7.3.Wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere feiten of, voor zover voor 1 juli 2011 gepleegd, uit soortgelijke feiten door veroordeelde begaan (artikel 36e, lid 2, Sr).
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde ook andere strafbare feiten of - voor zover deze zijn begaan voor 1 juli 2011 - soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, heeft begaan en dat zij daaruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Uit proces-verbaal SFO388en het strafdossier volgt dat de aan [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] gelieerde rechtspersonen nog een groot aantal andere leningen hebben verstrekt en investeringen in onroerend goed hebben gedaan met vermogen dat afkomstig was van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] . Zoals uit het strafvonnis volgt is het geld dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] hiervoor ter beschikking stelden, voor een groot deel van misdrijf afkomstig en wisten de betreffende rechtspersonen dat. Nu [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] op dezelfde manier hun bijdrage hebben geleverd aan het kunnen verstrekken van deze leningen en het doen van deze investeringen door de betreffende rechtspersonen, staat buiten redelijke twijfel dat zij zich daarmee eveneens schuldig hebben gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan witwassen. De rechtbank zal beoordelen of dit tot voordeel heeft geleid.
5)
De lening aan [medeveroordeelde 4] / [bedrijf 6] van € 2.500.000,-.
Op 26 januari 2016 heeft [medeveroordeelde 4] een lening verstrekt aan [bedrijf 6] voor een bedrag van € 2.500.000,- tegen een rentepercentage van 9% per jaar.Op basis van de onderzoeksgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 4] in de periode van januari 2016 tot en met september 2017 een bedrag van € 371.096,- aan rente heeft ontvangen in termijnbetalingen van € 18.750,- per maand.De lening is uiteindelijk in april 2022 geheel afgelost.
Uit de bankmutaties volgt dat het door [medeveroordeelde 4] uitgeleende geld afkomstig was van [medeveroordeelde 2] .Gelet op de eerdere afspraken tussen [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 4] gaat de rechtbank er vanuit dat deze financiering onder dezelfde voorwaarden heeft plaatsgevonden, te weten als lening tegen een rentepercentage van 8% per jaar, zodat [medeveroordeelde 4] daarmee in staat werd gesteld 1% winst aan rente te kunnen maken.
Gelet hierop kwam een bedrag van
€ 41.233,-(1/9 deel van € 371.096,-) toe aan [medeveroordeelde 4] en het overige aan [medeveroordeelde 2] , te weten
€ 329.863,-(8/9 deel van € 371.096,-).
De door beide rechtspersonen ontvangen rente kan worden gekwalificeerd als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
6) De lening aan [persoon 2] (hypotheek op [adres 2] te [gemeente] ).
Op 30 augustus 2012 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 2] voor een bedrag van € 1.000.000,- tegen een rentepercentage van 6% per jaar.Die lening was in oktober 2017 nog niet afgelost.
Op basis van onderzoeksgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 2] gedurende de looptijd van september 2012 tot oktober 2017 een bedrag van
€ 340.000,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
7) De lening aan [medeveroordeelde 5] .
Op 15 mei 2013 heeft [medeveroordeelde 2] krediet verleend aan [medeveroordeelde 5] tot een bedrag van
€ 3.000.000,- tegen een rentepercentage van 6% per jaar ten behoeve van de aankoop van diverse appartementen en parkeerplaatsen.Op 14 juni 2013 heeft [medeveroordeelde 5] dit onroerend goed gekocht voor een koopsom van € 2.178.000,-.
Gelet op de koopsom van € 2.178.000,-. acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeveroordeelde 5] maandelijks een bedrag van € 10.890,- (6% van € 2.1780.000/12) aan [medeveroordeelde 2] verschuldigd was.Van tussentijdse aflossingen is niet gebleken. Dat betekent in de periode van 14 juni 2013 tot oktober 2017 een bedrag van
€ 560.835,-(51,5 maand x € 10.890) aan rente aan [medeveroordeelde 2] is toegekomen. Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
8) De lening aan [persoon 2] (woning Ibiza).
