Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen
[eiser] te [woonplaats] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
6 januari 2017 ( [adres 1] ) en 30 november 2017 ( [adres 2] rapporten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt.
In deze rapporten wordt uitgegaan van een wederrechtelijke verkregen voordeel van
€ 170.811,80 ( [adres 1] ) en € 28.114,70 ( [adres 2] .
1.5. Verweerder heeft op verzoek gegevens ontvangen van de politie, waarna hij een eigen onderzoek is gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser betaalde WAO-uitkering en waarbij eiser op 30 mei 2018 en 19 juni 2018 door verweerder is gehoord. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport van 5 juli 2018.
23 oktober 2017 inkomsten heeft ontvangen uit de exploitatie van twee hennepkwekerijen die gevolgen hebben voor de uitkering. De WAO-uitkering over deze periodes is niet uitbetaald. Verweerder heeft een bedrag van € 23.233,51 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van eiser teruggevorderd over de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 oktober 2017. Bij afzonderlijk besluit van 12 september 2018 heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 5.457,-. Bij besluit van 5 december 2018 heeft verweerder het maandelijks invorderingsbedrag vastgesteld op € 532,34. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
2. Eiser voert naar aanleiding van het gewijzigde besluit op bezwaar aan dat hij ten aanzien van de hennepkwekerij op het adres [adres 1] door de politierechter van de rechtbank Overijssel op 22 februari 2018 is veroordeeld voor medeplegen en dat hij tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Eiser verwacht dat hij in hoger beroep wordt vrijgesproken. Verder voert eiser aan dat verweerder over de periode van 9 juni 2016 tot 22 december 2016 is uitgegaan van een bedrag van € 170.811,80 aan wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl de politierechter het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op € 40.000,-. Volgens eiser is hij gedwongen om een huurcontract te tekenen en hebben er criminele zaken plaatsgevonden die niet geoorloofd zijn volgens de Nederlandse wet.
De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverwegingen 4.9 en 4.11 van de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2398. In geval van eiser is echter geen sprake van vrijspraak, omdat de politierechter van de rechtbank Overijssel in zijn vonnis van 22 februari 2018 het (medeplegen van) telen van hennep over de periode van 27 oktober 2016 tot en met 22 december 2016 heeft bewezenverklaard. Deze periode was ook aan eiser tenlastegelegd. Bovendien is het besluit van verweerder gebaseerd op de activiteiten van eiser met betrekking tot de hennepkwekerij die hebben plaatsgevonden in de periode van 9 juni 2016 tot 22 december 2016. Dit betreft niet de aan eiser in de strafzaak tenlastegelegde periode. Het vonnis van de politierechter bevat geen oordeel over de niet tenlastegelegde periode waarover verweerder de WAO-uitkering van eiser heeft herzien en teruggevorderd. Verweerder heeft door zijn besluit te baseren op de periode voorafgaand aan 27 oktober 2016 daarom evenmin gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie. Dat eiser tegen het vonnis van de politierechter hoger beroep heeft ingesteld, maakt het voorgaande niet anders. De onschuldpresumptie brengt niet met zich dat de bestuursrechtelijke procedure waarin zich geschilpunten voordoen die samenhangen met de strafrechtelijke procedure, moet worden aangehouden tot de strafrechtelijke procedure is afgerond (uitspraak CRvB van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3937).Verweerder was daarom niet gehouden de uitkomst hiervan te wachten. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 3 september 2019 en ter zitting herhaald, heeft verweerder aangegeven dat eiser om herziening kan vragen als het in hoger beroep alsnog tot een vrijspraak komt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het vonnis van de politierechter van 22 februari 2018 over het telen van hennep hem niet kan baten.
zich gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 6 januari 2017. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is voor de [adres 1] in totaal vastgesteld op € 170.811,80, waarbij is uitgegaan van twee gerealiseerde oogsten in beide kweekruimtes, hetgeen eiser niet heeft weersproken. In het rapport is de berekeningsmethode van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigend neergelegd. Eiser heeft deze berekening niet bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze berekening niet te volgen. De omstandigheid dat de politierechter de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 40.000,- heeft toegewezen, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afwijzing van een ontnemingsvordering geen vrijspraak door een strafrechter betreft (uitspraak CRvB van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3795) en dat in de ontnemingszaak een andere rechtsvraag voorligt (uitspraken CRvB van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2496 en van 12 februari 2019, ECLI:NLCRVB:2019:541). Daarbij komt nog dat uit het vonnis van de politierechter van 22 februari 2018 niet kan worden opgemaakt op grond van welke gegevens de politierechter tot de beslissing om het wederrechtelijk verkregen op een lager bedrag vast te stellen, is gekomen. Het is aan eiser om met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij met zijn werkzaamheden in de kwekerij minder of in het geheel geen inkomsten heeft ontvangen. Eiser heeft dit niet onderbouwd, zodat er geen aanleiding bestaat om niet van de berekening van verweerder uit te gaan. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook de verwijzing van eiser naar het vonnis van de politierechter van 22 februari 2018 over de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel hem niet kan baten.
12 maanden, en de aflossingscapaciteit van eiser (€ 532,34) heeft verweerder de boete vastgesteld op € 5.467,-. Nu dit bedrag minder is dan 50% van het benadelingsbedrag
(€ 17.029,90) is er geen reden om de boete lager vast te stellen. De door verweerder opgelegde boete is daarom evenredig.
Beslissing
.