4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar overwegingen omtrent het bewijs.
Het beoordelingskader zoals hiervoor uiteen is gezet komt overeen met de stappen zoals beschreven in het zogenoemde ‘6-stappen’-arrest van het gerechtshof Amsterdam van
11 januari 2013,waar zowel de officier van justitie en de raadsvrouw in hun betoog naar hebben verwezen.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,-- , zoals omschreven in de tenlastelegging, van een concreet aangeduid misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank dient daarom eerst vast te stellen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De feiten en omstandigheden
Onder paragaaf 4.1 is reeds beschreven dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een melding van DNK nader onderzoek heeft gedaan naar de persoon van verdachte en [medeverdachte] . Deze melding had betrekking op verdachte en [medeverdachte] , en luidde als volgt:
‘Mevrouw huurt een kluis bij onze vestiging in Zaandam. Gaf bij bezoek aan dat ze bezittingen van ex-man in de kluis ging opslaan. Toen onze collega aangaf dat we dan meneer op het contract moeten zetten, schrok mevrouw zichtbaar en zei vervolgens dat de spullen enkel van haar zijn. Meneer was zelf aanwezig maar wilde absoluut niet geregistreerd worden op het contract en reageerde erg fel’.
Uit onderzoek is vervolgens allereerst gebleken dat verdachte, blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens, samen met [medeverdachte] en hun zoon [naam 1] en dochter [naam 2] aan [adres] woont. In 2020 had [medeverdachte] een belastbaar loon van € 6.190,-- van de [bedrijf 2] (een bijstandsuitkering) en in 2019 had hij een belastbaar loon van € 1.963,-- van [bedrijf 1] B.V. (inkomen uit arbeid). Van deze vennootschap is de zoon [naam 1] (door tussenkomst van een holding) enig aandeelhouder. [medeverdachte] is zelf directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V., welke op haar beurt directeur en enig aandeelhouder is van de vennootschap [bedrijf 4] B.V. Door deze vennootschappen, die op 17 juni 2019 zijn opgericht, is geen omzet aangegeven bij de aangiften omzetbelasting. Verdachte had in 2020 eveneens een belastbaar loon van € 6.190,-- van de [bedrijf 2] (een bijstandsuitkering) en daarnaast nog een belastbaar loon van € 2.449,-- (een UWV-uitkering). In 2019 had ze een belastbaar loon van in totaal € 19.811,-- (UWV-uitkeringen).
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat verdachte sinds 29 mei 2019 een kluis bij DNK in Zaandam huurde. Dit betrof aanvankelijk een kleinere kluis, de kluis met nummer [nummer 1] , maar vanaf 21 januari 2021 huurde verdachte de grotere kluis met nummer [nummer 2] . Sinds de opening van de kluis staat verdachte blijkens het overzicht van de bezoekersgegevens van de kluis in totaal veertien keer als (enige) bezoeker vermeld. Op 21 mei 2021 is de kluis met nummer [nummer 2] doorzocht. In die kluis is onder meer een contant geldbedrag aangetroffen. Om de stapels geld zat transparante folie. Er waren onder meer coupures van € 200,-- zichtbaar. Gebleken is dat het in totaal ging om een contant geldbedrag van € 101.665,--.
Ook is uit onderzoek gebleken dat ene [naam 3] eerder een kluis huurde bij DNK en hier een tas in had zitten die hij op 18 januari 2021 aan verdachte zou hebben overhandigd.
Tijdens de doorzoeking in de woning aan [adres] , werd in een kluis in die woning eveneens een contant geldbedrag aangetroffen. Dit geldbedrag was op een soortgelijke wijze in transparante folie gewikkeld als het geld dat eerder in de kluis bij DNK was aangetroffen. In dit geval ging het om een contant geldbedrag van € 52.710,--.
Verder heeft er dactyloscopisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan hebben uitgewezen dat op het folie van het geld bij DNK en op het folie van het geld in de woning op drie van de vier sporen een herkenning is gevonden. De drie herkende sporen zijn alle drie van verdachte.
