3.3.3.Een behoorlijke taakuitoefening door de curator, de rechter-commissaris en
eventuele commissie uit schuldeisers brengt, gelet op het hiervoor weergegeven
feitencomplex, met zich mee dat zij ter vaststelling en reconstructie van de boedel van appellant kunnen beschikken over alle relevante informatie die bij appellant als privépersoon en/of in enig andere hoedanigheid aanwezig is en waarover appellant in die hoedanigheden kan en behoort te beschikken op het tijdstip van zijn faillissement alsmede in de daarna gelegen periode. Daartoe behoort onder meer alle informatie die noodzakelijk is ter controle van de rechtmatigheid van de hiervoor onder 3.3.2. bedoelde vermogens-verschuivingen, waaronder alle informatie benodigd voor een waardebepaling van de voor faillissement overgedragen vermogensbestanddelen. Verder valt onder de informatieverplichting onder meer alle informatie omtrent de herfinanciering van het concern van 157 vennootschappen.”
Verdachte heeft zich blijkens de aangifte van januari 2014 ook ná de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2013 weigerachtig en/of uiterst terughoudend opgesteld bij het verstrekken van inlichtingen.
Tijdens een bespreking met de curatoren en - gedeeltelijk met de rechter-commissaris - op
26 augustus 2013te Vught:
Verdachte:
“Ik hoor u, mr. [curator 2] , zeggen dat het voorstel op dag één al was om een kopie te maken van alle informatie. Ik kan u zeggen dat dat niet kan. Het betreft 157 vennootschappen en ik heb onder andere te maken met de belangen van allerlei stakeholders. Ik heb allerlei verantwoordelijkheden en daarom kan dat gewoon niet. (...).”
Ten aanzien van de verschijningsplicht maakt de aangifte van 30 januari 2014 melding van het feit dat verdachte tijdens een ‘conference-call’ met curatoren op
18 december 2013,in reactie op de vraag van curator [curator 1] : “
Waar bent u op dit moment ?”,heeft geantwoord: “
Ik vind het voor uw taakuitoefening niet relevant om dat te weten. (…)”.
Aanvullende aangifte 5 april 2016:
Op 5 april 2016 hebben de curatoren [curator 2] en [curator 1] een aanvullende aangifte ingediend tegen verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 194 Sr, in het bijzonder in verband met ‘
de weigering van verdachte om, hoewel wettelijk daartoe opgeroepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris en/of de curatoren weigeren om gevraagde inlichtingen te verstrekken, in het bijzonder het niet mededelen waar hij woont.’
De curatoren hebben, na opheffing van schorsing van de inbewaringstelling op 13 december 2013, verdachte zowel rechtstreeks als via zijn raadsman mr. Aerts verzocht - op 13, 16, en 17 december 2013 - om zich bij (de politie of) de curatoren te melden. Verdachte is op geen van die oproepingen verschenen.
Bij de aangifte zijn ook de volgende oproepingen van curator [curator 1] als bijlage gevoegd:
een schriftelijke oproep (per e-mail) d.d. 17 juni 2014 om zich te melden op het kantoor van de curator op 23 juni 2014 om 10:00 uur op grond van artikel 105 Fw. In de oproep staat: ‘
Alsdan zult u in bewaring worden gesteld. Vervolgens zult u door curatoren worden gehoord”;
een schriftelijke oproep van 9 juli 2015 (via het e-mailadres [mailadres 1] ) om zich te melden op het kantoor van de curator op 13 juli 2014 om 11:45 uur en om zijn ‘
huidige woon- of verblijfplaats inclusief adres door te geven’ aan [curator 1] ;
een schriftelijke oproep van 9 juli 2015 (via de e-mail adressen [mailadres 2] alsook via [mailadres 3] ) met de oproep zich bij de curator te melden op 13 juli 2015 om 11:45 uur.
Verdachte is ook naar aanleiding van deze oproepingen niet verschenen.
Aangever [curator 2] heeft over de beantwoording van vragen door verdachte verklaard dat hij in reactie op de vraag naar zijn woon- en verblijfplaats daarop “(..)
nooit een helder antwoord(heeft)
gegeven. Hij heeft wel telkens de opmerking gemaakt dat hij de Zwitserse nationaliteit heeft. Hij heeft nooit echt gezegd dat hij in Uden, België of Zwitserland woont.”
