ECLI:NL:RBOVE:2022:430

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_703
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de vergoeding voor een aan ex-werknemer betaalde transitievergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 14 februari 2022, staat de vaststelling van de vergoeding voor een aan een ex-werknemer betaalde transitievergoeding centraal. De eiseres, een stichting, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarin de vergoeding voor de transitievergoeding van de ex-werknemer was vastgesteld op € 8.756,12. De eiseres stelde dat zij recht had op een hogere vergoeding van € 10.381,54, omdat de transitievergoeding ook de periode van de opzegtermijn moest omvatten. De rechtbank behandelde het beroep op 4 november 2021 en oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor het betoog van eiseres dat compensatie kan worden verleend voor de door haar betaalde transitievergoeding over de periode dat het dienstverband in verband met de opzegtermijn langer heeft geduurd. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de toegekende vergoeding correct was vastgesteld door verweerder, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek, dat de hoogte van de compensatievergoeding regelt en stelt dat deze niet hoger kan zijn dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de periode van loondoorbetaling bij ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/703

uitspraak van meervoudige kamer in de zaak tussen

Stichting [naam 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. G.C. Boellaard-Hovius),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: mr. P.J. Reith en M.S. Winkel).

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de vergoeding voor de aan ex-werknemer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 8.756,12.
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Namens partijen zijn de gemachtigden verschenen.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming van verweerder is voorafgegaan.
1. [naam 2] was sinds 25 augustus 2009 in dienst bij eiseres. Op 29 november 2017 is [naam 2] ziek gemeld. Na 104 weken ziekte heeft verweerder aan [naam 2] per 25 november 2019 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Aan [naam 2] is met ingang van 1 maart 2020 eervol ontslag verleend. Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding tot een bedrag van € 10.381,54 bruto.
Besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals uiteengezet in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de hoogte van de transitievergoeding juist is vastgesteld. Volgens verweerder volgt uit artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de compensatie niet meer kan bedragen dan de transitievergoeding die eiseres verschuldigd was toen [naam 2] twee jaar ziek was. De periode dat [naam 2] nog in dienst was vanwege het in acht nemen van de opzegtermijn wordt niet meegenomen in de berekening van de compensatie. Volgens verweerder is er in de wet geen mogelijkheid opgenomen om bij de berekening van de compensatie te kijken naar een ander moment dan het moment waarop [naam 2] twee jaar ziek was (28 november 2019).
3. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de toegekende vergoeding. Volgens eiseres heeft zij recht op een transitievergoeding van € 10.381,54, zodat zij wordt gecompenseerd voor de volledige aan [naam 2] betaalde transitievergoeding. Daartoe heeft zij het volgende naar voren gebracht en ter zitting toegelicht. Tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid geldt gedurende 104 weken een opzegverbod. Het beëindigen van de arbeidsovereenkomst vindt plaats door opzegging. Het moment van opzeggen aangevuld met het hanteren van de opzegtermijn bepaalt de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd aan de werknemer. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald aan de hand van de periode dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd. De aan [naam 2] toegekende transitievergoeding is berekend op basis van de volledige duur van de arbeidsovereenkomst, inclusief de in acht te nemen opzegtermijn van in dit geval drie maanden. Ten onrechte hanteert verweerder bij de bepaling van de hoogte van de transitievergoeding enkel de periode tot de afloop van het opzegverbod.
Beoordeling van het beroep
4.1.
In artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is de hoogte van de compensatievergoeding geregeld. Dit artikel luidt als volgt:
De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673 lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1 onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin is van overeenkomstige toepassing op de termijn bedoeld in de vorige zin.
Artikel 7:670, eerste lid, van het BW luidt:
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
(…)
4.3.
Niet is in geschil dat aan de voorwaarden voor toekenning van de compensatievergoeding is voldaan. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de toegekende vergoeding.
4.4.
Uit artikel 7:673e van het BW volgt dat de compensatievergoeding niet hoger kan zijn dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de periode van loondoorbetaling bij ziekte (dus 2 jaar na de eerste ziektedag). Het bedrag dat verweerder betaalt, is nooit hoger dan de feitelijk door de werkgever betaalde vergoeding (zie Kamerstukken II 2016:2017, 34699, nr 3).
4.5.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de wet geen ruimte biedt voor het betoog van eiseres dat ook compensatie kan worden verleend voor de door eiseres betaalde transitievergoeding over de periode dat het dienstverband in verband met de opzegtermijn langer heeft geduurd. De verwijzing naar de toepasselijke CAO kan eiseres in dit geval niet baten. De wettekst is duidelijk. Voor de rechtbank is er geen ruimte om hiervan af te wijken. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
5. Dit betekent dat verweerder de vergoeding aan eiseres terecht op € € 8.756,12 heeft vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. A.M.S. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.