Ten slotte is het in beslag genomen geldbedrag van € 154.375,-- afgestort. Uit de stortingsformulieren kwam onder meer de volgende samenstelling van de coupures naar voren: 21 coupures van € 500,--, 17 coupures van € 200,--, 52 coupures van € 100,-- en 2.468 coupures van € 50,--.
Een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat in een door verdachte gehuurde kluis bij DNK een contant geldbedrag van € 101.665,-- is aangetroffen. Dit geldbedrag is op enig moment in die kluis terechtgekomen, terwijl het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. [medeverdachte] wilde blijkens de melding van DNK absoluut niet op het huurcontract worden vermeld, terwijl verdachte bezittingen van [medeverdachte] in de door haar gehuurde kluis wilde leggen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar ertoe strekt de eigendom van de daarbij betrokken zaken of vermogenswaarden te verhullen.
Daarnaast is in de woning van verdachte en [medeverdachte] een contant geldbedrag van € 52.710,-- aangetroffen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd, dan wel ingeval van een kluis bij DNK deels is verzekerd tot een bedrag van € 45.000,--. Het is dan ook hoogst ongebruikelijk dat zulk geld op een legale wijze is verkregen. Daarnaast kan de herkomst van deze geldbedragen niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte of [medeverdachte] , dan wel op basis van reguliere handelsactiviteiten. Ook zijn de contante geldbedragen op geen enkele manier fiscaal verantwoord, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bezittingen, zoals contant geld, in de belastingaangifte moeten worden verantwoord. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,--, € 200,-- en € 500,-- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Verdachte en [medeverdachte] hebben aldus (feitelijk) een grote hoeveelheid contant geld voorhanden gehad, zonder dat daartoe op grond van bedrijf of beroep een noodzaak bestond. Gelet hierop is sprake van meerdere zogenoemde witwastypologieën dan wel witwasindicatoren.Het vermoeden van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd, zodat, gelet op het ten laste gelegde medeplegen, van verdachte en [medeverdachte] mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven over de herkomst van de contante geldbedragen.
De door verdachte en [medeverdachte] afgelegde verklaringen
De rechtbank heeft in deze zaak acht geslagen op de verklaringen die door verdachte ter terechtzitting en door haar en [medeverdachte] blijkens het procesdossier zijn afgelegd.
Het contante geldbedrag van € 101.665,--
[medeverdachte] heeft op 21 mei 2021 over het in de kluis bij DNK aangetroffen contante geldbedrag het volgende verklaard: ‘Is mijn spaargeld ja. Die is hier gewoon gefolied. Dat is gewoon ons spaargeld’.Het geld heeft verdachte zelf gefolied.Ook op 22 mei 2022 heeft [medeverdachte] verklaard dat het geldbedrag van € 101.665,-- gespaard geld betreft. Het betreft volgens hem inkomen uit het bedrijf [bedrijf 4] B.V. Sinds 2006/2007 heeft hij ieder jaar geld weggezet. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij eigenlijk beetje bij beetje wat aan de kant heeft gezet voor later, want ja, hij wordt ouder.Volgens [medeverdachte] had verdachte een kluis en heeft hij daar – om dubbele kosten te besparen – mede gebruik van gemaakt.Enerzijds heeft [medeverdachte] verklaard dat hij het geld in delen naar de kluis heeft gebracht. Anderzijds heeft [medeverdachte] verklaard dat hij geen idee heeft hoe het contante geld in de kluis bij DNK terecht is gekomen.[medeverdachte] heeft op 7 juni 2021 verklaard dat hij niet elk jaar de aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, terwijl hij wel in Nederland was.