Aanvullende aangifte d.d. 24 september 2019:
In aanvulling op de aangifte van 5 april 2016 is namens de curatoren [curator 1] en [curator 2] in het privé-faillissement van verdachte op 24 september 2019 aanvullend aangifte gedaan, tegen verdachte, ter zake van overtreding van artikel 194 lid 1 Sr.
De aangifte heeft tevens betrekking op vele faillissementen van aan het [bedrijf 2] en/of verdachte gelieerde vennootschappen. Bij de aangifte zijn 39 bijlagen gevoegd.
In de aangifte van 24 september 2019 staat onder 3.18 e.v.:
“
Curatoren doen in het privé-faillissement van verdachte aanvullend aangifte van overtreden van de inlichtingenplicht, om aan te tonen dat die schending tot op heden (inmiddels 6,5 jaar na faillissementsdatum) onverminderd voortduurt, hetgeen geldt zowel voor het na te zijn opgeroepen ‘zonder geldige reden opzettelijk wegblijven’ als voor het na wettelijk te zijn opgeroepen ‘weigeren de gevraagde inlichtingen te verschaffen’.”
De aanvullende aangifte maakte melding van het feit dat verdachte telkens niet is verschenen op het kantoor van de curatoren op 3 februari 2014, op 13 maart 2014, 23 juni 2014, 19 november 2014, 13 juli 2015, l5 oktober 20l6, 16 januari 2017, 25 september 2017 en op 18 december 2017, na daartoe opgeroepen te zijn.Verdachte heeft volgens aangever voor het niet verschijnen telkens geen geldige reden kenbaar gemaakt en hij heeft, ondanks daartoe wettelijk te zijn opgeroepen, nog altijd geweigerd de vereiste inlichtingen te verschaffen.
Volgens deze aangifte heeft verdachte aan de curatoren nog altijd minimaal tot geen informatie verschaft, noch mondeling noch in de vorm van fysieke administratie.
De aangifte maakt melding van het feit dat verdachte rond 16 - 17 december 2013 (via Zwitserland) naar Dubai is gegaan en sindsdien ‘
voortvluchtig is.’
Verdachte weigert ‘
structureel om de vereiste inlichtingen te verschaffen’waardoor de boedelkosten in de verschillende faillissementen (onnodig) oplopen (..). Dit, terwijl hij “
een luxe leven in Dubai leidt (maar curatoren weigert aan te geven waar deze levensstijl van wordt betaald)”.
Het dossier bevat een e-mail van mr. Aerts, toenmalig advocaat van verdachte, waarin staat dat verdachte niet zal verschijnen, op een oproep voor een bespreking op 13 maart 2014.
Bij de aanvullende aangifte zit een op 21 augustus 2015 door mr. M. Steenpoorte namens de curatoren verzonden e-mail, als bijlage 29, met de tekst:
“Geachte heer [verdachte] ,
Graag verkrijgen uw curatoren het exacte adres van uw huidige feitelijke woning. Uw antwoord op deze eenvoudige vraag zien de curatoren graag heden tegemoet. Eerder hebben curatoren deze vraag enkele malen aan uw advocaat gesteld maar daarop is geen sluitende reactie gekomen. (…).”.
Bij de aanvullende aangifte zit voorts gevoegd een brief van verdachte van 7 februari 2017 aan de rechter-commissaris mr. P. van der Burgt. Verdachte schrijft in die brief:
“
De uitleg die u en uw curatoren geven aan ‘meewerken’ door mij betekent dat ik mij vrijwillig meld bij de curatoren om mij in bewaring te laten nemen. Dit in de wetenschap dat ik (...) voor de langst mogelijke termijn van een jaar gegijzeld – gestraft – zal worden om aansluitend niet meer naar huis en mijn gezin terug te kunnen keren, omdat ik niet beschik over een geldig paspoort.
(...)
Al die prachtige dikke wetboeken, die discutabele jurisprudentie voortkomen uit vonnissen van de rechtbank oost-Brabant en al die vele met juridische termen doorspekte brieven en dreigementen ten spijt, ben ik hier in Dubai – en u allen daar. U en de curatoren brengen daar geen verandering in. Nu niet, dan niet en nooit niet.” (..) “Dus vergeet u gerust alle dwangmiddelen die u met behulp van die archaïsche faillissementswet in stelling heeft gebracht.”
(...)
“U zoekt het dus met zijn allen maar mooi uit.”
