Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank bespreekt als eerste de verschillende besluiten die het UWV heeft genomen. Daarvoor is het volgende relevant.
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4. Artikel 6:19, zesde lid, van de Awb bepaalt dat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg staat aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep(CRvB) vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
Bestreden besluit I (het besluit van 25 januari 2024)
6. Eiseres heeft weliswaar een verzoek om schadevergoeding gedaan, maar het UWV heeft de onrechtmatigheid van bestreden besluit I erkend. Daaruit volgt dat de rechtbank bij het verzoek om schadevergoeding niet meer hoeft te beoordelen of het besluit onrechtmatig is. Dit betekent dat eiseres om die reden geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. Andere redenen om de inhoud van het besluit te beoordelen, zijn de rechtbank ook niet gebleken. Op de zitting heeft eiseres de vrees naar voren gebracht dat een herbeoordeling in de toekomst opnieuw kan leiden tot onjuiste besluiten of een onjuiste behandeling door het UWV. Ook dat vindt de rechtbank onvoldoende reden om bestreden besluit I op inhoud te beoordelen. Op de zitting heeft de gemachtigde van het UWV namelijk gesteld dat een herbeoordeling van de IVA-uitkering op dit moment niet realistisch is, zeker vanwege het tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV. De rechtbank kan deze stelling volgen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk is.
Besluit van 19 september 2024
7. Het besluit van 19 september 2024 wordt niet in deze procedure betrokken, omdat het geen besluit is in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het is namelijk een besluit dat is genomen naar aanleiding van het verzoek om herbeoordeling van eiseres van 5 februari 2024. Dat is een andere procedure. Het beroep van eiseres richt zich daarom van rechtswege niet tegen dit besluit.
Bestreden besluit II (het besluit van 9 december 2024)
8. Het UWV is met bestreden besluit II volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Eiseres krijgt namelijk per 26 maart 2024 een IVA-uitkering toegekend. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb betekent dit dat dit besluit niet in de procedure wordt betrokken, omdat eiseres daarbij geen belang heeft. Het beroep tegen het bestreden besluit II is daarom ook niet-ontvankelijk.
9. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank het verzoek van eiseres om immateriële schadevergoeding kan behandelen. Dit verzoek bespreekt de rechtbank hierna.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
10. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
11. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht.Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat causaal verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
12. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
13. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor vergoeding van immateriële schade is onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door het onrechtmatig genomen besluit.Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
14. Eiseres heeft de rechtbank in haar brief van 29 december 2024 verzocht om het UWV te veroordelen tot het betalen van immateriële schadevergoeding. Eiseres stelt dat door de bejegening van een aantal verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen in haar beleving ten onrechte een negatieve beeldschepping over haar is ontstaan. Ook geeft eiseres aan dat de hele situatie met het UWV haar heeft gesloopt. Het UWV heeft eiseres in haar beleving jarenlang weggezet als leugenaar en aansteller. Zij is ervan overtuigd dat de bejegening van de artsen en de deskundigen er flink aan heeft bijgedragen dat zij in de zomer van 2024 in de war is geraakt. Eiseres heeft al eerder aangegeven dat haar klachten flink zijn toegenomen door het handelen van onder andere verzekeringsarts Bakker.
15. Het UWV betreurt het dat eiseres als gevolg van het oorspronkelijke besluit gevoelens van frustratie en een fors psychisch onbehagen dan wel spanningen heeft ervaren. Dit is volgens het UWV onvoldoende om te kunnen spreken van schending van de eer of goede naam van eiseres dan wel van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of het toebrengen van geestelijk letsel. Het UVW merkt daarbij op dat zich in de privé-situatie van eiseres zeer ingrijpende omstandigheden hebben voorgedaan. Het UWV kan zich voorstellen dat dit een forse impact heeft gehad op het welbevinden en de psychische gesteldheid van eiseres. Deze omstandigheden houden echter geen rechtstreeks verband met de besluitvorming en kunnen niet aan het UWV worden toegerekend. Het UWV ziet geen reden om aan eiseres een immateriële schadevergoeding op te leggen, temeer nu het verzoek van eiseres niet nader is onderbouwd.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat bestreden besluit I en het besluit van 30 juni 2023 onrechtmatig zijn geweest. Op de zitting van 27 augustus 2025 is dit namens het UWV (nogmaals) erkend.
17. De rechtbank vindt dat naar objectieve maatstaven is vast te stellen dat bij eiseres sprake is van geestelijk letsel dat als aantasting in de persoon valt aan te merken. Eiseres is namelijk in de zomer van 2024 geestelijk gedecompenseerd en als gevolg daarvan opgenomen in een GGZ-instelling. Bovendien is aan haar per 26 maart 2024 een IVA-uitkering toegekend omdat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden vanwege chronische psychische problematiek.