Verdachte heeft in een op schrift gestelde verklaring van 19 augustus 2021 onder meer het volgende beschreven: In 2008 ben ik gescheiden. Vanaf 2009 tot 2017 heb ik gewerkt. Eerst heb ik schoonmaakwerk gedaan. Daarna heb ik in een bejaardentehuis gewerkt. Ook heb ik een lbo-opleiding gedaan. Ik leef altijd zuinig en ik heb altijd gespaard voor mijn kinderen. Ik ging niet uit eten en niet op vakantie. De ouders van [medeverdachte] hebben ook veel voor mijn kinderen betaald. Ze kochten kleren en eten. Vanaf de geboorte en totdat mijn kinderen achttien jaren oud waren, heb ik de kinderbijslag gespaard. Ik pinde dit en ik bewaarde het geld. Dit ging om bijna € 500,-- per kwartaal. Verder heb ik een aantal jaren grote geldbedragen teruggekregen van de Belastingdienst. Het ging om belastingteruggaven van de aangiften inkomstenbelasting. In 2014 betrof dit bijna € 4.000,--. Ook dit geld heb ik gepind. Voorts heb ik na het overlijden van de moeder van [medeverdachte] en na het overlijden van zijn opa in Turkije ongeveer € 12.000,-- gekregen en bewaard. In totaal was ongeveer € 60.000,-- in de kluis bij DNK van mij. Ik denk dat ik de kluis in 2019 heb geopend. [medeverdachte] heeft later ook geld in de kluis gelegd. Ook heb ik voor [medeverdachte] wel eens geld naar de kluis gebracht. [medeverdachte] gebruikte dezelfde kluis als ik, omdat wij geen dubbele kosten voor het huren van een kluis wilden maken.
Het contante geldbedrag van € 52.710,--
[medeverdachte] heeft op 21 mei 2021 tijdens de doorzoeking verklaard dat er ‘een beetje geld, ongeveer € 40.000,--’ in de woning lag, dat dit geldbedrag een buffer voor zijn bedrijf was en dat er nog wat spaargeld in de woning lag.Op 22 mei 2021 heeft [medeverdachte] verklaard dat het aangetroffen contante geldbedrag in de woning voor de zaak gereserveerd was en dat hij dat gebruikte voor vennootschapsbelasting, loonheffing, BTW en betalingen voor zzp’ers.[medeverdachte] heeft vervolgens verklaard dat het geldbedrag van € 52.710,-- van [bedrijf 4] B.V. is en dat hij dit geldbedrag van een persoon heeft geleend. [medeverdachte] wil echter de naam van die persoon niet noemen, omdat hij naar zijn zeggen bang is dat hij dan geen werk meer van die persoon krijgt.Op 24 mei 2021 heeft [medeverdachte] evenwel ook bevestigd dat [bedrijf 4] B.V. in de jaren 2019 en 2020 geen omzet had.
In de eerdergenoemde op schrift gestelde verklaring van 19 augustus 2021 heeft verdachte beschreven dat het geld in de woning van [medeverdachte] was.
Hoewel [medeverdachte] een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,--, is deze verklaring, naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een consistente, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring, temeer nu [medeverdachte] zich op nadere vragen van de FIOD op zijn zwijgrecht heeft beroepen en aldus geen opening van zaken heeft gegeven.
Verdachte heeft over het bedrag van € 52.710,-- en over het verschil tussen het bedrag
van € 101.665,-- en het door haar gespaarde geld slechts gezegd dat het geld van [medeverdachte] was. De rechtbank is van oordeel dat het in ieder geval op de weg van [medeverdachte] gelegen had om een verifieerbare verklaring, zoals hiervoor omschreven, over die bedragen te geven. Maar dat heeft hij niet gedaan.
Voor zover de voormelde verklaringen door de rechtbank als concreet, verifieerbaar en op voorhand niet onwaarschijnlijk zouden kunnen worden aangemerkt, heeft het Openbaar Ministerie aan de hand van deze verklaringen nader onderzoek verricht. Het gaat hierbij om een bedrag van ongeveer € 60.000,-- , waarvan verdachte gezegd heeft, dat het door haar gespaard geld is.
Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte jarenlang een bijstandsuitkering heeft ontvangen, in ieder geval in 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2015.Om een bijstandsuitkering te mogen ontvangen, mocht een gezin een maximaal vermogen hebben. Dat was in 2009 € 11.370,-- oplopend tot in 2020 € 12.450,--.Hierbij geeft de rechtbank aan dat voor de TOZO-regeling in 2020 geen vermogenstoets gold. Verdachte heeft in haar aangifte inkomstenbelasting echter geen melding gedaan van het door haar in de loop der jaren opgebouwde spaargeld van ongeveer € 60.000,-- in contanten.
Daarnaast is uit nader onderzoek gebleken dat de moeder van [medeverdachte] op 5 januari 2007 is overleden. Van welke opa van [medeverdachte] verdachte een erfenis zou hebben gekregen, wanneer deze persoon is overleden en hoeveel verdachte van deze, dan wel de erfenis van de moeder van [medeverdachte] heeft ontvangen, heeft het Openbaar Ministerie niet onderzocht, nu verdachte daarover geen nadere verklaring heeft afgelegd. Uit navraag naar de erf- en schenkbelasting komt naar voren dat verdachte geen aangifte heeft gedaan bij de Belastingdienst van ontvangen erfenissen of schenkingen.
Ook is uit nader onderzoek – in tegenstelling tot hetgeen verdachte in haar op schrift gestelde verklaring heeft beschreven – gebleken dat zij blijkens foto’s die in haar telefoon zijn aangetroffen vanaf 2014 ten minste viermaal in het buitenland heeft verbleven.Uit een analyse van de door verdachte overgelegde bankafschriften volgt dat zij in de periode vanaf 2012 tot 2020 bijna € 36.000,-- minder aan boodschappen uit heeft gegeven dan een gemiddeld gezin met dezelfde samenstelling. Op basis van de analyse blijkt dat verdachte gedurende deze jaren maximaal € 35.350,-- heeft kunnen sparen, terwijl zij volgens haar eigen verklaring € 48.000,-- heeft gespaard. Deze analyse zou overigens alleen waar kunnen zijn, indien zou moeten worden aangenomen dat verdachte de door haar gepinde bedragen niet zou hebben aangewend voor betaling van de kosten voor de huishouding. Gezien haar geringe inkomsten en de samenstelling van haar gezin, acht de rechtbank dit hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien is de bankrekening van verdachte in 2019 en 2020 voor zakelijke doeleinden gebruikt.
De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring
De rechtbank heeft vervolgens ook acht geslagen op de verklaring van de verdachte zoals deze door haar tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2022 is afgelegd.
Verdachte heeft allereerst (nogmaals) verklaard dat ze altijd zuinig heeft geleefd. Hoewel ze wel enkele malen in Turkije is geweest, waren dit familiebezoeken en verbleef verdachte gedurende die bezoeken bij familieleden en maakte zij aldus weinig kosten.
Daarnaast heeft verdachte in aanvulling op de door haar eerder op schrift gestelde verklaring verklaard dat ze ook geldbedragen pinde die afkomstig waren van toeslagen om voor haar kinderen te sparen. Bij dit spaargeld zat ook een schade-uitkering die ze vanwege een verkeersongeval had ontvangen. Waar de schade precies op zag, weet verdachte niet meer. Ook heeft verdachte verklaard dat enig geldbedrag afkomstig is van het op een voor de Turkse cultuur traditionele wijze van sparen. Immers, in de Turkse cultuur is het volgens verdachte gebruikelijk dat vrouwen periodiek bij elkaar op visite gaan en samen eten en voorwerpen, zoals geld of gouden munten, sparen. Verdachte had deze voorwerpen in bewaring in haar kluis.