Curator [curator 2] heeft bij de rechter-commissaris in 2018 als getuige als volgt verklaard:
“De wijze waarop de heer [verdachte] daaraan geen invulling heeft gegeven kent zijn weerga niet. Ik heb 22 beschikkingen voor mij liggen waarin door diverse rechters is geoordeeld dat de inlichtingenplicht is geschonden. Omdat de curatoren geen informatie krijgen van de heer [verdachte] en de heer [verdachte] ook doorgaat met het doen van transacties, blijft de achterstand van curatoren groot. Het gebrek aan informatie heeft zich in de praktijk niet laten inhalen door eigen onderzoek. Er moet allerlei historie worden gereconstrueerd. Curatoren zijn hier op achterstand blijven staan. Over het doorgaan van de heer [verdachte] met zijn transacties noem ik als voorbeeld de overmaking van vier miljoen Canadese dollar naar Dubai, waar curatoren pas later achter kwamen.”
(...)
“De heer [verdachte] heeft geen informatie verschaft over inkomsten en vermogen en is gewoon naar Dubai vertrokken met medeneming daarvan, door mij aangeduid als ‘de spaarpot’. Op datum faillissement en even daarna is daarover niets verteld door de heer [verdachte] aan curatoren. De stand van de spaarpot per die datum is curatoren nog steeds onbekend.”
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2014 failliet verklaard.
Als curator werd aangesteld mr. [curator 3] . Het faillissement was door - onder meer - [bedrijf 15] B.V. en de ABN Amro Bank aangevraagd.
Verdachte is tot 20 februari 2003 enig aandeelhouder geweest van [bedrijf 1] ; tot 14 november 2003 was hij tevens enig bestuurder.
Tot 15 juli 2014 was verdachte middellijk bestuurder van [bedrijf 1] via de [stichting 1] , welke entiteit voor 100 % aandeelhouder was van [bedrijf 1] . Verdachte is van 19 september 2001 tot 15 juli 2014 (enig) bestuurder geweest van de [stichting 1] .
Op 1 oktober 2019 heeft mr. N. van der Laan namens curator [curator 3] in het faillissement van [bedrijf 1] aangifte gedaan tegen verdachte ter zake van het als bestuurder niet voldoen aan de inlichtingenplicht ex art. 194 lid 2 Sr (oud) (alsook ter zake van bedrieglijke bankbreuk ex art. 343 onder 4 (oud) en 342 onder 3 (oud)).
Op 14 november 2019 is door mr. Van der Laan namens curator [curator 3] een aanvulling op de aangifte van 1 oktober 2019 ingediend, in het bijzonder met betrekking tot het niet verstrekken van inlichtingen, zijnde administratie, die zich op een naar Dubai overgebrachte server heeft bevonden.
In de aangifte van 1 oktober 2019 wordt melding gedaan van een stelselmatige weigering van verdachte om te voldoen aan zijn inlichtingenplicht door vragen van de curator onbeantwoord te laten en de administratie niet, althans niet volledig, te verstrekken. In het bijzonder wordt verzocht om verdachte te vervolgen vanwege:
het niet in persoon verschijnen op uitnodigingen voor verhoor;
het niet althans onvoldoende antwoord geven op vragen aangaande een in 2009 - 2010 uitgevoerde herstructurering (door de curator ook aangeduid als de ‘2009/2010 transacties’ - waaronder zijn begrepen transacties tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] en de [stichting 2] - ), en
het niet ter beschikking stellen van de volledige (beschikbare) administratie.
Als bijlagen zijn bij de aangifte gevoegd een reeks ‘CUR-stukken’ met onder meer overzichten van stukken en veel correspondentie, gevoerd tussen de curator (en zijn medewerkers/ advocaat), (een vertegenwoordiger van) verdachte en/of derden.
In de aangifte wordt uitgebreid weergave gedaan van de inhoud van door de curator met [verdachte] uitgewisselde correspondentie, waaruit volgens aangever volgt dat verdachte opzettelijk niet aan zijn inlichtingen- en verschijningsplicht voldoet. De beantwoording van vragen door de (toenmalige) raadsman van verdachte mr. Van den Wildenberg was te summier en te algemeen en niet door verdachte zelf gegeven, aldus aangever.
Uit uitlatingen van verdachte was gebleken dat hij slechts op door hemzelf gestelde voorwaarden wilde meewerken. Zo heeft verdachte aan curator [curator 3] het volgende medegedeeld - nadat de curatoren in zijn privé-faillissement vergeefs hadden gepoogd om tot afspraken te komen voor een bespreking op ‘neutraal terrein’ en [curator 3] aan verdachte een soortgelijk voorstel had gedaan op 7 juli 2017 - :
“De heren [curator 1] en [curator 2] vroegen eind 2016 ook eens om een “oplossend overleg”. Ook heb ik de heer van Hees gesproken die op verzoek van ABN AMRO een poging deed “het boek te sluiten”. Het verhaal is simpel, ik laat me niet chanteren.