Op 10 juni 2013 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 2] voor een bedrag van
€ 600.000 tegen een rentepercentage van 8% per jaar.Deze lening is in 2018 volledig afgelost.
Op basis van onderzoeksgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode van juni 2013 tot oktober 2017 een bedrag van
€ 87.660,-aan rente (incl. boeterente) van [persoon 2] heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
9) Diverse leningen aan [persoon 3/bedrijf 10] .
Op 17 juni 2013 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 3/bedrijf 10] en [persoon 3/bedrijf 10] voor een bedrag van € 1.400.000,- tegen een rentepercentage van 9% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 20.000,-.Op 18 november 2015 heeft [persoon 3/bedrijf 10]
€ 100.000,- afgelosten vervolgens op 12 februari 2016 het restant.
Op 1 mei 2014 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 3/bedrijf 10] voor een bedrag van € 2.500.000,- tegen een rentepercentage van 9% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-.Volgens een nota van aflossing heeft [persoon 3/bedrijf 10] op 8 april 2016 een bedrag van € 2.366.656 aan [medeveroordeelde 2] betaald, bestaande uit de nog verschuldigde rente en aflossing.Deze betaling doet vermoeden dat [persoon 3/bedrijf 10] de lening op dat moment volledig heeft afgelost. De rechtbank gaat daar ook vanuit.
Op 27 oktober 2014 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 3/bedrijf 10] voor een bedrag van € 1.200.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-.[persoon 3/bedrijf 10] heeft deze lening op 14 maart 2017 afgelost.
Door het onderzoeksteam is onderzocht welke bedragen [medeveroordeelde 2] met betrekking tot deze leningen van [persoon 3/bedrijf 10] heeft ontvangen. [medeveroordeelde 2] heeft blijkens dit onderzoek een bedrag van totaal € 484.660,- aan (boete)rente ontvangen en een bedrag van € 573.500,- aan overige betalingen, zonder omschrijving.
Uit de onderliggende overeenkomsten blijkt verder dat [persoon 3/bedrijf 10] in totaal € 50.000,- aan provisiekosten verschuldigd was, dat er op 18 november 2015 € 100.000,- is afgelost en dat ten aanzien van de lening van 1 mei 2014 tussentijds een onbekend deel moet zijn afgelost. De rechtbank schat dit laatste bedrag op € 150.000,-. De rechtbank baseert deze schatting op het totale geleende geldbedrag, te weten € 2.500.000,- en de nota van aflossing van € 2.366.656,-. Deze bedragen zullen van de ontvangen bedragen worden afgetrokken.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de verschillende leningen [medeveroordeelde 2] een bedrag van
€ 758.160,-(€ 484.660 + € 573.500 - € 50.000 - €100.000 -
€ 150.000) aan (boete)renten hebben opgeleverd. Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
10) De lening aan De [bedrijf 11] e.a.
Op 29 augustus 2013 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan De [bedrijf 11] , [persoon 4/bedrijf 12] , [persoon 4/bedrijf 12] , [bedrijf 13] en [bedrijf 14] voor een bedrag van € 1.300.000,- tegen een rentepercentage van 9% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-.
Op basis van onderzoekgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in totaal een bedrag van € 198.379,- aan rente heeft ontvangen.
Daarnaast heeft [medeveroordeelde 2] een bedrag van € 78.079,- ontvangen dat niet nader is gespecificeerd. In dit bedrag zijn de afsluitprovisie en de notariskosten (€ 10.000,-) begrepen.De rechtbank zal deze kosten in mindering brengen.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat [medeveroordeelde 2] over deze lening tot oktober 2017 een bedrag van
€ 251.458,-(€ 198.379 + € 78.079 - € 15.000 - €10.000) aan (boete)rente heeft ontvangen. Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
11) De lening aan [persoon 4] en [persoon 5] .
Op 30 oktober 2013 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 4] en [persoon 5] voor een bedrag van € 3.000.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-.
