ECLI:NL:RBOVE:2022:2188

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
84.132672-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met aanzienlijke contante bedragen

De rechtbank Overijssel heeft op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak kwam voort uit het onderzoek 'Charlton', dat begon na een melding van de Financial Intelligence Unit over verdachte en zijn voormalige echtgenote. De verdachte had grote contante geldbedragen, die hij aan het zicht van uitkerende instanties en de Belastingdienst onttrok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen een gewoonte hadden gemaakt van het witwassen van geldbedragen van € 101.665 en € 52.710, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van deze bedragen, wat leidde tot de bewezenverklaring van het witwassen. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij de integriteit van het financiële verkeer had aangetast en dat hij geen oog had voor de schadelijke gevolgen van zijn daden voor de samenleving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.132672-21 (P)
Datum vonnis: 7 juli 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door de gemachtigde raadsvrouw mr. E. de Witte, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2019 tot en met 21 mei 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad , in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) telkens (een) voorwerp(en), te weten:- een geldbedrag van (ongeveer) 101.665 euro, althans enig geldbedrag, en/of- een geldbedrag van (ongeveer) 52.710 euro, althans enig geldbedrag,heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,terwijl hij en/of zijn mededader(s) telkens wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.
De bewijsmotivering
4.1
Inleidende opmerkingen
In deze strafzaak staat het strafrechtelijk onderzoek “Charlton” centraal. Dit onderzoek is aangevangen nadat de Financial Intelligence Unit (FIU) een door De Nederlandse Kluis B.V. (DNK) op 1 maart 2021 gedane melding verdacht heeft verklaard en op 17 mei 2021 aan de FIOD heeft verstrekt. Naar aanleiding van die melding is nader onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte en zijn voormalige echtgenote [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Dit onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot de inbeslagname van contante geldbedragen, namelijk een bedrag van € 52.710,-- en een bedrag van € 101.665,--. Verdachte heeft volgens het Openbaar Ministerie samen met [medeverdachte] een gewoonte gemaakt van het witwassen van deze geldbedragen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen van de geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,-- wettig en overtuigend bewezen, omdat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de genoemde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte en [medeverdachte] zich samen aldus gedurende een langere periode schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een pleitnotitie overgelegd en daarin, kort samengevat, primair bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om slechts het gedeelte van de geldbedragen dat aan verdachte toebehoorde bewezen verklaard te achten, namelijk het geldbedrag dat in de kluis in de woning is aangetroffen (€ 52.710,--) en een gedeelte van het geldbedrag dat in de kluis bij DNK is aangetroffen (€ 41.665,--).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beoordelingskader
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar overwegingen omtrent het bewijs. [2]
Het beoordelingskader zoals hiervoor uiteen is gezet komt overeen met de stappen zoals beschreven in het zogenoemde ‘6-stappen’-arrest van het gerechtshof Amsterdam van
11 januari 2013, [3] waar zowel de officier van justitie en de raadsvrouw in hun betoog naar hebben verwezen.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,-- , zoals omschreven in de tenlastelegging, van een concreet aangeduid misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank dient daarom eerst vast te stellen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De feiten en omstandigheden
Onder paragaaf 4.1 is reeds beschreven dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een melding van DNK nader onderzoek heeft gedaan naar de persoon van verdachte en [medeverdachte] . Deze melding had betrekking op verdachte en [medeverdachte] , en luidde als volgt:
Mevrouw huurt een kluis bij onze vestiging in Zaandam. Gaf bij bezoek aan dat ze bezittingen van ex-man in de kluis ging opslaan. Toen onze collega aangaf dat we dan meneer op het contract moeten zetten, schrok mevrouw zichtbaar en zei vervolgens dat de spullen enkel van haar zijn. Meneer was zelf aanwezig maar wilde absoluut niet geregistreerd worden op het contract en reageerde erg fel’. [4]
