5.3.Onrechtmatig handelen in de zin van onbehoorlijk bestuur
5.3.1.De curator heeft zijn primaire vorderingen (VII. tot en met IX.) gegrond op onrechtmatig handelen door de vennoten met analoge toepassing van artikel 2:9 BW. De rechtbank zal voordat zij de vorderingen van de curator behandelt eerst ingaan op de rechtsvorm van de vennootschap en de gevolgen daarvan.
5.3.2.De door de vennoten gedreven onderneming betrof een vennootschap onder firma (vof). De Hoge Raad heeft een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de vof, zoals die in rechtsoverwegingen 5.3.3. tot en met 5.3.6. zijn overgenomen:
5.3.3.Een vof is een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam in een duurzaam samenwerkingsverband.Aan de vof komt naar geldend recht geen rechtspersoonlijkheid toe. Wet en rechtspraak kennen niettemin tot op zekere hoogte in het rechtsverkeer aan de vof een zelfstandige positie toe ten opzichte van de afzonderlijke vennoten. Zo kan een vof op eigen naam in rechte optreden (artikel 51 lid 2 Rv) en kan zij op eigen naam failliet verklaard worden (artikel 4 lid 3 Fw). Verder is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het voor het bedrijf van de vof bestemde vermogen van de vennoten afgescheiden van hun privévermogens. Op dit afgescheiden vermogen kunnen schulden, aangegaan in het kader van het door de vof uitgeoefende bedrijf, worden verhaald. Het faillissement van de vof ziet op de vereffening en verdeling van het afgescheiden vermogen en brengt niet steeds en zonder meer het faillissement mee van de vennoten.
5.3.4.Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid brengt mee dat een vof niet zelfstandig draagster is van subjectieve rechten en verplichtingen. Wanneer een vennoot handelt in naam van de vof (waartoe iedere vennoot op grond van artikel 17 WvK in beginsel bevoegd is), handelt hij namens de gezamenlijke vennoten en bindt hij de gezamenlijke vennoten. Een overeenkomst ‘met de vof’ moet dan ook worden aangemerkt als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid van vennoten.
5.3.5.Artikel 18 WvK bepaalt dat ieder van de vennoten hoofdelijk verbonden is wegens de verbintenissen van de vennootschap. Deze bepaling brengt mee dat iedere vennoot voor het geheel aansprakelijk is ter zake van de verbintenissen van de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid van vennoten. Artikel 18 WvK vormt aldus een uitzondering op het in artikel 6:6 lid 1 BW neergelegde uitgangspunt dat indien een prestatie door twee of meer schuldenaren is verschuldigd, zij ieder voor een gelijk deel verbonden zijn. Artikel 18 WvK bewerkstelligt derhalve een hoofdelijke verbondenheid van de vennoten onderling en niet een hoofdelijke verbondenheid van iedere vennoot met de vof (de gezamenlijke vennoten).
5.3.6.Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (‘tegen de vof’), als tegen iedere vennoot afzonderlijk. Een vennootschapscrediteur heeft aldus jegens iedere vennoot twee samenlopende vorderingsrechten: één jegens de gezamenlijke vennoten (‘jegens de vof’), dat verhaalbaar is op het afgescheiden vermogen van de vof, en één jegens de vennoot persoonlijk, dat verhaalbaar is op het privévermogen van deze vennoot. Tegen eerstgenoemde vordering kan een vennoot niet de aan hem persoonlijk toekomende verweermiddelen aanvoeren, tegen laatstgenoemde wel. Een op naam van de vof gewezen vonnis waarbij een vordering uitsluitend tegen de vof is toegewezen, kan geen gezag van gewijsde krijgen jegens een vennoot persoonlijk en niet worden tenuitvoergelegd ten laste van diens privévermogen. Een schuldeiser van de vof kan zowel de vof (de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid) aanspreken als een of meer vennoten in privé; hij kan dat ook beide - na elkaar of gelijktijdig - doen.