Uit de bankmutaties blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode van 30 oktober 2013 tot 1 november 2014 een bedrag van
€ 350.000,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
12) De lening aan [persoon 6] e.a.
Op 15 november 2013 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] voor een bedrag van € 1.800.000,- tegen een rentepercentage van 9% per jaar.De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-.
Op basis van de onderzoeksgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode van 15 november 2013 tot 1 juli 2016 een bedrag van
€ 344.970,-aan (boete)rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
13) De lening aan [medeveroordeelde 6] .
Ten aanzien van de Franse rechtspersoon [medeveroordeelde 6] zijn op 11 december 2013 statuten opgemaakt, die door [medeveroordeelde 1] zijn ondertekend. In de statuten is opgenomen dat [medeveroordeelde 6] van [medeveroordeelde 2] een bedrag van € 2.200.000,- leent tegen een rentepercentage van 10% per jaar.Dit bedrag was bedoeld voor de aankoop van vakantiepark [vakantiepark] .
Gelet op de omvang van het geleende bedrag en het overeengekomen rentepercentage was [medeveroordeelde 6] jaarlijks een bedrag van € 220.000,- aan rente aan [medeveroordeelde 2] verschuldigd. Van tussentijdse aflossing is niet gebleken.
De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat [medeveroordeelde 2] over de lening in de periode van
1 januari 2014 tot oktober 2017 (3 jaren en 9 maanden) een bedrag van
€ 825.000,-aan rente heeft ontvangen. Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
14) De lening aan [bedrijf 15] e.a.
Op 20 oktober 2014 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [bedrijf 15] , [bedrijf 16] en [bedrijf 17] voor een bedrag van € 3.000.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar.De afsluitprovisie bedroeg € 15.000,-. De lening is op 18 april 2016 geheel afgelost.
Uit de bankmutaties en facturen blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode tot de aflossing een bedrag van
€ 487.500,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
15) De lening aan [bedrijf 18]
Uit het SFO-dossier blijkt dat [bedrijf 18] in november 2014 onroerend goed aan het [adres 3] te Nijmegen heeft gekocht van [persoon 4] , met overname van de schuld die [persoon 4] aan [medeveroordeelde 2] had (zie hiervoor onder nummer 11).De schuld is op 29 juli 2015 geheel afgelost.
Uit de bankmutaties en facturen blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode tot de aflossing een bedrag van
€ 145.833,-aan rente van [bedrijf 18] heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
16) De lening aan [bedrijf 19] .
Op 9 december 2014 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [bedrijf 19] voor een bedrag van US$ 1.149.968,-.Deze lening is op 19 maart 2015 afgelost.
Op basis van de onderzoeksgegevens is berekend dat [medeveroordeelde 2] over deze lening een bedrag van US$31.820 aan rente heeft ontvangen.Tegen de omrekenkoers die in het SFO is gehanteerd (SFO 388, p. 30030) komt dat neer op
€ 26.517,-. Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
17) De lening aan [bedrijf 20]
Op 19 mei 2015 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [bedrijf 20] voor een bedrag van € 1.500.000,- tegen een rentepercentage van 5% per jaar.In oktober 2017 was deze lening nog niet afgelost.
Uit de bankmutaties blijkt dat [medeveroordeelde 2] tot oktober 2017 over deze lening een bedrag van
€ 281.500,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
18) De lening aan [persoon 9] e.a.
Op 15 juli 2015 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [persoon 9] , [persoon 10] , [persoon 11] en [persoon 12] voor een bedrag van € 1.100.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 10.000,-. De lening is op
14 juli 2016 volledig terugbetaald.
Uit de bankmutaties en facturen blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening een bedrag van
€ 110.000,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
19) De lening aan [bedrijf 21]
Op 10 oktober 2016 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [bedrijf 21] voor een bedrag van € 1.200.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg € 10.000,-. De lening was in oktober 2017 niet afgelost.