Uit onderzoek is vervolgens allereerst gebleken dat verdachte, blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens, samen met [medeverdachte] en hun zoon [naam 1] en dochter [naam 2] aan [adres] woont. In 2020 had verdachte een belastbaar loon van € 6.190,-- van de [bedrijf 4] (een bijstandsuitkering) en in 2019 had hij een belastbaar loon van € 1.963,-- van [bedrijf 1] B.V. (inkomen uit arbeid). Van deze vennootschap is de zoon [naam 1] (door tussenkomst van een holding) enig aandeelhouder. Verdachte is zelf directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V., welke op haar beurt directeur en enig aandeelhouder is van de vennootschap [bedrijf 3] B.V. Door deze vennootschappen, die op 17 juni 2019 zijn opgericht, is geen omzet aangegeven bij de aangiften omzetbelasting. [medeverdachte] had in 2020 eveneens een belastbaar loon van € 6.190,-- van de [bedrijf 4] (een bijstandsuitkering) en daarnaast nog een belastbaar loon van € 2.449,-- (een UWV-uitkering). In 2019 had ze een belastbaar loon van in totaal € 19.811,-- (UWV-uitkeringen). [5]
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat [medeverdachte] sinds 29 mei 2019 een kluis bij DNK in Zaandam huurde. Dit betrof aanvankelijk een kleinere kluis, de kluis met nummer [nummer] , maar vanaf 21 januari 2021 huurde [medeverdachte] de grotere kluis met nummer [nummer] . Sinds de opening van de kluis staat [medeverdachte] blijkens het overzicht van de bezoekersgegevens van de kluis in totaal veertien keer als (enige) bezoeker vermeld. Op 21 mei 2021 is de kluis met nummer
[nummer] doorzocht. In die kluis is onder meer een contant geldbedrag aangetroffen. Om de stapels geld zat transparante folie. Er waren onder meer coupures van € 200,-- zichtbaar. Gebleken is dat het in totaal ging om een contant geldbedrag van € 101.665,--. [6]
Ook is uit onderzoek gebleken dat ene [naam 3] eerder een kluis huurde bij DNK en hier een tas in had zitten die hij op 18 januari 2021 aan [medeverdachte] zou hebben overhandigd. [7]
Tijdens de doorzoeking in de woning aan [adres] , werd in een kluis in die woning eveneens een contant geldbedrag aangetroffen. Dit geldbedrag was op een soortgelijke wijze in transparante folie gewikkeld als het geld dat eerder in de kluis bij DNK was aangetroffen. In dit geval ging het om een contant geldbedrag van € 52.710,--. [8]
Verder heeft er dactyloscopisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan hebben uitgewezen dat op het folie van het geld bij DNK en op het folie van het geld in de woning op drie van de vier sporen een herkenning is gevonden. De drie herkende sporen zijn alle drie van [medeverdachte] . [9]
Ten slotte is het in beslag genomen geldbedrag van € 154.375,-- afgestort. Uit de stortingsformulieren kwam onder meer de volgende samenstelling van de coupures naar voren: 21 coupures van € 500,--, 17 coupures van € 200,--, 52 coupures van € 100,-- en 2.468 coupures van € 50,--. [10]
Een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat in een door [medeverdachte] gehuurde kluis bij DNK een contant geldbedrag van € 101.665,-- is aangetroffen. Dit geldbedrag is op enig moment in die kluis terechtgekomen, terwijl het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Verdachte wilde blijkens de melding van DNK absoluut niet op het huurcontract worden vermeld, terwijl [medeverdachte] bezittingen van verdachte in de door haar gehuurde kluis wilde leggen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar ertoe strekt de eigendom van de daarbij betrokken zaken of vermogenswaarden te verhullen. Daarnaast is in de woning van verdachte en [medeverdachte] een contant geldbedrag van € 52.710,-- aangetroffen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd, dan wel ingeval van een kluis bij DNK deels is verzekerd tot een bedrag van € 45.000,--. Het is dan ook hoogst ongebruikelijk dat zulk geld op een legale wijze is verkregen. Daarnaast kan de herkomst van deze geldbedragen niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte of [medeverdachte] , dan wel op basis van reguliere handelsactiviteiten (al dan niet door middel van de vermeende autohobby van verdachte zoals de raadsvrouw heeft betoogd). Ook zijn de contante geldbedragen op geen enkele manier fiscaal verantwoord, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bezittingen, zoals contant geld, in de belastingaangifte moeten worden verantwoord. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,--,
€ 200,-- en € 500,-- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Verdachte en [medeverdachte] hebben aldus (feitelijk) een grote hoeveelheid contant geld voorhanden gehad, zonder dat daartoe op grond van bedrijf of beroep een noodzaak bestond. Gelet hierop is sprake van meerdere zogenoemde witwastypologieën dan wel witwasindicatoren. [11] Het vermoeden van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd, zodat, gelet op het ten laste gelegde medeplegen, van verdachte en [medeverdachte] mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven over de herkomst van de contante geldbedragen.