Zonder een level playing field wordt er niet gesproken. Bijgaand treft u mijn brief van 23 januari 2017 aan de heren [curator 2] en [curator 1] aan, deze spreekt voor zich. Tegen de tijd dat u en uw partners in crime openstaan voor overleg onder mijn voorwaarden dan kunnen we een afspraak inplannen.”
Op 23 oktober 2018 is verdachte blijkens de aangifte en bijlagen (opnieuw) uitgenodigd voor een bespreking om vragen te beantwoorden over herstructurering van [bedrijf 1] en transacties in 2009 – 2010. Daarbij is verdachte medegedeeld dat hij aan zijn informatieplicht:
“
zou kunnen - en op basis van art. 105 jo. 106 Fw moeten - meewerken en bijdragen door - om te beginnen met uw echtgenote naar Nederland te komen zodat ik u beiden al mijn vragen kan stellen en u beiden aan uw wettelijke informatie- en medewerkingsplicht kunt voldoen. Gelet op het aantal transacties dat tussen 2008 en 2014 heeft plaatsgevonden tussen de concern vennootschappen waarvan u beiden bestuurder bent, dan wel bent geweest, verwacht ik dat u en ik wel enkele dagen zullen moeten inplannen om alle vragen beantwoord te krijgen. Voorts zou u in het kader van uw informatieverplichting de server met data van [bedrijf 1] en overige concern vennootschappen, die u al dan niet samen met uw echtgenote naar Dubai heeft overgebracht (laten overbrengen), voor mij toegankelijk kunnen maken.”
De curator heeft zijn uitnodiging aan verdachte voor een persoonlijke ontmoeting nader toegelicht in zijn schrijven van 9 augustus 2019 welk schrijven hij afsloot met ‘
U bent hier niet op ingegaan.’
Verdachte heeft hierna schriftelijk laten weten wel degelijk vragen te hebben beantwoord over de 2009 - 2010 transacties en daarbij verwezen naar een memo van zijn partner, [medeverdachte] , van 20 augustus 2014 met de opmerking dat hij
‘zich niet kon voorstellen dat de curator niet voldoende inzicht heeft.’
In de aangifte wordt geconcludeerd dat verdachte niet is verschenen op herhaalde oproepen om in persoon vragen te beantwoorden, waaronder op de hiervoor vermelde oproep.
De aangifte maakt melding van het feit dat aan verdachte vergeefs werd verzocht om de volledige administratie van [bedrijf 1] en haar dochtervennootschappen, kleindochters en deelnemingen uit te leveren en daarbij een toelichting te geven op alle transacties vanaf 1 januari 2009. Een schriftelijke reactie van verdachte van 17 augustus 2014 bestond uit niet meer dan een opsomming van aan hem gestelde vragen en een verwijzing naar administratie waarover de curator reeds zou beschikken. Verder wordt in de aangifte gewezen op het ontbreken van een index/ chronologische uitleg met betrekking tot de vele transacties (inclusief de aktes en de waarderingsrapporten).
Verdachte heeft de curator daarmee onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gigantische hoeveelheid aan administratie.
De mededeling van verdachte dat de curator reeds de beschikking had over de volledige administratie is niet juist, aldus de aangifte.
Ten aanzien van de inbeslagname van (onderdelen van) de administratie van (vennootschappen van) [bedrijf 1] vermeldt de aangifte het volgende.
Tijdens het onderzoek in het kader van het faillissement van [bedrijf 1] B.V. was gebleken dat administratie van de [verdachte] -vennootschappen (deels) was ondergebracht bij [bedrijf 16] (later bij [bedrijf 17] , ‘Phoenix ’). [bedrijf 16] / [bedrijf 16] leverde administratief beheer, IT en personeel. De administratie werd (tevens) opgeslagen in de cloud. Het concern werd gerund vanuit het hoofdkantoor in Vught. [bedrijf 16] huurde kantoorruimte in Zaltbommel waar later de administratie werd gevoerd en in fysieke vorm werd bewaard. De heren [naam 3] en [naam 4] waren (destijds) bestuurder van [bedrijf 16] en [medeverdachte] was indirect aandeelhouder van [bedrijf 16] .
