ECLI:NL:CRVB:2017:1998
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om huishoudelijke hulp op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen de erven van een betrokkene, die als oorlogsslachtoffer is aangemerkt, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De betrokkene had verzocht om een periodieke uitkering en een voorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De Raad heeft vastgesteld dat de mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid als gevolg van het oorlogsletsel op 20% is vastgesteld, wat leidde tot een invaliditeitsuitkering van 10%. Het verzoek om huishoudelijke hulp werd afgewezen omdat deze niet medisch noodzakelijk werd geacht.
De appellanten, de erven van de betrokkene, voerden aan dat de arbeidsongeschiktheid ondergewaardeerd was en dat de afwijzing van de huishoudelijke hulp onterecht was. De Raad oordeelde dat de adviezen van de geneeskundig adviseurs voldoende zorgvuldig waren en dat er geen aanknopingspunten waren om de afwijzing van de huishoudelijke hulp te herzien. De Raad verklaarde het beroep ongegrond.
Daarnaast hebben de appellanten schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met 8 maanden en kende een schadevergoeding van € 125,- toe aan de appellanten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.