De door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen
De rechtbank stelt voorop dat de strafzaken tegen verdachte en [medeverdachte] gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de terechtzitting van 23 juni 2022 zijn behandeld. De door [medeverdachte] ter gelegenheid van die terechtzitting afgelegde verklaring, waartoe de raadsvrouw van [medeverdachte] ter onderbouwing stukken heeft overgelegd, kan aldus niet als wettig bewijsmiddel zoals bedoeld in artikel 339 van het Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt in de strafzaak tegen verdachte. De rechtbank heeft in deze zaak aldus acht geslagen op de verklaringen die door verdachte en [medeverdachte] blijkens het procesdossier zijn afgelegd.
Het contante geldbedrag van € 101.665,--
Verdachte heeft op 21 mei 2021 over het in de kluis bij DNK aangetroffen contante geldbedrag het volgende verklaard: ‘Is mijn spaargeld ja. Die is hier gewoon gefolied. Dat is gewoon ons spaargeld’. [12] Het geld heeft verdachte zelf gefolied. [13] Ook op 22 mei 2022 heeft verdachte verklaard dat het geldbedrag van € 101.665,-- gespaard geld betreft. Het betreft volgens hem inkomen uit het bedrijf [bedrijf 3] B.V. Sinds 2006/2007 heeft hij ieder jaar geld weggezet. Verdachte heeft verklaard dat hij eigenlijk beetje bij beetje wat aan de kant heeft gezet voor later, want ja, hij wordt ouder. [14] Volgens verdachte had [medeverdachte] een kluis en heeft hij daar – om dubbele kosten te besparen – mede gebruik van gemaakt. [15] Enerzijds heeft verdachte verklaard dat hij het geld in delen naar de kluis heeft gebracht. Anderzijds heeft verdachte verklaard dat hij geen idee heeft hoe het contante geld in de kluis bij DNK terecht is gekomen. [16] Verdachte heeft op 7 juni 2021 verklaard dat hij niet elk jaar de aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, terwijl hij wel in Nederland was. [17]
[medeverdachte] heeft in een op schrift gestelde verklaring van 19 augustus 2021 onder meer het volgende beschreven: In 2008 ben ik gescheiden. Vanaf 2009 tot 2017 heb ik gewerkt. Eerst heb ik schoonmaakwerk gedaan. Daarna heb ik in een bejaardentehuis gewerkt. Ook heb ik een lbo-opleiding gedaan. Ik leef altijd zuinig en ik heb altijd gespaard voor mijn kinderen. Ik ging niet uit eten en niet op vakantie. De ouders van verdachte hebben ook veel voor mijn kinderen betaald. Ze kochten kleren en eten. Vanaf de geboorte en totdat mijn kinderen achttien jaren oud waren, heb ik de kinderbijslag gespaard. Ik pinde dit en ik bewaarde het geld. Dit ging om bijna € 500,-- per kwartaal. Verder heb ik een aantal jaren grote geldbedragen teruggekregen van de Belastingdienst. Het ging om belastingteruggaven van de aangiften inkomstenbelasting. In 2014 betrof dit bijna € 4.000,--. Ook dit geld heb ik gepind. Voorts heb ik na het overlijden van de moeder van verdachte en na het overlijden van zijn opa in Turkije ongeveer € 12.000,-- gekregen en bewaard. In totaal was ongeveer € 60.000,-- in de kluis bij DNK van mij. Ik denk dat ik de kluis in 2019 heb geopend. Verdachte heeft later ook geld in de kluis gelegd. Ook heb ik voor verdachte wel eens geld naar de kluis gebracht. Verdachte gebruikte dezelfde kluis als ik, omdat wij geen dubbele kosten voor het huren van een kluis wilden maken. [18]
Het contante geldbedrag van € 52.710,--
Verdachte heeft op 21 mei 2021 tijdens de doorzoeking verklaard dat er ‘een beetje geld, ongeveer € 40.000,--’ in de woning lag, dat dit geldbedrag een buffer voor zijn bedrijf was en dat er nog wat spaargeld in de woning lag. [19] Op 22 mei 2021 heeft verdachte verklaard dat het aangetroffen contante geldbedrag in de woning voor de zaak gereserveerd was en dat hij dat gebruikte voor vennootschapsbelasting, loonheffing, BTW en betalingen voor zzp’ers. [20] Verdachte heeft vervolgens verklaard dat het geldbedrag van € 52.710,-- van [bedrijf 3] B.V. is en dat hij dit geldbedrag van een persoon heeft geleend. Verdachte wil echter de naam van die persoon niet noemen, omdat hij naar zijn zeggen bang is dat hij dan geen werk meer van die persoon krijgt. [21] Op 24 mei 2021 heeft verdachte evenwel ook bevestigd dat [bedrijf 3] B.V. in de jaren 2019 en 2020 geen omzet had. [22]