Voor het verkrijgen van de administratie in het faillissement van [bedrijf 1] is mr. [naam 5] - nadat het faillissement van [bedrijf 1] was uitgesproken - op verzoek van curator [curator 3] naar [bedrijf 16] gegaan, waar zich de administratie bevond van de vennootschappen (waaronder [bedrijf 1] ). Mr. [naam 5] kreeg toen enkele mappen met fysieke administratie. Dat was ‘verre van volledig’, aldus de aangifte.
Bij brief van 11 juni 2014 werd verzocht op negen punten nadere inlichtingen te verschaffen en om de ‘datadumps’ te verstrekken.De op 11 juni 2014 toegezonden ‘datadumps’ waren saldi-balansen en datadumps van administratie die zonder een nadere toelichting voor de curator onleesbaar en onbegrijpelijk waren.
De curator heeft bij brieven van 16 en 17 juni 2014 gericht aan [naam 3] (toen bestuurder van [bedrijf 17] en [bedrijf 3] ) - met een cc aan verdachte - opnieuw verzocht om uitlevering van de volledige administratie van [bedrijf 1] en haar onderliggende dochters.
Op 17 en 18 juni 2014 werden kopieën gemaakt van twee laptops en de digitale administratie bij [bedrijf 16] , onder de voorwaarde dat de server verzegeld werd verstrekt opdat eerst kon worden bezien op welke informatie de curatoren recht zouden hebben. Later bleek dat hierop niet alle benodigde informatie stond. Tevens werd een kopie gemaakt van de administratie die door [bedrijf 14] Groep te Rotterdam werd gehouden, de internet service provider van [bedrijf 16] . De (slot-)conclusie van de aangifte luidt:
“
Uit het voorgaande, in samenhang met het correspondentieoverzicht en het overzicht van gestelde vragen/gegeven antwoorden, blijkt dat ondanks herhaalde verzoeken, verdachte telkens niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht. Herhaalde oproepen om in persoon te verschijnen negeert hij. De curator heeft [verdachte] nog nooit in persoon ontmoet. [verdachte] weigert te komen op oproepen op basis van niet valide (juridische) argumenten en meent zijn eigen voorwaarden te mogen stellen alvorens hij op een oproep verschijnt.
Voor zover [verdachte] schriftelijk vragen beantwoordt blinken deze uit in beperktheid en onvolledigheid en wordt veelal volstaan met een kale verwijzing naar ruwe data of informatie die bij binnentredingen is gemachtigd(de rechtbank begrijpt: bemachtigd).
In de trant van: ‘U zoekt het antwoord zelf maar uit.’
Waarbij nog komt dat datgene wat verstrekt was ging om ruwe data die zonder uitgebreide toelichting en hulpmiddelen niet inzichtelijk waren (zoekplaatjes)”.
De conclusie vervolgt:
“
(...) Feit is bovendien dat [verdachte] nog immer niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de naar Dubai meegenomen server uit te leveren, terwijl uit correspondentie tussen [verdachte] , [naam 3] en [naam 4] en de verklaring van [naam 4] blijkt dat deze server wel degelijk relevante informatie bevat die in juridische zin tot de administratie behoort.”
Uit het dossier blijkt dat verdachte een server met (delen van) de administratie van onder andere [bedrijf 1] BV, die nooit aan de curator ter beschikking is gesteld, naar Dubai heeft laten transporteren. Een en ander volgt - onder meer - uit een verklaring van [naam 3] en correspondentie tussen [naam 4] en [naam 6] .
Verdachte heeft ten aanzien van de server wisselend verklaard. Aanvankelijk heeft verdachte verklaard geen server te kennen waar nog concernadministratie op zou (kunnen) staan.
De op 14 november 2019 ingediende aanvulling op de aangifte maakt melding van een reactie van verdachte van 8 oktober 2019 naar aanleiding van een vragenlijst van curator [curator 2] (curator in onder andere het faillissement van [bedrijf 9] ) waarin verdachte erkent dat er een server is overgebracht naar Dubai. Verdachte schreef dat in Dubai was gekeken, op verzoek van [naam 4] , of die server nog toegankelijk was, maar die ‘
had de geest gegeven en deed niets meer; hij was bij het oud vuil gezet.’
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de inlichtingenplicht:
Volgens aangevers en het openbaar ministerie heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet dan wel niet volledig verstrekken van inlichtingen aan de curatoren.
