heeft verzonden met de oproep om op zijn kantoor te Boxtel verschijnen voor een overleg in het kader van een intake met betrekking tot het faillissement op dinsdag 25 september 2018 om 14:00 uur en met verder een verzoek tot verstrekking van inlichtingen aan de hand van een - meegezonden - vragenlijst:
“Geachte mevrouw [verdachte] ,
Bij vonnis d.d. 19 april 2018 is uw schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, waarbij gelijktijdig uw faillissement is uitgesproken. (..) Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft voornoemd vonnis bij arrest d.d. 30 augustus 2018 bekrachtigd. (..) Als curatoren in uw faillissement zijn aangesteld mr. [curator 1] en ondergetekende. (..)
Op grond van artikel 105 Faillissementswet bent u verplicht te verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. In de bijlage stuur ik u de standaard vragenlijst (in Word), welke ik u verzoek zo volledig als mogelijk in te vullen. De ingevulde en door u ondertekende vragenlijst ontvangen wij graag uiterlijk dinsdag 25 september 2018 om 9:00 uur (Nederlandse tijd) voorzien van alle gevraagde stukken, per e-mail retour. (..) Wij vernemen graag van u.”
Verdachte heeft vervolgens op 25 september 2018 per e-mail een brief naar curator [curator 2] gestuurd met de volgende inhoud:
Onder 14:
“Wat men in Nederland - en meer specifiek in Den Bosch - een rechtsstaat pleegt te noemen, is niets anders dan een stempelmachine die “in naam der koning” afstempelt wat curatoren, met name de voormelde, hen voorleggen. Er is sprake van keteninfantiliteit. Dergelijke rechtelijke oordelen erken ik niet langer en zo ook de juridische positie van mijn faillissement niet.”
Onder 16:
“Daarnaast veronderstel ik u bekend met het feit dat mevrouw [bewindvoerder] naar mijn beste weten volledig is geïnformeerd. Alle vragen uit uw lijst zijn voor zover relevant reeds meermaals beantwoord. Voor zover ik daartoe überhaupt verplicht ben, verwijs ik u voor informatie dan ook naar voormelde personen, ik ben niet voornemens om voor de zoveelste keer de zoveelste curator hetzelfde nogmaals te verstrekken.”
Onder 17:
“Voor wat betreft uw oproep om op 25 september om 14:00 uur voor u te verschijnen, meen ik dat - voor zover ik daartoe überhaupt verplicht ben - ik een geldige reden heb niet te verschijnen. Door - overigens ook onrechtmatig handelen van curator [curator 3] en de toenmalige rechter-commissaris - beschik ik niet meer over een geldig paspoort. Men heeft de Minister glashard voorgelogen. Ik kan derhalve niet reizen.”
En onder 19:
“Bovendien dient het stellen van vragen kennelijk geen enkel ander doel dan het bemoeilijken van mijn positie, waarbij voor de objectieve buitenstaander niet inzichtelijk is hoe zich de oproeping ten kantore leent voor het dienen van de belangen van de (vermeende) schuldeisers. Ik heb derhalve meerdere geldige redenen om niet voor u te verschijnen, voor zover ik daar überhaupt al toe verplicht ben.”
De laatste alinealuidt:
“Mocht u een mogelijkheid zien om op een rechtvaardige wijze uit deze impasse te komen dan verneem ik dat graag van u, zo niet dan stel ik voordat u het faillissement, voor zover het überhaupt rechtens te respecteren is, afsluit bij gebrek aan baten, de boedel is namelijk al volledig leeggeroofd. [verdachte] .”
Curator mr. [curator 2] heeft in reactie hierop, mede namens curator mr. [curator 1] , een e-mail verzonden naar verdachte op 30 oktober 2018 met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“Hierbij reageer ik op uw e-mail van 25 september 2018. In alinea 16 schrijft u dat mevrouw [bewindvoerder] naar uw beste weten volledig is geïnformeerd en dat alle vragen uit de door mij gestuurde vragenlijst meermaals zijn beantwoord, voor zover relevant. U geeft aan niet voornemens te zijn de gevraagde informatie te verstrekken en goede redenen te hebben niet te zullen verschijnen ten kantore van curatoren. Tijdens de mondelinge behandeling van uw beroepschrift (n.a.v. het vonnis tot beëindiging van de WSNP) en in het daaruit gevolgde arrest is uitvoerig behandeld, o.a. door mevrouw [bewindvoerder] zelf, dat u nauwelijks en in ieder geval volstrekt onvoldoende informatie heeft verstrekt.
Wij betwisten dan ook dat onze vragen al zouden zijn beantwoord door u aan mevrouw [bewindvoerder] . Maar als dat wel het geval zou zijn, ontslaat u dat niet van de verplichting medewerking te verlenen en alle gevraagde informatie te verschaffen. Het is ook niet aan u om te beoordelen wat relevant is. Hetgeen u aanvoert over het niet kunnen en/of willen verschijnen ten kantore van curatoren is ook niet juist en ontslaat u niet van de verplichting te verschijnen om in persoon vragen te beantwoorden. (..) Hierbij stel ik u voor een laatste maal een termijn van een week na verzending van deze e-mail, waarbinnen de volledig ingevulde en ondertekende vragenlijst voorzien van alle gevraagde stukken, per e-mail aangeleverd dient te zijn bij mr. [curator 1] en ondergetekende. (..).”