In de eerdergenoemde op schrift gestelde verklaring van 19 augustus 2021 heeft [medeverdachte] beschreven dat het geld in de woning van verdachte was. [23]
Hoewel verdachte een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,--, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een consistente, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring, temeer nu verdachte zich op nadere vragen van de FIOD op zijn zwijgrecht heeft beroepen en aldus geen opening van zaken heeft gegeven.
[medeverdachte] heeft over het bedrag van € 52.710,-- en over het verschil tussen het bedrag
van € 101.665,-- en het door haar gespaarde geld slechts gezegd dat het geld van verdachte was. De rechtbank is van oordeel dat het in ieder geval op de weg van verdachte gelegen had om een verifieerbare verklaring, zoals hiervoor omschreven, over die bedragen te geven. Maar dat heeft hij niet gedaan.
Het nader onderzoek
Voor zover de voormelde verklaringen door de rechtbank als concreet, verifieerbaar en op voorhand niet onwaarschijnlijk zouden kunnen worden aangemerkt, heeft het Openbaar Ministerie aan de hand van de deze verklaringen nader onderzoek verricht. Het gaat hierbij om een bedrag van ongeveer € 60.000,-- , waarvan [medeverdachte] gezegd heeft, dat het door haar gespaard geld is.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] jarenlang een bijstandsuitkering heeft ontvangen, in ieder geval in 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2015. [24] Om een bijstandsuitkering te mogen ontvangen, mocht een gezin een maximaal vermogen hebben. Dat was in 2009
€ 11.370,-- oplopend tot in 2020 € 12.450,--. [25] Hierbij geeft de rechtbank aan dat voor de TOZO-regeling in 2020 geen vermogenstoets gold. [medeverdachte] heeft in haar aangifte inkomstenbelasting echter geen melding gedaan van het door haar in de loop der jaren opgebouwde spaargeld van ongeveer € 60.000,-- in contanten.
Daarnaast is uit nader onderzoek gebleken dat de moeder van verdachte op 5 januari 2007 is overleden. Van welke opa van verdachte [medeverdachte] een erfenis zou hebben gekregen, wanneer deze persoon is overleden en hoeveel [medeverdachte] van deze, dan wel de erfenis van de moeder van verdachte heeft ontvangen, heeft het Openbaar Ministerie niet onderzocht, nu [medeverdachte] daarover geen nadere verklaring heeft afgelegd. Uit navraag naar de erf- en schenkbelasting komt naar voren dat [medeverdachte] geen aangifte heeft gedaan bij de Belastingdienst van ontvangen erfenissen of schenkingen. [26]
Ook is uit nader onderzoek – in tegenstelling tot hetgeen [medeverdachte] in haar op schrift gestelde verklaring heeft beschreven – gebleken dat zij blijkens foto’s die in haar telefoon zijn aangetroffen vanaf 2014 ten minste viermaal in het buitenland heeft verbleven. [27] Uit een analyse van de door [medeverdachte] overgelegde bankafschriften volgt dat zij in de periode vanaf 2012 tot 2020 bijna € 36.000,-- minder aan boodschappen uit heeft gegeven dan een gemiddeld gezin met dezelfde samenstelling. Op basis van de analyse blijkt dat [medeverdachte] gedurende deze jaren maximaal € 35.350,-- heeft kunnen sparen, terwijl zij volgens haar eigen verklaring, afgezien van de erfenis, € 48.000,-- heeft gespaard. Deze analyse zou overigens alleen waar kunnen zijn, indien zou moeten worden aangenomen dat [medeverdachte] de door haar gepinde bedragen niet zou hebben aangewend voor betaling van de kosten voor de huishouding. Gezien haar geringe inkomsten en de samenstelling van haar gezin, acht de rechtbank dit hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien is de bankrekening van [medeverdachte] in 2019 en 2020 voor zakelijke doeleinden gebruikt. [28]
Voor zover de schriftelijke verklaring van [medeverdachte] over de alternatieve herkomst van een gedeelte van het aangetroffen contante geldbedrag van € 101.665,--, namelijk € 60.000,--, kan worden aangemerkt als concreet, verifieerbaar en op voorhand niet onwaarschijnlijk, is de rechtbank van oordeel dat de deze verklaring op basis van het nader onderzoek terzijde dient te worden geschoven, omdat de verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden.