5.3.7.De curator heeft zijn vordering gegrond op onrechtmatig handelen door
de vennoten. Hij heeft daartoe gesteld dat de vennoten een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat dat - naar analogie van artikel 2:9 BW - een onrechtmatige daad oplevert. Enerzijds hebben de vennoten volgens de curator gehandeld in strijd met een wettelijke plicht als bedoeld in artikel 3:15i BW (in combinatie met artikel 2:10 BW) en anderzijds hebben de vennoten in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeert betaamt en de curator wijst daarmee op (de door) Menzis en Samen14 (ingediende vorderingen).
De administratieplicht (artikelen 2:10 jo 3:15i BW)
5.3.8.Volgens de curator voldoet de administratie die de vennoten hebben gevoerd en die zij aan hem hebben verstrekt niet aan de wettelijke vereisten, nu daaruit de vermogenspositie van de vennootschap niet kan worden afgeleid. De bankadministratie is onvolledig, niet alle uitgaven zijn verantwoord, dan wel zijn uitgaven ten onrechte als zakelijk aangemerkt. De systemen waarin cliëntgegevens worden verwerkt zijn slechts fragmentarisch en summier gevuld.
5.3.9.De vennoten betwisten dat artikel 2:9 BW - en daarmee ook artikel 2:10 BW - van toepassing is - hetgeen de curator overigens ook tot uitgangspunt heeft genomen, nu geen sprake is van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid. De vennoten betwisten dat zij in strijd met artikel 3:15iBW hebben gehandeld en hebben daartoe aangevoerd dat zij hebben voldaan aan hun administratieplicht. De administratie was volledig, maar de curator heeft zelf een selectie gemaakt uit de stukken die hij wilde meenemen. Alle uitgaven waren zakelijk en (kunnen) worden verantwoord. De vennoten hebben de curator aangeboden om ontbrekende stukken te verstrekken, maar de curator heeft de vennoten geen overzicht verstrekt van stukken die hij alsnog wenste te ontvangen.
5.3.10.De rechtbank oordeelt als volgt. Nu de vennootschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, is artikel 2:10 BW niet rechtstreeks van toepassing. Wel dient de vennootschap te voldoen aan hetgeen in artikel 3:15i BW is bepaald en waarin staat:
“1. Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2. De leden 2 tot en met 4 van artikel 10 van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.”
5.3.11.Uit de administratie dient doorlopend te blijken wat de rechten en verplichtingen van de administratieplichtige zijn. De eisen van het bedrijf of beroep van de administratieplichtige zijn bepalend voor de omvang en inrichting van de administratie.Aan de administratieplicht is voldaan, indien snel inzicht kan worden verkregen in de debiteuren- en crediteurenposities op enig moment en dat deze posities en de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en de omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie.
5.3.12.Onder de administratie van een onderneming moet worden verstaan:
‘boeken en bescheiden waarin aantekening is gehouden, de balansen, verlies- en winstrekening, grootboekkaarten, kasstroomoverzichten en brieven waaruit de vermogenspositie volgt. De aard en omvang van de onderneming zijn mede bepalend voor de vraag aan welke eisen een administratie moet voldoen. Naarmate de onderneming groter wordt mogen er aan de administratie hogere eisen worden gesteld’.
5.3.13.Artikel 3:15i BW geldt voor een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en is derhalve van toepassing op de vennootschap en de vennoten. Aan de in dit artikel en in de jurisprudentie neergelegde maatstaf zal de rechtbank toetsen.
5.3.14.Op basis van de door de curator en nadien door de vennoten overgelegde stukken die betrekking hebben op de boekhouding, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgesteld of de vennoten in strijd hebben gehandeld met hun verplichtingen op basis van artikel 3:15i BW. De rechtbank ligt dit toe.
