ECLI:NL:HR:2010:BL7660
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en verjaring in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering tot ontneming van voordeel dat is verkregen uit strafbare feiten, waarbij de vraag centraal staat of verjaring van de strafbare feiten invloed heeft op de mogelijkheid tot ontneming. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van het Hof dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet mogelijk is indien de vervolging wegens verjaring niet meer mogelijk is, onjuist is. Dit geldt ook voor de opvatting dat ontneming niet meer mogelijk is als de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering is verstreken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de wet geen steun biedt voor de opvattingen van het Hof en dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ook mogelijk blijft, ongeacht de verjaring van de strafbare feiten. De zaak betreft een betrokkene die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was ten tijde van de aanzegging. De Hoge Raad heeft de betalingsverplichting van de betrokkene vastgesteld op een bedrag van € 264.000,-, na een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 293.402,10. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de wetgeving rondom ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in relatie tot verjaring.