Witwassen
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte noch [medeverdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven heeft over de herkomst van het bedrag van € 52.710,-- en van het verschil tussen het bedrag
van € 101.665,-- en het bedrag dat [medeverdachte] gespaard zou hebben. De rechtbank komt tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat deze twee geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Daarnaast komt de rechtbank tot de slotsom dat het Openbaar Ministerie, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte] is overwogen, waar nodig afdoende nader onderzoek heeft verricht naar de herkomst van het contante geld voor zover het zou gaan om het spaargeld van [medeverdachte] , maar dat geenszins aannemelijk is geworden dat dat bedrag een legale herkomst heeft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,-- geheel afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dit, gelet op zijn handelwijze, wist bij het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van die geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn mededaders op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het witwassen. Immers, de kluis bij DNK stond op naam van [medeverdachte] en zij heeft in de periode van 29 mei 2019 en 31 mei 2021 deze kluis veertien keer bezocht. Verdachte heeft verklaard dat zowel hij als [medeverdachte] van deze kluis gebruik hebben gemaakt. Van hen allebei lag er contant geld in de kluis. Verdachte en [medeverdachte] woonden samen in de woning waar een ander contant geldbedrag is aangetroffen. Zowel verdachte als [medeverdachte] wisten dat er geld in de kluis bij DNK en in de woning lag. Die geldbedragen hebben ze ook allebei voorhanden gehad. Immers, verdachte heeft de geldbedragen gefolied en [medeverdachte] heeft, in het licht bezien van de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek, de geldbedragen eveneens in handen gehad. Terwijl verdachte en [medeverdachte] deze geldbedragen voorhanden hadden, hebben zij echter allebei deze geldbedragen buiten het zicht van de uitkerende instanties en de fiscus gehouden. De rechtbank acht dus bewezen dat sprake is geweest van medeplegen tussen verdachte en anderen.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is, gelet op de duur en de omvang van het witwassen en het aantal keren dat geld in de kluizen is opgeborgen, van oordeel dat verdachte tezamen met anderen van het hiervoor genoemde medeplegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 29 mei 2019 tot en met 21 mei 2021 te Zaandam,
tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten:- een geldbedrag van 101.665 euro, en,- een geldbedrag van 52.710 euro,verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Volgens de raadsvrouw moet aldus worden volstaan met de oplegging van een taakstraf, al dan niet gecombineerd met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit betreft een zeer ondermijnende vorm van criminaliteit. Door het handelen van verdachte is de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Immers, het dekt de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. Hoewel verdachte de beschikking had over een grote hoeveelheid contante geldbedragen, heeft hij dit geld – uit eigen financieel gewin en zonder dat verdachte oog had voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving – aan het zicht van uitkerende instanties en de Belastingdienst onttrokken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 7 februari 2022 volgt dat hij in het verleden voor andersoortige feiten meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest en dat de artikelen 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de gemachtigde raadsvrouw ter terechtzitting heeft toegelicht. Verdachte woont samen met zijn voormalige echtgenote en hun twee (meerderjarige) kinderen. Hij is als tussenpersoon werkzaam en regelt in die hoedanigheid zzp’ers die door klanten worden ingezet om het verkeer te regelen, zoals bij festivals en GGD-testlocaties. Met zijn verdiensten onderhoudt verdachte zijn voormalige echtgenote en hun kinderen. Verdachte kampt met suikerziekte, hartklachten, familiale mediterrane koorts claustrofobie en slaapproblemen.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude als uitgangspunt, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de (gevangenis)straf. De rechtbank gaat – in het licht van het procesdossier – uit van een direct aan verdachte toe te rekenen bedrag van € 154.375,-- aan witgewassen geld. Voor een dergelijk fraudebedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke feit, zoals verdachte. Verdachte heeft echter van het medeplegen van witwassen een gewoonte gemaakt en dit betreft een strafvermeerderende factor. Bovendien weegt de rechtbank de proceshouding van verdachte in zijn nadeel mee, omdat verdachte geenszins verantwoording heeft willen afleggen voor het door hem begane strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn niet van dien aard dat deze aan de oplegging van een zodanige straf in de weg zouden staan.