De verdediging stelt daarentegen dat verdachte wel degelijk (een veelvoud aan) inlichtingen en administratie heeft verstrekt en daarbij ook - voor zover het in zijn macht lag - volledig is geweest.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting op 18 en 20 januari 2021 heeft de voormalig raadsman van verdachte, mr. W. Koops, gewezen op het bestaan van een door verdachte geschreven ‘Memorandum’ van februari/ maart 2015 met daarbij gevoegd 22 bijlagen, welke stukken in 2015 aan de toenmalige officier van justitie zijn toegezonden. Uit het proces-verbaal van de zitting en verhoren van de curatoren bij de rechter-commissaris blijkt dat het openbaar ministerie en de curatoren tot de voormelde terechtzitting van het bestaan van dit ‘Memorandum’ met vele bijlagen niet op de hoogte zijn geweest (onder andere verhoor curator [curator 1] op 31 mei 2021, pag. 6, halverwege).
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte vragenlijsten van de curatoren heeft beantwoord, een vragenlijst van accountantskantoor [bedrijf 13] – op grond waarvan dit accountantskantoor van de curatoren in juni 2014 heeft gerapporteerd – en vragen aan de hand van ‘schraplijsten’.
Voorts heeft de opvolgend raadsman, mr. Kelder, namens verdachte ter terechtzitting van 17 februari 2022 bij zijn pleidooi nog veel meer stukken ingebracht (bijlage 1 tot en met 18), uit eerdere fases in het (onderliggende) onderzoek, waarbij door of namens verdachte inlichtingen zijn verstrekt, waarop de curatoren en/of het openbaar ministerie blijkens het dossier en het requisitoir geen acht hebben geslagen.
Bij deze stukken gaat het - onder meer - om het volgende:
een e-mailbericht van verdachte gericht aan mr. Bollen van 3 februari 2015, met het aanbod om vragen te beantwoorden, met als bijlage een brief van verdachte van 2 februari 2015 van acht pagina’s waarin gegevens worden verstrekt met betrekking tot onder meer een krediet van de ABN Amro Bank, een borgstelling van € 1.500.000,- voor de financiering van het pand [pand] , een borgstelling van circa € 11,8 miljoen voor de vennootschap [bedrijf 5] B.V. en een claim van de SNS Bank. Als bijlagen bij de brief van 2 februari 2015 zijn gevoegd Excel-overzichten met betrekking tot 217 vragen van de curatoren;
bijlage 2 bij de pleitnota betreffende e-mailcorrespondentie tussen de voormalig raadsvrouw van verdachte, mr. P. van Kampen, en personen van het Functioneel Parket, waaronder mr. Bollen, met daarbij diverse inhoudelijke gegevens die kennelijk zijn verstrekt;
bijlage 4 bij de pleitnota betreffende het door verdachte geschreven Memorandum van 26 februari 2015 van 26 pagina’s met 22 bijlagen, gericht aan de officier van justitie, mr. Bollen. Als bijlagen zijn onder meer gevoegd: een brief van mr. Aerts van AKD advocaten in de civielrechtelijke procedure van 3 januari 2014 waarin wordt verwezen naar 43 bijlagen bestaande uit onder meer correspondentie in 2013 gevoerd door of namens verdachte, met de curatoren.
De rechtbank stelt vast dat zij - gezien de grote hoeveelheid opgevraagde, al dan niet verstrekte en/of inbeslaggenomen dan wel anderszins beschikbaar gekomen data, inlichtingen, fysieke en/of digitale informatie/ administratie - niet in staat is om te beoordelen of verdachte de vereiste inlichtingen al dan niet (op enig moment) op verzoek van de curatoren heeft verstrekt en/of door verdachte aangeleverde inlichtingen en administratie juist en/of - al dan niet - volledig is geweest. In zoverre brengt de keuze van het openbaar ministerie om in de tenlastelegging niet specifiek aan te geven welke inlichtingen door verdachte niet zijn verschaft, terwijl verdachte zijnerzijds in zijn onderbouwde verweer aangeeft heel veel inlichtingen te hebben verschaft, met zich dat de rechtbank de verdachte partieel zal vrijspreken van het niet dan wel niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Dit ligt anders ten aanzien van de door de curatoren aan verdachte herhaaldelijk gestelde vraag naar zijn woon- en verblijfplaats.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte op deze (eenvoudige) vraag - hoewel daartoe gehouden - nimmer een concreet en duidelijk antwoord heeft gegeven. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat verdachte niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan,
in zoverredat hij geen inlichtingen
over zijn woon- en verblijfplaatsheeft verstrekt.