Uit de bankmutaties en facturen blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode van 10 oktober 2016 tot 10 oktober 2017 een bedrag van
€ 146.904,- aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
20) De lening aan [bedrijf 22]
Op 24 november 2016 heeft [medeveroordeelde 2] een lening verstrekt aan [bedrijf 22] voor een bedrag € 900.000,- tegen een rentepercentage van 10% per jaar. De afsluitprovisie bedroeg
€ 10.000,-. De lening was in oktober 2017 niet afgelost.
Uit de bankmutaties en facturen blijkt dat [medeveroordeelde 2] over deze lening in de periode van 24 november 2016 tot oktober 2017 een bedrag van
€ 77.466,-aan rente heeft ontvangen.Dit bedrag is te kwalificeren als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
21) De appartementen en parkeerplaatsen aan de [adres 4] te Groningen.
Op 14 juni 2013 heeft [medeveroordeelde 5] diverse appartementen en parkeerplaatsen aan de [adres 4] te Groningen gekocht voor een bedrag van € 2.178.000,-.Tussen november 2013 en februari 2018 heeft [medeveroordeelde 5] de appartementen en parkeerplaatsen verkocht voor een totaalbedrag van € 3.494.250,-.Daarmee heeft [medeveroordeelde 5] een bruto winst behaald van € 1.316.250,-. Daar staan verschillende kostenposten tegenover.
Om de aankoop van de appartementen en parkeerplaatsen te kunnen financieren, heeft [medeveroordeelde 2] op 15 mei 2013 aan [medeveroordeelde 5] krediet verleend tot een bedrag van maximaal € 3.000.000,- tegen een rentepercentage van 6% per jaar.Gelet op de koopsom van € 2.178.000,- acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeveroordeelde 5] maandelijks een bedrag van € 10.890,- (6% van
€ 2.1780.000/12) aan [medeveroordeelde 2] verschuldigd was.Van tussentijdse aflossingen is niet gebleken. Dat betekent dat [medeveroordeelde 5] in de periode van 14 juni 2013 tot oktober 2017 een bedrag van € 560.835,- (51,5 maand x € 10.890) aan rente verschuldigd was.
Naast de rentelasten heeft [medeveroordeelde 5] ook andere kosten gemaakt in de periode dat zij eigenaar was van de appartementen en parkeerplaatsen, zo blijkt uit de bankmutaties. [medeveroordeelde 5] heeft in de periode van 29 augustus 2013 tot en met 12 juli 2017 in totaal een bedrag van
€ 61.278,-aan lasten betaald. Ook deze kosten komen in mindering op de verkoopopbrengst.
Tot slot heeft de verdediging nog kosten opgevoerd, te weten een bedrag van € 69.904,56 aan notariskosten. Dit bedrag is echter niet nader onderbouwd. De rechtbank acht het evenwel aannemelijk dat [medeveroordeelde 5] notariskosten heeft betaald bij de aankoop van de appartementsrechten en parkeerplaatsen, maar schat de notariskosten per appartement op
€ 1.300,-. Dat betekent dat de rechtbank de notariskosten schat op een totaalbedrag van
€ 13.000,-.
Gelet op het voorgaande bedraagt de netto winst uit de aan- en verkoop van de appartementen en parkeerplaatsen aan de [adres 4] te Groningen voor [medeveroordeelde 5]
€ 681.137,-(€ 1.316.250 -/- € 560.835 -/- € 61.278 -/- € 13.000). Deze winst kan worden aangemerkt als vervolgprofijt en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel.
22) De appartementen te [persoon 4/bedrijf 12] .
[medeveroordeelde 5] heeft in 2016 twee appartementen en bijbehorende bergingen gekocht van [medeveroordeelde 2] . [medeveroordeelde 5] heeft één van de appartementen voor een bedrag van € 175.000,- verkocht.Op het andere appartement is in oktober 2017 conservatoir beslag gelegd. De WOZ-waarde bedroeg op dat moment € 203.000,-.
