Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaken tussen
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
27 juli 2021 door verzending per post. De termijn voor het indienen van het beroepschrift liep daardoor van 28 juli 2021 tot en met 7 september 2021. Eiseres heeft het beroepschrift weliswaar gedateerd op 7 september 2021, maar per fax pas ingediend op 8 september 2021. Dit is dus buiten de beroepstermijn en dus te laat.
Werkgevers hebben er ook zelf belang bij om die slapende dienstverbanden te beëindigen, want de opbouw van de transitievergoeding loopt door tot het moment waarop het dienstverband uiteindelijk wordt beëindigd. De teller voor de compensatie stopt echter bij 104 weken, dus na de periode van loondoorbetaling bij ziekte. Dit betekent dat de werkgever de transitievergoeding die opgebouwd wordt over de slapende periode, tussen het aflopen van de 104 weken en het daadwerkelijke ontslag, niet gecompenseerd zal krijgen. Met andere woorden, het is ook een prikkel om te ontslaan en dat is ook wenselijk.” [8]
In het voorgestelde artikel 7:673e, tweede lid, BW is onder meer beoogd te regelen dat de compensatie van de na langdurige ziekte betaalde transitievergoeding gemaximeerd is op het bedrag dat verschuldigd is direct nadat de werknemer 104 weken ziek is geweest. Daarvoor werd verwezen naar het tijdvak, bedoeld in artikel 629, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee werd de maximering gekoppeld aan het tijdvak waarin de werkgever gehouden is het loon tijdens ziekte door te betalen. Dit tijdvak is echter niet in alle gevallen gelijk. Om deze reden wordt voorgesteld de maximering te koppelen aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst van de zieke werknemer op grond van artikel 670, eerste lid, onderdeel a, opgezegd mag worden. Dat is dus na twee jaar ziekte.” [9]
Conclusies en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep in zaak SHE 22/745 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep in zaak SHE 21/896 gegrond;
- vernietigt in die zaak het besluit op bezwaar van 22 februari 2021;
- draagt het UWV in die zaak op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV in zaak SHE 21/896 het griffierecht van € 360,– aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV in zaak SHE 21/896 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,–;
- verklaart de beroepen in de overige zaken ongegrond.
mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.