Uit de inhoud van de door en namens de curatoren ingediende aangiften volgt dat verdachte wordt verweten dat hij, kortgezegd, bij het verstrekken van inlichtingen - voor de curatoren noodzakelijk voor de afwikkeling van de boedel - op meerdere vlakken
onvolledigis geweest.
Uit het dossier blijkt dat na het faillissement van [bedrijf 1] B.V. tijdens binnentredingen fysieke en digitale informatie/ administratie van [bedrijf 1] in beslag is genomen. Daarnaast zijn langs verschillende wegen digitale en fysieke inlichtingen verstrekt en is nog administratie toegezonden.
Door en namens verdachte zijn op enig moment vragenlijsten van de curatoren en vragen van ‘schraplijsten’ (al dan niet ten dele) beantwoord.
De rechtbank is - evenals hiervoor overwogen in het privé-faillissement van de verdachte - gezien de grote hoeveelheid opgevraagde, al dan niet verstrekte en/of inbeslaggenomen dan wel anderszins beschikbaar gekomen, data, inlichtingen, fysieke en/of digitale informatie/ administratie, niet in staat om te beoordelen of verdachte - in reactie op gestelde vragen – aan de curator de vereiste inlichtingen heeft verstrekt ten aanzien van financiële zaken, eigendomskwesties, al dan niet uitstaande vorderingen en/of geldstromen, en zo ja in hoeverre.
Ten aanzien van de op de naar Dubai overgebrachte server is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat zich op die server relevante administratie van [bedrijf 1] B.V. heeft bevonden welke administratie niet reeds beschikbaar was op grond van eerder in beslag genomen digitale administratie van [bedrijf 1] BV.
De rechtbank zal de verdachte gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, vrijspreken wegens een gebrek aan overtuiging van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht ten aanzien van de vennootschap [bedrijf 1] B.V.
Ten aanzien van het opzet, de verschijningsplicht en een ‘geldige reden om niet te verschijnen’.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte vanaf 13 december 2013 niet heeft voldaan aan zijn verschijningsplicht, door vanaf die datum telkens niet op afspraken te verschijnen, ondanks vele oproepingen en sommaties daartoe afkomstig van de curatoren, terwijl
geensprake is geweest van een
geldige redenom niet te verschijnen.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Vaststaat dat verdachte ongeveer een maand, van 10 september 2013 tot en met 4 oktober 2013, heeft vastgezeten in het kader van faillissementsgijzeling op verzoek van de curatoren in zijn privé-faillissement wegens schending van de uit artikel 105 Fw voortvloeiende informatieplicht.
De inbewaringstelling is op 4 oktober 2013 geschorst onder de voorwaarden:
dat de gefailleerde gevraagd en ongevraagd en ongeclausuleerd en onverwijld volledige en juiste inlichtingen verstrekt ter voldoening aan zijn informatieverplichting ex artikel 105 Fw;
dat gefailleerde, al dan niet middels een van de vennootschappen waarvan hij bestuurder is, zich onthoudt van gedragingen en rechtshandelingen die enig (vermogens)nadeel voor de boedel opleveren;
dat gefailleerde zonder toestemming van de rechter-commissaris niet naar het buitenland zal vertrekken.
Op 13 december 2013 is de schorsing opgeheven omdat verdachte de schorsingsvoorwaarden niet nakwam.Verdachte heeft hierna op of omstreeks 16 of 17 december 2013 Nederland verlaten. Dit blijkt onder meer uit een door verdachte verzonden e-mailbericht.
Nadien was voor verdachte duidelijk, mede op grond van mededelingen van de curatoren en/of zijn raadslieden, dat hij, zodra hij zich zou melden of zou worden aangehouden, (opnieuw) in bewaring zou worden gesteld.
Anders dan door de raadsman betoogd is de rechtbank van oordeel dat een voor verdachte dreigende inbewaringstelling op grond van de Faillissementswet niet kan gelden als een ‘
geldige reden om niet te verschijnen’bij de curator.
Weliswaar brengt het beginsel van het zelfincriminatie-verbod met zich dat het niet zichzelf overleveren aan autoriteiten, door een voortvluchtige verdachte, niet strafbaar is gesteld, maar dit heeft niet tot gevolg dat sprake is van een ‘geldige reden om niet te verschijnen’ in het kader van artikel 194 Sr.
De rechtbank neemt hierbij (mede) in aanmerking dat verdachte zelf een bewuste keuze heeft gemaakt om de schorsingsvoorwaarden niet na te komen en zich aan de verschijningsplicht te onttrekken.
