ECLI:NL:GHDHA:2022:57

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
2200504319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens verzekeringsfraude zonder opsporingsonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van verzekeringsfraude. De officier van justitie was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarna de officier hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat het voorbereidend onderzoek naar de verzekeringsfraude is uitgevoerd door een particulier onderzoeksbureau in opdracht van de verzekeringsmaatschappij, die tevens gedupeerd was. Het hof oordeelt dat er geen sprake is geweest van een opsporingsonderzoek zoals bedoeld in de wet, omdat het onderzoek niet is verricht door ambtenaren die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Dit heeft geleid tot een fundamentele inbreuk op het strafvorderlijk systeem, dat vereist dat vervolging plaatsvindt naar aanleiding van een opsporingsonderzoek onder gezag van de officier van justitie. Het hof concludeert dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de noodzakelijke waarborgen voor een integere en onafhankelijke rechtspraak ontbreken. De beslissing van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005043-19
Parketnummer: 10-751099-18
Datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2017 tot en met 12 maart 2018 in de gemeente Dordrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, "[verzekeringsmaatschappij]" heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 5.442,97 Euro, althans een (of meer) geld(s)bedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een aanrijding in scene gezet, (betreffende) een aanrijding op 31 oktober 2017, op kruispunt Nassauweg - Prinses Julianaweg in de gemeente Dordrecht - en
- daarbij doen voorkomen, dat zonder daartoe tussen de betrokken bestuurders afspraken waren gemaakt een aanrijding had plaatsgevonden, en/of
- schade aan het bij die aanrijding(en) betrokken voertuig(en) toegebracht en/of toe laten brengen en/of
* vervolgens materiele schade geclaimd en/of
* vervolgens een schadeformulier ingevuld en/of ondertekend en/of voorzien van (een) handtekening(en) en/of (vervolgens) doen toekomen en/of verzonden aan "[verzekeringsmaatschappij]" waarbij de schijn van onbekendheid tussen verdachte enzijn mededader(s) is/werd gewekt, waardoor voornoemde "[verzekeringsmaatschappij]" (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2017 tot en met 30 november 2017 in de gemeente Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een zogenaamd aanrijdingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die valse of vervalste aanrijdingsformulier(en) betreffende:
- een (fictieve) aanrijding op 31 oktober 2017, op kruispunt Nassauweg - Prinses Julianaweg in de gemeente Dordrecht en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het aanrijdingsformulier een aanrijding tussen een (of meer) motorrijtuig(en) weergeven/betreffen, zulks terwijl in werkelijkheid deze/die aanrijding(en) nooit (op die manier) heeft/hebben plaatsgevonden en waarbij dit aanrijdingsformulier door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) zijn ingevuld en/of zijn ondertekend, althans voorzien zijn van een (of meer) handtekening(en) en/of bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemd vervalst aanrijdingsformulier heeft/hebben overhandigd/doen toekomen en/of verzonden naar de verzekeringsmaatschappij "[verzekeringsmaatschappij]."
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich niet verenigt met de motivering van de beslissing van de rechtbank.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Vordering van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat weliswaar geen sprake is van een opsporingsonderzoek, maar dat dit -kort gezegd- ook niet vereist is. Ook zonder voorafgaand opsporingsonderzoek kan de officier van justitie beslissen om tot vervolging over te gaan, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel van het hof
In de onderhavige zaak gaat het om een verdenking van verzekeringsfraude die zou zijn gepleegd door de verdachte en waarbij het onderzoek naar de feiten uitsluitend is verricht door medewerkers van een particulier onderzoeksbureau in opdracht van de verzekeringsmaatschappij die door de verdachte was aangesproken voor vergoeding van schade. De vraag is of dit onderzoek valt onder het (wettelijk) opsporingsbegrip en zo niet, of dit een vereiste is voor het instellen van strafvervolging. Tot slot komt de vraag aan de orde tot welk rechtsgevolg één en ander zou moeten leiden.

Is er sprake van een opsporingsonderzoek?

Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een opsporingsonderzoek is een aantal wetsartikelen van belang:
  • Artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv): strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.
  • Artikel 132a Sv: onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
  • Artikel 141 en 142 Sv: sommen limitatief op welke ambtenaren met de opsporing zijn belast.
  • Artikel 167, eerste lid, Sv: indien naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek het Openbaar Ministerie van oordeel is dat vervolging moet plaats hebben, gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze zaak niet is verricht door ambtenaren die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Sv). Het onderzoek is uitsluitend verricht door medewerkers van een particulier recherchebureau die hebben gehandeld in opdracht van een verzekeringsmaatschappij naar aanleiding van een vermoeden van oplichting door de verdachte. Het dossier met de resultaten van dat onderzoek is aan de officier van justitie verstrekt, die met betrekking tot de vormgeving en redactie ter correctie nadere opmerkingen heeft gemaakt. Vervolgens is het dossier door de officier van justitie aan de rechter ter hand gesteld om op de door hem opgestelde tenlastelegging te beslissen.
Het dossier op basis waarvan tot vervolging is overgegaan, bestaat bijgevolg louter uit stukken die afkomstig zijn van (onderzoek door) deze private derde partij. Er is geen sprake van een door een opsporingsambtenaar opgenomen aangifte en de verdachte is niet door een opsporingsambtenaar gehoord. Het nadien door de officieren van justitie ingebrachte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2020 ziet voornamelijk op door hen gemaakte opmerkingen over de vormgeving van het dossier, en niet op inhoudelijke aspecten of handelingen die met opsporing te maken hebben. Het maken van opmerkingen over de vormgeving kan naar het oordeel van het hof ook niet worden aangemerkt als het uitoefenen van gezag over het door derden verricht onderzoek. Voor zover nog door de officieren van justitie in hun proces-verbaal is aangegeven dat het (doen) opstellen en accorderen van de tekst van de tenlastelegging valt aan te merken als een handeling ter opsporing, overweegt het hof dat die handeling niet als zodanig kan gelden, maar is te beschouwen als uitvoering van de beslissing om tot vervolging van de verdachte over te gaan. Het hof kwalificeert dit niet als een opsporingsonderzoek in de zin van de wet.
Het hof is dan ook – met de raadsman en de advocaat-generaal – van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet valt aan te merken als een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv, dat heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie door de daartoe bij wet genoemde opsporingsambtenaren.