5.3.15.Partijen hebben een grote hoeveelheid fysieke en digitale stukken overlegd zonder daarop (per stuk) een nadrukkelijk beroep te doen, dan wel zonder daarop een nadere en vereiste toelichting te geven. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept.
5.3.16.De curator heeft gesteld dat bankafschriften ontbreken, dat de vennoten uitgaven niet hebben verantwoord althans dat die uitgaven onzakelijk zijn en dat de zorgadministratie summier en onvolledig is.
5.3.17.De vennoten hebben naar voren gebracht wel over de ontbrekende bankafschriften te (kunnen) beschikken en die te kunnen verstrekken. Zij betwisten dat de uitgaven onzakelijk zijn, nu vanuit de vennootschap ook boodschappen werden gedaan ten behoeve van cliënten, opdat zij hun medicatie namen en mee konden eten op de dagbesteding. Dat heeft de curator niet weersproken. De uitgaven waarvoor een bon ontbreekt, zijn niet hoog en de rechtbank zal die omissies aanmerken als een onbelangrijk verzuim.
5.3.18.Tot slot heeft de curator niet weersproken dat de vennoten hem hebben aangeboden om ontbrekende stukken uit de administratie aan te leveren en waarop de curator niet heeft gereageerd. Dat maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen of en in hoeverre de administratie (on)volledig is en of en in hoeverre uit de administratie kan blijken wat de rechten en verplichtingen van de administratieplichtige zijn. Dat leidt tot het oordeel dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de vennoten niet aan hun administratieplicht hebben voldaan.
5.3.19.Zowel Menzis als de gemeente Enschede (als onderdeel van Samen14) hebben een vordering ingediend in het faillissement van de vennootschap. Beide vorderingen zien - kort gezegd - op terugvorderingen omdat de vennootschap niet heeft voldaan aan de verzekeringsvoorwaarden of de Raamovereenkomst 2019, dan wel tijdens het onderzoek door Menzis en Samen14 niet heeft voldaan aan het verstrekken van de door hen gevraagde informatie. De curator heeft een deel van zijn vordering - het onrechtmatig handelen -ingekleurd met (delen van) de conclusies van de onderzoeken van Menzis en Samen14.
De vennoten hebben de uitkomst van beide onderzoeken uitvoerig weersproken en zij hebben daartoe een grote hoeveelheid stukken overgelegd, waaronder tevens stukken die - zo de rechtbank begrijpt - door Menzis en Samen14 zijn opgevraagd, doch niet door hen zijn verkregen, maar wel aanleiding zijn geweest tot de conclusies en de vorderingen.
5.3.20.De rechtbank stelt voorop dat zij niet zal oordelen over de rechtsgeldigheid of rechtmatigheid van de (grondslag van de) vorderingen van Menzis en Samen14/gemeente Enschede. Menzis en Samen14 zijn geen partijen in deze procedure en zijn daarin ook niet betrokken. Daarnaast zijn de vorderingen op zichzelf ook geen onderdeel van deze procedure. Dat maakt dat de rechtbank niet zal kunnen (be)oordelen of de vorderingen van Menzis en Samen14, zoals bij de curator ingediend, terecht zijn (zie ook rechtsoverweging 5.2.6. over een renvooiprocedure).
5.3.21.Menzis heeft in de verzekeringsvoorwaarden kwaliteitseisen gesteld aan verzorgend of verplegend personeel dat de vennootschap dient in te zetten ten behoeve van cliënten en in diezelfde verzekeringsvoorwaarden is opgenomen dat het recht op (vergoeding van de) verzorging pas bestaat wanneer een verpleegkundige indicatie wordt gesteld (door een hbo-wijkverpleegkundige, opleidingsniveau 5) en een zorgplan is opgemaakt.
5.3.22.De vennoten hebben niet (voldoende) weersproken dat zij niet voldeden aan de opleidingsvereisten van hun personeel. Sterker nog, [gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij vooraf wist dat de vennootschap niet aan die eis voldeed. Zij voerde daartoe tevens aan dat zorgpersoneel schaars is en dat zij weliswaar niet over voldoende gekwalificeerd personeel beschikte, maar dat altijd een gekwalificeerd personeelslid meeliep of meekeek en dat op die wijze het personeel goed werd opgeleid.