18. Vervolgens dient te worden beoordeeld of er sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige besluitvorming en het geestelijk letsel van eiseres. De rechtbank vindt de stelling van eiseres dat de besluitvorming van het UWV heeft bijgedragen aan haar decompensatie en haar toelichting daarbij op de zitting geloofwaardig. Deze stelling wordt namelijk ondersteund door informatie uit het dossier. Eiseres geeft bijvoorbeeld meermaals aan wat de impact van de procedure op haar is. Zo schrijft zij in een e-mail van 30 oktober 2023 naar het UWV: “
Daarom mijn vraag, kan ik iets doen om de bezwaarprocedure te versnellen? Puur en alleen om mijn stress en emoties te kunnen verminderen. Het houdt me continu bezig, ik slaap slecht, raak in de war, pijn in mijn borst, huilbuien. Ik weet echt niet hoe ik dit nog maanden vol moet houden ….”In een e-mail van 31 januari 2024 schrijft eiseres dat zij ten einde raad is. In een e-mail van 21 februari 2024 schrijft eiseres het volgende: “
Het beroep bij de rechtbank laat ik waarschijnlijk voor wat het is, ik ben op, moe en mijn lichamelijk klachten worden me teveel. Ik leef al jaren met constante triggers en verschrikkelijke herbelevingen – veroorzaakt door EMDR therapie – en ik kan het simpelweg niet meer aan om achteraf van ‘deskundigen’ te moeten horen of lezen dat het allemaal niet waar is, wel mee valt of weet ik het wat men dan weer bedenkt.Ook uit de medische stukken in het dossier blijkt dat het gedurende de procedure steeds slechter gaat met eiseres. De verzekeringsarts B&B merkt in zijn rapportage van 28 november 2024 namelijk op dat de psychische toestand van eiseres vanaf de hoorzitting in de bezwaarfase van 13 december 2023 progressief is verslechterd. Op het spreekuur van een verzekeringsarts van 6 mei 2024 worden de eerste tekenen van destabilisatie bij eiseres gezien en uiteindelijk volgt daarop in de zomer van 2024 de opname van eiseres in een GGZ-instelling.
19. De rechtbank ziet in het voorgaande voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres geestelijk leed heeft ondervonden als gevolg van de besluitvorming door het UWV. De rechtbank vindt daarom dat hiervoor een immateriële schadevergoeding op zijn plaats is.
20. De rechtbank vindt dat het geestelijk letsel van eiseres evenwel niet alleen is toe te schrijven aan de onrechtmatige besluitvorming van het UWV en daarom niet geheel aan het UWV kan worden toegerekend. In de privé-situatie van eiseres hebben zich namelijk ook een aantal gebeurtenissen voorgedaan, zoals haar scheiding. Deze gebeurtenissen staan los van de besluitvorming van het UWV en het valt niet uit te sluiten dat óók deze omstandigheden hebben bijgedragen aan de psychische decompensatie van eiseres. Eiseres heeft dit op de zitting ook erkend. Met deze omstandigheid houdt de rechtbank daarom rekening bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding.
21. De rechtbank vindt alles overziende een vergoeding van € 1.000 billijk. Met dit bedrag sluit de rechtbank aan bij de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
22. Gelet op wat met partijen is besproken op zitting vat de rechtbank het verzoek van eiseres om immateriële schadevergoeding ook op als een verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Een partij kan daarvoor in aanmerking komen als hij of zij door de lange behandelduur van een zaak spanning en frustratie heeft gehad.
23. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij geldt dat in beginsel het bezwaar binnen een half jaar en het beroep binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgehandeld. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding wordt een tarief gehanteerd van € 500,- per half jaar (naar boven afgerond) waarmee die termijn is overschreden.
24. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 21 juli 2023 door het UWV tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) 27 maanden overschreden. De redelijke termijn is in dit geval dus met drie maanden overschreden. Dit betekent dat eiseres een vergoeding krijgt van € 500,-. Van deze overschrijding komt een periode van één maand voor rekening van het UWV en de resterende periode van twee maanden voor rekening van de Staat. Het UWV wordt veroordeeld tot betaling van € 166,67 en de Staat tot betaling van € 333,33.
De overige verzoeken van eiseres
25. Eiseres heeft in haar brief van 29 december 2024 ook een aantal andere verzoeken gedaan. Zij verzoekt de rechtbank om een deskundigenrapport te vernietigen; de uitspraken van het TRTC (Top Referent Trauma Centrum) te erkennen; de psychische klachten van eiseres te erkennen en het UWV op te dragen om een kopie van de uitspraak van de rechtbank aan verzekeringsarts Bakker te verstrekken. Het ligt echter niet binnen de bevoegdheid van de rechtbank om in deze zaak op deze verzoeken een beslissing te nemen.
26. Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II is niet-ontvankelijk.
27. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade ter hoogte van € 1.000. Daarnaast heeft eiseres recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ter hoogte van € 500. Hiervan komt € 333,33 voor rekening van de Staat en het resterende bedrag van € 166,67 voor rekening van het UWV.
28. De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres in de beroepsfase. Over de vergoeding van proceskosten stellen artikel 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) regels. In artikel 1 van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
29. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten en de verletkosten van haar partner, die mee is gekomen naar de zitting van 27 augustus 2025. In artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op verletkosten van een partij. De partner van eiseres is in dit geding geen partij. De verletkosten van de partner van eiseres komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.De rechtbank ziet wel aanleiding om de door eiseres gemaakte reiskosten toe te kennen. Eiseres is samen met haar partner met de auto naar de zitting gekomen, omdat zij vanwege haar angsten niet met het openbaar vervoer kan. Eiseres vraagt hiervoor een vergoeding van € 45,44. Het UWV heeft op de zitting aangegeven deze kosten redelijk te vinden.
30. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.