Over de vermeende erfenissen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat € 12.000,-- euro afkomstig was uit de erfenis van de moeder van [medeverdachte] . De opa van [medeverdachte] was reeds overleden en van die erfenis heeft verdachte via de moeder van [medeverdachte] iets geërfd. Hoewel verdachte zich de exacte datum van de uitkering van de erfenis niet meer kan herinneren, is de moeder van [medeverdachte] in 2007 overleden en heeft zij ongeveer zes of zeven maanden nadien de erfenis ontvangen. De toenmalige-schoonmoeder van [medeverdachte] heeft bij testament vastgesteld dat een X-bedrag aan de kinderen van verdachte moest worden gegeven. Verdachte wist naar haar zeggen niet dat zij deze erfenis bij de aangiften inkomstenbelasting in box 3 had moeten (laten) vermelden en ze weet ook niet waarom haar boekhouder in Zaandam dit niet heeft gedaan.
Verder heeft verdachte verklaard dat ze het spaargeld voor haar kinderen, vóórdat ze een kluis hadden, in de diepvries bewaarde. De kluis in de woning betrof een tweedehands kluis en verdachte en [medeverdachte] hadden deze kluis inmiddels ongeveer drie of vier jaren in de woning staan. Verdachte had geen sleutel van die kluis.
Over de contante geldbedragen heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] het geld in doorzichtig folie heeft gewikkeld en deze geldbedragen heeft geteld. Verdachte heeft vervolgens een contant geldbedrag in de door haar gehuurde kluis bij DNK gelegd, maar ze had naar eigen zeggen geen flauw benul om wat voor coupures het ging. Om kosten te besparen had verdachte samen met [medeverdachte] de kluis bij DNK gehuurd. Verdachte heeft daarna enerzijds verklaard dat zij in de afgelopen twee jaren geen geld in de kluis bij DNK heeft gedaan, omdat zij gedurende deze jaren niet heeft kunnen sparen en zij genoodzaakt was tot het aanvragen van een uitkering. Verdachte heeft verklaard dat zij in 2020 de bijstandsuitkering in het kader van een TOZO-regeling heeft ontvangen. Verdachte was in de afgelopen twee jaren genoodzaakt om geld uit de kluis te halen, want ze kwam geld tekort. Verdachte heeft ook verklaard dat ze geen geld van anderen in de kluis heeft gelegd. Anderzijds heeft verdachte verklaard dat zij op 18 januari 2021 een tas van [naam 3] heeft ontvangen en deze tas in de door haar bij DNK gehuurde kluis heeft gelegd. In deze tas zat het aangetroffen contante geldbedrag van € 101.665,--, afkomstig van [medeverdachte] en verdachte. Volgens verdachte had [naam 3] deze tas slechts in bewaring, omdat de door haar bij DNK gehuurde kluis te klein was. Verdachte had deze tas met geld zelf uit de kleinere kluis gehaald en deze tas vóór 18 januari 2021 voor een periode van één of twee weken aan [naam 3] gegeven, waarna zij de tas van hem heeft teruggekregen en in de grotere kluis heeft gelegd.
Ten slotte heeft verdachte verklaard dat zij wist dat er geld in de kluis in de woning lag, maar dat zij niet wist hoeveel geld dit betrof en dat zij evenmin toegang had tot deze kluis. Verdachte kan zich niet meer herinneren dat er door [medeverdachte] en haar zoon zakelijke transacties via haar bankrekening zijn gedaan.