De vennoten wisten met andere woorden vanaf de aanvang van hun werkzaamheden dat zij niet voldeden aan de verzekeringsvoorwaarden van Menzis die voor hun cliënten golden en dat zij dus in strijd handelden met de verzekeringsvoorwaarden van Menzis.
5.3.23.De vennoten beroepen zich in dit kader op een uitspraak van deze rechtbank van
20 juli 2018,en zij betogen dat op basis van die uitspraak ook een recht op vergoeding bestaat als zorg is verleend door een zorgverlener die niet beschikt over minimaal een MBO-3 diploma. Weliswaar is het recht op vergoeding niet gekoppeld aan een minimumkwalificatie van verzorgend of verplegend personeel (zie rechtsoverweging 3.2.1.), maar aan een afgegeven indicatie, maar daarmee voldoet de vennootschap nog immer niet aan de vereiste kwalificaties. Of dat recht op vergoeding ook daadwerkelijk bestaat, kan de rechtbank in het kader van deze procedure niet eenvoudig beoordelen, temeer omdat Menzis geen partij is in deze procedure en het de rechtbank niet bekend is hoe bijvoorbeeld tarieven zijn vastgesteld en of die tarieven ook zijn gebaseerd op specifieke kwalificaties.
5.3.24.Vast staat echter wel dat de vennoten bewust in strijd met de overeenkomst en met de verzekeringsvoorwaarden van Menzis hebben gehandeld, dat de vennootschap op basis daarvan het (zich inmiddels verwezenlijkte) risico liep dat Menzis hiertegen zou optreden en op basis daarvan haar betalingsverplichting heeft opgeschort en uitgekeerde declaraties - ongeachte de omvang - heeft teruggevorderd. Door aldus te handelen hebben de vennoten veroorzaakt dat Menzis aanvankelijk haar betalingen heeft opgeschort, waardoor de vennootschap niet langer over haar grootste inkomstenbron beschikte.
5.3.25.Gedurende de onderzoeken van Menzis en Samen14 zijn de vennoten in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op door Menzis en Samen14 geconstateerde onregelmatigheden en onduidelijkheden en om ontbrekende documenten te verstrekken.
De vennoten hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Menzis heeft op basis van gesprekken met de vennoten en op basis van door hen aangeleverde stukken haar conclusie(s) bijgesteld (zie rechtsoverweging 3.2.4.). Uit de conclusies van Menzis en Samen14 blijkt echter ook dat de vennoten niet aan alle informatieverzoeken hebben voldaan. Die ontbrekende informatie, zoals diploma’s, VOG’s en indicaties, is - naar de rechtbank begrijpt - alsnog in deze procedure overgelegd. Als de vennoten de gevraagde stukken direct aan Menzis en Samen14 zouden hebben verstrekt, zou haar conclusie mogelijk anders en meer in het voordeel van de vennootschap hebben geluid. De vennoten kan dus ook een verwijt worden gemaakt voor de wijze waarop zij (niet) hebben meegewerkt aan het onderzoek dat Menzis naar de vennootschap was gestart.
5.3.26.Tot slot - en hierin schuilt naar het oordeel van de rechtbank een groot verwijt - hebben de vennoten nagelaten tijdig en adequaat op te treden tegen:
de beslissing van Menzis tot het opschorten van haar uitbetalingen;
het laten voortduren van het onderzoek door Menzis gedurende bijna 6 maanden binnen welke periode (nagenoeg) geen inkomsten in de vennootschap vloeiden;
de conclusie van Menzis tot het terugvorderen van een bedrag van € 608.576,36; en
de buitengerechtelijke ontbinding van de Raamovereenkomst 2019 door Samen14.