Is opsporingsonderzoek een vereiste voor het instellen van strafvervolging?

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat een opsporingsonderzoek geen vereiste is voor het kunnen instellen van een strafvervolging. Volgens de advocaat-generaal kan dat onder meer worden afgeleid uit het uiteindelijke doel van het strafproces, te weten ‘het bevorderen dat de overheidsreactie op een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit in alle opzichten adequaat is’. Dit doel wordt ook bereikt wanneer de onderbouwing van het begaan zijn van een strafbaar feit door een verdachte wordt geleverd door onderzoek dat niet als opsporingsonderzoek is aan te merken, maar waaruit wel voldoende wettig en overtuigend bewijs kan worden gehaald.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in dit standpunt. Een opsporingsonderzoek is naar het oordeel van het hof in het strafvorderlijk stelsel noodzakelijk teneinde de vervolging van een verdachte met de door de wet omschreven waarborgen te omkleden. Dit vloeit dwingend voort uit het systeem van de hiervoor aangehaalde artikelen 132a, 141, 142 en 167, eerste lid Sv.
Het nemen van een vervolgingsbeslissing zonder dat daaraan een opsporingsonderzoek is voorafgegaan, is derhalve in strijd met de wet en met het in artikel 1 Sv neergelegde legaliteitsbeginsel waarop het vervolgingsstelsel is gefundeerd.
De vraag is wat het ontbreken van een opsporingsonderzoek in het onderhavige geval tot gevolg dient te hebben, nu de wet zelf niet voorziet in een rechtsgevolg in een geval als het onderhavige.

Vervolging zonder opsporingsonderzoek?

Het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv biedt een voor de democratische rechtsstaat essentiële waarborg. Er wordt bepaald dat strafvorderlijk handelen een vorm van machtsuitoefening is die is voorbehouden aan de Staat. Tegelijkertijd biedt het waarborgen voor allen die met strafvorderlijk optreden te maken krijgen, zowel verdachten als slachtoffers.
In de regeling van artikel 132a Sv in verbinding met artikel 167, eerste lid, Sv is dat nader uitgewerkt in die zin dat strafvorderlijk opsporingsonderzoek dient plaats te vinden door daartoe aangewezen onafhankelijke en onbevooroordeelde opsporingsambtenaren die bevoegd zijn om (bijzondere) opsporingsmethoden en dwangmiddelen in te zetten om zo aan waarheidsvinding te doen. Zij doen dit onder het gezag van een – al evenzeer onafhankelijke en onbevooroordeelde - officier van justitie die gehouden is te toetsen of een opsporingsonderzoek opportuun is en of de inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Aldus is zoveel als mogelijk gewaarborgd dat een integer opsporingsonderzoek de solide basis vormt voor een beslissing tot vervolging die de rechter in staat stelt om op basis van het op wettige wijze vergaarde bewijsmateriaal een oordeel te vellen over de vraag of een verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Het voorgaande wil niet zeggen dat onderzoek door een private partij naar mogelijk strafbaar handelen niet is toegestaan of dat de resultaten daarvan nooit tot bewijs zouden kunnen worden gebezigd in een strafzaak. Het wil wel zeggen dat opsporingsonderzoek niet geheel kan worden uitbesteed aan private partijen.
Naar het oordeel van het hof is een vervolging die niet is gebaseerd op een opsporingsonderzoek als hiervoor omschreven in strijd met het fundamentele karakter van het strafvorderlijk systeem. De essentiële waarborgen voor de kwaliteit van het onderzoek ontbreken immers en de integriteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek kunnen niet worden gegarandeerd, nu dit onderzoek ten volle is verricht door en/of in opdracht van een bij het strafproces betrokken partij, te weten de gedupeerde verzekeringsmaatschappij.
Naar het oordeel van het hof is het wettelijk systeem, dat geldt bij de vervolging en berechting in strafzaken, hiermee in de kern geraakt. Een integere en onafhankelijke opsporing met waarheidsvinding als doel is immers het fundament van de strafvordering en is daarmee niet alleen in het belang van de verdachte en andere bij de individuele strafzaak betrokkenen, maar het is ook in het belang van de gemeenschap dat dit wettelijk systeem in acht wordt genomen. Het gevolg hiervan dient te zijn dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.

Conclusie

Het voorgaande brengt met zich mee dat de officier van justitie ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wordt verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. A.L. Frenkel en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2022.