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte noch [medeverdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven heeft over de herkomst van het bedrag van € 52.710,-- en van het verschil tussen het bedrag
van € 101.665,-- en het bedrag dat verdachte gespaard zou hebben. De rechtbank komt tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat deze twee geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft, nadat zij zich aanvankelijk op haar zwijgrecht heeft beroepen, schriftelijk een verklaring afgelegd over de alternatieve herkomst van een gedeelte van het aangetroffen contante geldbedrag van € 101.665,--, namelijk € 60.000,--. Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting eveneens een (nadere) verklaring afgelegd over de herkomst van die genoemde € 60.000,--. Hoewel de rechtbank reeds eerder al heeft overwogen dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, heeft de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dit vermoeden overigens ook gesterkt. Verdachte heeft verklaard dat zij op 18 januari 2021 van een zekere [naam 3] een tas met € 101.665,-- in ontvangst heeft genomen, welk bedrag zij één à twee weken eerder aan deze [naam 3] in bewaring zou hebben gegeven. Omdat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat grote, van misdrijf afkomstige bedragen in het criminele circuit op informele wijze worden overgedragen, is sprake van een bijkomende witwasindicator.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Enerzijds heeft verdachte onder meer sinds 2009 moeten leven van een laag bestaansminimum, kwam ze de afgelopen twee jaren geld tekort, heeft ze om die reden uit de kluis geld moeten halen, was ze naar eigen zeggen genoodzaakt tot het aanvragen van een uitkering en was het kennelijk nodig dat de voormalige schoonouders van verdachte kleren en eten kochten. Dit maakt, zoals hiervoor al is geoordeeld, het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte in al die jaren in staat is geweest om een bedrag van € 48.000,-- te kunnen sparen. Anderzijds zou verdachte onder meer een van haar voormalige-schoonmoeder afkomstige erfenis van € 12.000,--, bedoeld voor de kinderen van verdachten, hebben ontvangen die in Turkije zou zijn verdeeld, stopte ze dit spaargeld voor haar kinderen vóórdat ze een kluis had in de diepvries in plaats van het te storten op de bankspaarrekeningen die zij voor haar kinderen aanhield. Voorts heeft verdachte, terwijl ze zowel een kluis had bij DNK als in haar woning, zonder enige terughoudendheid al haar ‘spaargeld’ en extra contante gelden van [medeverdachte] uit de kluis bij DNK gehaald en in een tas voor één of twee weken ter bewaring aan de familievriend [naam 3] afgegeven en deze tas vervolgens op 18 januari 2021 weer in de grotere kluis gedaan.
Voor zover de verklaringen van verdachte over de alternatieve herkomst van de genoemde
€ 60.000,-- al als consistent, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat, na nader onderzoek van het Openbaar Ministerie naar die verklaringen, deze verklaringen volstrekt niet aannemelijk zijn geworden.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het Openbaar Ministerie, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de verklaring van verdachte is overwogen, waar nodig afdoende nader onderzoek heeft verricht naar de herkomst van het contante geld voor zover het zou gaan om het spaargeld van verdachte, maar dat geenszins aannemelijk is geworden dat dat bedrag een legale herkomst heeft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen van € 101.665,-- en € 52.710,-- geheel afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dit, gelet op haar handelwijze, wist bij het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van die geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en haar mededaders op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het witwassen. Immers, de kluis bij DNK stond op naam van verdachte en zij heeft in de periode van 29 mei 2019 en 31 mei 2021 deze kluis veertien keer bezocht. Verdachte heeft verklaard dat zowel zij als [medeverdachte] van deze kluis gebruik hebben gemaakt. Van hen allebei lag er contant geld in de kluis, welk geld bovendien enige tijd in een tas door verdachte aan [naam 3] ter bewaring is afgegeven, nadien door [naam 3] aan verdachte is teruggeven en vervolgens door verdachte in de grotere kluis is gelegd. Verdachte en [medeverdachte] woonden samen in de woning waar een ander contant geldbedrag is aangetroffen. Zowel verdachte als [medeverdachte] wisten dat er geld in de kluis bij DNK en in de woning lag. Die geldbedragen hebben ze ook allebei voorhanden gehad. Immers, [medeverdachte] heeft de geldbedragen gefolied en verdachte heeft, in het licht bezien van de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek, de geldbedragen eveneens in handen gehad. Terwijl [medeverdachte] en verdachte deze geldbedragen voorhanden hadden, hebben zij echter allebei deze geldbedragen buiten het zicht van de uitkerende instanties en de fiscus gehouden. De rechtbank acht dus bewezen dat sprake is geweest van medeplegen tussen verdachte en anderen.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is, gelet op de duur en de omvang van het witwassen en het aantal keren dat geld in de kluizen is opgeborgen, van oordeel dat verdachte tezamen met anderen van het hiervoor genoemde medeplegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.