5.3.27.Menzis was de grootste en belangrijkste inkomstenbron van de vennootschap en desondanks treden de vennoten niet op wanneer Menzis de geldkraan dichtdraait, uitgebreid haar onderzoek verricht en uiteindelijk een enorm bedrag terugvordert. De vennoten communice(e)r(d)en enkel via hun advocaat met Menzis. Die communicatie komt laat en langzaam tot stand en het inhoudelijke standpunt van de vennoten volgt eerst op
18 december 2019; nota bene 12 maanden nadat de vennootschap haar grootste bron van inkomsten ziet wegvallen. Desgevraagd waarom de vennoten bijvoorbeeld geen kort geding zijn begonnen, hebben zij (bij monde van hun advocaat) tijdens de mondelinge behandeling geantwoord, dat zij verwachtten dat alles goed zou komen. Waarop die verwachting is/was gebaseerd, is de rechtbank niet gebleken. Het had op de weg van de vennoten gelegen om zich met hand en tand te verzetten tegen een - in hun ogen oneerlijke en onterechte - conclusie van Menzis. Door dat niet te doen en door alles op basis van een optimistische verwachting op z’n beloop te laten, hebben de vennoten de vennootschap haar voornaamste inkomstenbron ontnomen. Weliswaar hebben de vennoten gesteld de zorg in 2019 alsnog te hebben verleend omdat zij hun cliënten niet in de kou konden laten staan, maar ook de vennootschap had die zorg nodig gehad. Door in het geheel niet op te treden tegen (de opschortingsbeslissing en de conclusie van) Menzis, terwijl de vennoten er stellig van zijn overtuigd dat de verzekeringsvoorwaarden een vergoeding voor verleende zorg door lager dan niveau 3 gekwalificeerde personeelsleden meebrengen en Menzis de vennootschap per saldo nog een aanzienlijk bedrag is verschuldigd, hebben de vennoten laten gebeuren dat de inkomsten wegvloeiden en de vennootschap failleerde.
5.3.28.Ook hebben de vennoten nagelaten zich adequaat te verzetten tegen de buitengerechtelijke ontbinding van de Raamovereenkomst 2019 door Samen14. In deze procedure hebben de vennoten uitvoerig betoogd dat zij niet in strijd met de Raamovereenkomst 2019 hebben gehandeld en toch - en dat verbaast de rechtbank - hebben de vennoten zich op geen enkele wijze rechtstreeks verweerd tegen Samen14.
5.3.29.De rechtbank merkt dit aan als een nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeert betaamt en acht op basis hiervan dat
de vennoten onrechtmatig jegens de vennootschap hebben gehandeld.
5.3.30.De rechtbank stelt vast dat de vennoten derhalve een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor de wijze waarop zij hun onderneming hebben gedreven, in het bijzonder hoe zij (bewust) in strijd met de overeenkomst met en de verzekeringsvoorwaarden van Menzis hebben gehandeld en hoe zij na de beslissing van Menzis tot opschorting van de betalingsverplichting niet adequaat hebben opgetreden om de (voornaamste) inkomsten-stroom van de vennootschap te continueren.
5.3.31.Ditzelfde ernstige verwijt maakt de rechtbank de vennoten voor de omstandigheid dat zij evenmin hebben opgetreden tegen de beslissing van Samen14 om de Raamovereenkomst 2019 buitengerechtelijk te ontbinden, waardoor de andere inkomstenbron eveneens wegviel.
5.3.32.De vennoten hebben nog aangevoerd dat een faillissement onafwendbaar was door het handelen van Menzis en dat Menzis als (enige) oorzaak van het faillissement dient te worden gezien. Met die stelling gaan de vennoten echter voorbij aan de omstandigheid dat Menzis haar betalingen heeft opgeschort vanwege het handelen van de vennoten en dat het op de weg van de vennoten lag om Menzis te bewegen om de betalingen te hervatten.