ECLI:NL:CRVB:2018:434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid na hartproblematiek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 1 november 2010 arbeidsongeschikt is door ernstige hartproblematiek en andere gezondheidsklachten, heeft in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft deze uitkering in 2013 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de urenbeperking van 30 uur per week te gering is en dat het Uwv niet voldoende rekening heeft gehouden met de adviezen van haar behandelend artsen. Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, maar deze komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden onderschreven, omdat deze in lijn is met het advies van de deskundige. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan appellante zijn aangeboden nog steeds passend zijn, ondanks de aanpassingen in de FML.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2017 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.