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 52.710,-- op grond van de artikelen 33 en 33a Sr vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank acht, alle bovengenoemde elementen afwegend, de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend zoals bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
-
verklaart verbeurdhet in beslag genomen
contante geldbedrag van € 52.710,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
Buiten staat
mr. M.B. Werkhoven en mr. C.A. de Beaufort zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Arnhem, genaamd Charlton, met onderzoeksnummer 70144. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Zie voor het beoordelingskader: HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471, HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 19 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2119.
3.Zie voor het zogenoemde ‘6-stappen’-arrest: Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
4.AMB-001, pagina’s 112 tot en met 114.
5.AMB-001, pagina’s 112 tot en met 114, AMB-008-01, pagina’s 139 en 140, en AMB-003, pagina’s 118 tot en met 120.
6.AMB-002, pagina’s 115 tot en met 117, AMB-006-01, pagina’s 129 en 130, IBN-001-01, pagina’s 186 en 187, en andere geschriften zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering: DOC-001, pagina 218, DOC-002, pagina 219, DOC-004, pagina 221, IBN-001-04, pagina 193 en IBN-001-05, pagina 193.
7.DOC-003, pagina 220. Dit is een ander geschrift zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
8.AMB-006-01, pagina’s 129 en 130, en een ander geschrift zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering: IBN-002-02, pagina’s 196 tot en met 201.
9.AMB-009-01, pagina’s 147 tot en met 149, en de daarbij gevoegde bijlagen op pagina’s 150 tot en met 160.
10.AMB-007-01, pagina’s 131 tot en met 137.
11.Een witwastypologie is een beschrijving van kenmerken, opgesteld aan de hand van ervaringsregels, die kunnen duiden op het witwassen van opbrengsten uit misdrijven.
12.IBN-002-02, pagina’s 196 tot en met 198.
13.V-001-02, de achtste alinea op pagina 78.
14.V-001-02, de laatste alinea op pagina 77 en de eerste alinea op pagina 78.
15.V-001-02, de laatste alinea op pagina 77 en de laatste alinea op pagina 78.
16.V-001-02, de vierde alinea op pagina 78 en de vierde alinea op pagina 79.
17.V-001-04, de laatste alinea op pagina 88.
18.DOC-008, pagina’s 233 en 234. Dit is een ander geschrift zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
19.IBN-002-02, pagina’s 196 tot en met 198.
20.V-001-02, de vierde alinea op pagina 78.
21.V-001-02, de eerste en de tweede alinea op pagina 80.
22.V-001-03, de achtste alinea op pagina 84.
23.DOC-008, pagina’s 233 en 234. Dit is een ander geschrift zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
24.AMB-008-01, pagina’s 139 en 140.
25.AD-001-01, de tweede alinea onder ‘4.2.2.3 Onderbouwing vermogen [verdachte] ’ op pagina 10.
26.AMB-008-01, de eerste alinea en de laatste alinea onder het kopje ‘4.2 Ontvangen erfenissen’ op pagina 142.
27.AMB-008-01, de tweede alinea op pagina 145.
28.AMB-011-03.