De e-mail was bij de aangifte gevoegd (bijlage 3).
Ondanks deze herhaalde uitnodiging om inlichtingen te verstrekken, hebben de curatoren hierna
nietsmeer van verdachte vernomen.
De rechtbank is gelet op de inhoud van de aangifte van de curatoren mrs. [curator 1] en [curator 2] en de daarbij gevoerde bijlagen van oordeel, waaronder in het bijzonder de inhoud van de door verdachte toegezonden brief van 25 september 2018, dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte, terwijl zij in staat van faillissement was verklaard bij vonnis van 19 april 2018 - welk vonnis was bekrachtigd op 30 augustus 2018 door het gerechtshof ’s Hertogenbosch - herhaaldelijk heeft geweigerd om ten overstaan van de curatoren aan haar inlichtingenplicht te voldoen.
Ten aanzien van het vereiste opzet is de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde brief van verdachte - in combinatie met het uitblijven van een reactie op het e-mailbericht van de curatoren van 30 oktober 2018 - volgt dat verdachte herhaaldelijk en bewust heeft geweigerd, om de vereiste inlichtingen te verstrekken.
Ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer, inhoudende dat de verdachte een ‘
geldige reden had’om geen gehoor gegeven aan de oproepingen van de curatoren om in persoon voor hen te verschijnen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor al heeft overwogen ten aanzien van dit verweer onder feit 1 (het niet verschijnen en het verweer dat verdachte een ‘geldige reden had om niet te verschijnen’ naar aanleiding van oproepingen/ uitnodigingen afkomstig van de bewindvoerder).
De rechtbank zal gelet op dit verweer, in het licht van het beroep op artikel 8 EVRM – waaruit voortvloeit een verbod op schending van het recht op ‘family-life’ -
partieelvrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde, ten aanzien van de verschijningsplicht en het ‘zonder geldige reden opzettelijk wegblijven.’
Dat de civiele rechter hierover anders heeft geoordeeld maakt dit, naar oordeel van de rechtbank, niet anders nu de strafrechter zelfstandig dient te beoordelen of een beroep op het rechtstreeks werkende artikel 8 EVRM, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd is en moet worden gehonoreerd.
De rechtbank verwerpt evenwel het verweer dat verdachte wel degelijk voldoende invulling heeft gegeven aan de inlichtingenplicht, nu dat zou blijken uit het feit dat verdachte 14 à 15 ordners met stukken aan de raadsvrouw heeft overhandigd, bestaande uit voornamelijk correspondentie tussen verdachte en de bewindvoerder. Daartoe overweegt de rechtbank dat genoemde stukken zien op de periode dat op verdachte de schuldsaneringsregeling van toepassing was, dit terwijl de curatoren voor verdachte vragen hadden in het kader van haar (privé-) faillissement, welke vraagstelling anders en breder zal zijn geweest en voorts betrekking heeft gehad op een andere periode.
Ten aanzien van het verweer dat uit een e-mailbericht van verdachte van 4 december 2019 gericht aan curator mr. [curator 2] (bijlage 4 pleitnota) volgt dat zij wel degelijk een vragenlijst heeft ingevuld en geretourneerd en daarmee aan de inlichtingenplicht heeft voldaan, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat bij de e-mail van verdachte een - naar behoren en met voldoende beantwoording ingevulde - vragenlijst was gevoegd. In die e-mail wordt dan wel verwezen naar een vragen- en schuldenlijst, maar die lijst maakt geen deel uit van de door de raadsvrouw overgelegde stukken.
Daarbij komt dat curator mr. [curator 2] bij gelegenheid van het aanvullende getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard nimmer een ingevulde vragenlijst van de kant van verdachte te hebben ontvangen.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat curator mr. [curator 2] aan de verdachte een termijn had gesteld voor het verstrekken van inlichtingen en dat - voor zover er al van moet worden uitgegaan dat verdachte daadwerkelijk een ingevulde vragenlijst aan de curator heeft doen toekomen - de retournering van de vragenlijst door verdachte in dat geval niet eerder dan pas zestien maanden na haar brief van 25 september 2018 zou zijn geschied.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in zoverre dat verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke inlichtingenplicht.
De rechtbank acht
nietbewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt allereerst voorop dat de vonnissen van de civiele rechter waarbij de vennootschappen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. in staat van faillissement zijn verklaard, in kracht van gewijsde zijn gegaan en daarmee onaantastbaar zijn. Die civielrechtelijke situatie is uitgangspunt in deze strafprocedure. Een herbeoordeling van deze uitspraken door de strafrechter is uitgesloten.