De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat de rechter-commissaris en curator [curator 2] zich, blijkens het dossier, nog bereidwillig hebben getoond om, samen met een vertegenwoordiger van de bank af te reizen naar Dubai dan wel een andere locatie op neutraal terrein, om verdachte te ontmoeten en spreken. Verdachte heeft geweigerd om hier zijn medewerking aan te verlenen.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling verder in aanmerking dat een faillissementsgijzeling weliswaar lang kan duren en meermaals kan worden verlengd, maar dat verdachte kan kiezen voor de optie om medewerking te verlenen aan de beantwoording van nog openstaande vragen van curatoren, waardoor hij in belangrijke mate ook zelf invloed kan uitoefenen ten aanzien van de duur van de gijzeling.
De rechtbank is ten aanzien van deze mogelijke faillissementsgijzeling van oordeel dat van een schending van het ‘nemo tenetur beginsel’ en het zwijgrecht geen sprake is, louter vanwege de mogelijkheid dat faillissementsgijzeling kan worden ingezet. Faillissementsgijzeling is een wettelijk pressiemiddel op grond van de Faillissementswet, en onder bepaalde condities geoorloofd. De rechter beoordeelt of faillissementsgijzeling als dwangmiddel kan worden ingezet en of deze kan worden verlengd. Het toepassen van faillissementsgijzeling als pressiemiddel houdt niet zonder meer een schending van het zwijgrecht en het ‘nemo tenetur beginsel’ van een verdachte in.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat van een ‘geldige reden om niet te verschijnen’ geen sprake is.
De rechtbank verwerpt voorts - ten aanzien van het opzet - het beroep van de verdachte op een
verontschuldigbare onbewustheidten aanzien van de ongeoorloofdheid van zijn gedragingen.
Uit het handelen van de verdachte – door verdachte verzonden correspondentie en op een website gedane uitlatingen – blijkt dat hij er (steeds) zelf en welbewust voor heeft gekozen om aan oproepingen en sommaties van de curatoren geen gehoor te geven.
Zo heeft verdachte in een interview aangegeven
niet naar Nederland te zullen komen.
Voorts heeft hij naar aanleiding van een oproep van curator [curator 1] van 14 oktober 2014 op zijn website de volgende tekst geplaatst:
“Gaat [verdachte] nou woensdag 19 november (2014) naar mr. [curator 1] om zich op te laten sluiten? [verdachte] is verplicht op basis van art l05 Fw om voor de curator te verschijnen en inlichtingen te verschaffen zo vaak als deze wenst. [verdachte] hoeft alleen niet te verschijnen als hij een geldige reden heeft om niet te verschijnen. Wat is nu een geldige reden? Dat er bijna een jaar lang geen vraag gesteld is? Dat er karrevrachten en meer aan informatie is verstrekt ? Dat mr. [curator 1] bevestigt dat er enkel cruciale informatie ontbreekt over een transactie net voor het faillissement en dat nu na bijna een jaar stilzwijgen pas meldt ? Dit terwijl uit alles blijkt dat er geen informatie kan ontbreken ?
Dat de enige reden is om [verdachte] op te sluiten zonder straf en te dwingen tot de gewenste handelingen ? Dat mr. [curator 1] publiekelijk uitgenodigd is zijn ondenkbare vraag te stellen maar dit niet doet ? Dat het slecht weer is in Nederland ?”
Uit een getuigenverhoor van getuige [naam 7] , verslaggever, blijkt dat hij in Dubai met verdachte heeft gesproken. Verdachte vertelde [naam 7] tijdens dat gesprek dat hij wel aan het onderzoek wilde meewerken, maar dat hij ‘
niet vast wilde zitten en dat hij daarom in Dubai zit’.
Voorts heeft verdachte op 7 februari 2017 naar de rechter-commissaris een fax gestuurd met de volgende tekst:
“Waar recht onrecht is, is verzet een plicht. Al die prachtige dikke wetboeken, die discutabele jurisprudentie voortkomend uit vonnissen van de Rechtbank Oost-Brabant en al die vele met juridische termen doorspekte brieven ten spijt, ben ik hier - in Dubai - en u allen daar. U en de curatoren brengen daar geen verandering in. Nu niet, dan niet en nooit niet.”
Uit het voorgaande volgt dat verdachte welbewust niet voor de curatoren en de rechter-commissaris is verschenen en dat zonder een geldige reden.
Van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging is evenmin gebleken.