Gelet hierop heeft [medeveroordeelde 5] vervolgprofijt gehad als gevolg van de aankoop van de twee appartementen. De waarde van de twee appartementen bedroeg in oktober 2017 immers
€ 175.000 + € 203.000 = € 378.000,-. Daar staat een schuld bij [medeveroordeelde 2] tegenover van
€ 270.000,- zodat een bedrag van € 108.000,- over blijft.
Uit het dossier blijkt niet dat [medeveroordeelde 5] kosten heeft gemaakt ten behoeve van haar investering in dit onroerend goed, bijvoorbeeld in de vorm van rentelasten. Met betrekking tot de onderlinge transactie tussen [medeveroordeelde 5] en [medeveroordeelde 2] heeft een notaris een akte van kwijting opgemaakt, waarin een schuldbekentenis is opgenomen.Hieruit volgt echter niet dat [medeveroordeelde 5] aan [medeveroordeelde 2] rente verschuldigd was voor deze lening. Dit volgt evenmin anderszins uit het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeveroordeelde 5] door de lening en aankoop van de appartementen een bedrag van
€ 108.000,-aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
23) De jachthaven te [adres 5] .
Op 2 september 2016 heeft [medeveroordeelde 5] een jachthaven in [adres 5] gekocht voor een bedrag van € 2.000.000,-.Ten behoeve van die aankoop heeft [medeveroordeelde 2] op 19 september 2016 aan [medeveroordeelde 5] een hypotheek tot een bedrag van € 10 miljoen verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat de jachthaven nog steeds eigendom van [medeveroordeelde 5] is. Over de huidige waarde van de jachthaven is niets bekend. Ook is er geen informatie bekend over eventueel rendement/inkomsten die de jachthaven sinds de aankoop heeft opgeleverd. Bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft [veroordeelde] verklaard dat zij verwacht dat de jachthaven in de toekomst met winst verkocht kan worden.De wet eist echter dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een concreet geldbedrag wordt geschat en vastgesteld. Een dergelijke concrete schatting en vaststelling is bij gebrek aan nadere informatie op dit moment niet mogelijk. Hoewel [medeveroordeelde 5] zich met de aanschaf van de jachthaven schuldig heeft gemaakt aan witwassen, kan de rechtbank niet vaststellen of [medeveroordeelde 5] met die investering voordeel heeft genoten en wat de omvang daarvan is. Ook kan de rechtbank niet vaststellen of [medeveroordeelde 2] voordeel heeft genoten uit de hypotheek die zij hiervoor aan [medeveroordeelde 5] verstrekte.
24) Het vakantiepark [vakantiepark] .
[medeveroordeelde 6] heeft van [medeveroordeelde 2] € 2,2 miljoen geleend tegen een rentepercentage van 10% per jaar.Met deze lening heeft [medeveroordeelde 6] eind 2013 vakantiepark [vakantiepark] gekocht, bestaande uit 33 vakantievilla’s, diverse terreinen en siertuinen.De koopsom bedroeg
€ 2.156.000,-. [medeveroordeelde 6] is in de jaren daarna eigenaar gebleven van het vakantiepark en was dat nog steeds ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de ontnemingszaak op
9 mei 2023.
De rechtbank kan op grond van het straf- en SFO-dossier niet vaststellen of [medeveroordeelde 6] met deze investering winst heeft gemaakt. Weliswaar blijkt uit het dossier dat [medeveroordeelde 6] huurinkomsten heeft genoten, maar daar staan de lening, de hoge rentelasten van de lening en onderhoudskosten tegenover. Er is evenmin iets bekend over de huidige waarde van het vakantiepark.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank niet kan vaststellen of de aanschaf en de exploitatie van het vakantiepark [medeveroordeelde 6] voordeel heeft opgeleverd.
Tussenconclusie.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, die mede door [veroordeelde] zijn begaan op een totaalbedrag van
€ 5.954.036,-.