Nu deze vonnissen rechtsgeldig en onaantastbaar zijn, rustte op verdachte als voormalig (middellijk) bestuurder de plicht om aan haar verplichtingen ex artikel 105 jo 106 Fw te voldoen, waaronder de informatie- en de inlichtingenplicht.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
In de namens curator mr. [curator 3] ingediende aanvullende aangifte van 27 september 2019 wordt ten aanzien van het niet verstrekken van concreet verzochte inlichtingen het volgende gemeld.
Ten aanzien van [bedrijf 1]
T.a.v. verzochte inlichtingen:
Op 3 april 2016 heeft de curator specifiek verzocht om een groot aantal stukken (CURVS-A-6); deze werden niet ontvangen en verdachte heeft niet inhoudelijk op de brief gereageerd.
Ten aanzien van verzoek administratie te overleggen:
Verzocht werd, op 3 april 2016, om de gehele administratie te overleggen. De curator heeft dit verzoek meerdere keren herhaald. (CURVS-A-7, CURVS-A-26, CURVS-A-36). Aan mr. [curator 3] is niet de volledige administratie verstrekt.
Ten aanzien van [bedrijf 2]:
T.a.v. verzochte inlichtingen:
Op 21 april 2016 heeft de curator specifiek verzocht om informatie ten aanzien van een groot aantal onderwerpen en verstrekking van stukken (CURVS-A-12); op die brief is niet inhoudelijk gereageerd en de verzochte stukken zijn niet ontvangen.
Ten aanzien van verzoek administratie te overleggen:
Ook in het faillissement van [bedrijf 2] is verzocht, op 21 april 2016, om de volledige administratie te verstrekken (CURSV-A-12).
Mr. [curator 3] heeft van de kant van verdachte niets ontvangen.
Ten aanzien van [bedrijf 3]:
T.a.v. verzochte inlichtingen:
Verdachte heeft de door de curator gestelde vragen van CURVS-A-3 niet meer dan slechts summier beantwoord. De originele pand - en cessieakten waar specifiek om was verzocht, bij schrijven van 24 augustus 2015, zijn niet verstrekt.
Ten aanzien van verzoek administratie te overleggen:
Op 15 april 2016 werd verzocht om de gehele administratie te verstrekken, welk verzoek meermalen is herhaald. (CURVS-A-1, CURVS-A-3, CURVS-A-5, CURVS-A-17).
Verdachte heeft de administratie nimmer aan de curator verstrekt, aldus de aangifte.
De raadsvrouw heeft de in de aangifte gedane aantijgingen zowel ter terechtzitting van 18 en 20 januari 2021 als ter terechtzitting van 17 februari 2022 (pleitnota vanaf punt 134 tot en met 154) gemotiveerd en uitvoerig onderbouwd betwist. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte ten tijde van het uitspreken van de faillissementen zich al geruime tijd in Dubai bevond en dat zij om die reden geen toegang had tot de fysieke administratie/ gegevens.
De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat allerlei administratieve gegevens digitaal op computers en/of een server bij [bedrijf 18] waren opgeslagen, dan wel in de cloud, dat op verzoek van de curatoren sprake is geweest van inbeslagnames in 2013, 2014 en 2015 van (delen van) de administraties van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , en dat van de digitale administratie / gegevens van de verschillende vennootschappen tevens (integraal) kopieën zijn gemaakt.
De curatoren hadden daarmee volgens de raadsvrouw inmiddels de beschikking over de volledige administratie van de drie B.V.’s.
De raadsvrouw heeft ten slotte nog betoogd dat verdachte ook bij afzonderlijk schrijven nog antwoord heeft gegeven op vragen van de curatoren.
De officieren van justitie hebben bij requisitoir en repliek gereageerd op de door de raadsvrouw gevoerde verweren. De officieren van justitie hebben daarbij gepersisteerd bij hun standpunt dat verdachte in de onder feit 3 genoemde faillissementen onvoldoende inlichtingen – waaronder onvoldoende administratieve gegevens – heeft verstrekt die essentieel zijn voor de afwikkeling van de faillissementen, terwijl verdachte, als voormalig bestuurder van de vennootschappen, verplicht was om die inlichtingen en gegevens te verstrekken en daartoe ook in staat mocht worden geacht.
De rechtbank stelt vast dat zij – gezien de grote hoeveelheid opgevraagde al dan niet verstrekte en/of inbeslaggenomen dan wel anderszins beschikbaar gekomen data, inlichtingen, fysieke en/of digitale informatie/ administratie – niet in staat is om te beoordelen of verdachte de vereiste inlichtingen al dan niet (op enig moment) op verzoek van de curatoren (volledig) heeft verstrekt en/of door verdachte aangeleverde inlichtingen en administratie juist en/of – al dan niet – volledig is geweest.
In zoverre brengt de keuze van het openbaar ministerie om in de tenlastelegging niet specifiek aan te geven welke inlichtingen door verdachte niet zijn verschaft, terwijl verdachte harerzijds in haar onderbouwde verweer aangeeft heel veel inlichtingen te hebben verschaft, met zich dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, als voormalig bestuurder van de vennootschappen, niet – naar beste kunnen – aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde verwijten.