ECLI:NL:RBOBR:2021:4719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
01/322867-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door rijinstructeur jegens minderjarige leerlingen tijdens rijlessen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rijinstructeur die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige leerlingen. De verdachte, geboren in 1967, heeft tijdens rijlessen aan de meisjes, die in 2003 zijn geboren, ongepaste handelingen verricht. Dit omvatte het betasten van hun bovenbenen, liesstreek en borsten, en zelfs het aanraken van de vagina van een van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als rijinstructeur en dat er sprake was van dwang, gezien het leeftijdsverschil van 35 jaar en de kwetsbare positie van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft hem uit het recht ontzet om het beroep van rijinstructeur uit te oefenen voor de duur van twee jaar. Daarnaast zijn er immateriële schadevergoedingen van € 2.500,-- toegekend aan elk van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.322867.20
Datum uitspraak: 1 september 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1967,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2021. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 3 maart 2020 te Leende, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, (telkens) door een of meerdere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] , geboren [geboortejaar 2] 2003, een aan zijn verdachtes opleiding toevertrouwde minderjarige, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande onder meer uit het opzettelijk ontuchtig
  • meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer 1] leggen en/of (vervolgens) aanraken en/of betasten en/of strelen van het bovenbeen (tot in de liesstreek) van die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) maken van (een) draaiende beweging(en) over de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
  • stoppen van mandarijntjes in de mond van die [slachtoffer 1]

en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit

-
het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer 1] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rij-instructeur van voornoemde [slachtoffer 1] was en/of
  • het onverhoeds aanraken met zijn verdachtes hand en/of vinger(s) van het been en/of de vagina en/of de borst en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl voornoemde [slachtoffer 1] samen met (enkel) verdachte in een auto zat en die [slachtoffer 1] de betreffende auto bestuurde en/of
  • (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende/beangstigende situatie heeft doen ontstaan;
ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Valkenswaard, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, (telkens) door een of meerdere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] , geboren [geboortejaar 3] 2003, een aan zijn verdachtes opleiding toevertrouwde minderjarige, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande onder meer uit het opzettelijk ontuchtig
  • meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer 2] leggen en/of (vervolgens) aanraken en/of betasten en/of strelen van het bovenbeen (tot in de liesstreek) van die [slachtoffer 2] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2]

en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit

  • het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer 2] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rij-instructeur van voornoemde [slachtoffer 2] was en/of
  • het onverhoeds aanraken met zijn verdachtes hand en/of vinger(s) van het been en/of de borst(en) en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl voornoemde [slachtoffer 2] samen met (enkel) verdachte in een auto zat en die [slachtoffer 2] de betreffende auto bestuurde en/of
  • (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende/beangstigende situatie heeft doen ontstaan.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten [1]
Inleiding
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de regio rondom Eindhoven, althans in Nederland, autorijles gegeven aan [slachtoffer 1] , geboren [geboortejaar 2] 2003, van 2 oktober 2019 tot en met 3 maart 2020 [2] en aan [slachtoffer 2] , geboren [geboortejaar 3] 2003, van 27 januari 2020 tot en met 16 oktober 2020 [3] .
Tijdens deze rijlessen heeft verdachte meerdere keren de arm van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vastgepakt en hierin geknepen om de remdruk uit te leggen. Verder heeft hij meerdere keren tijdens de rijlessen zijn hand op hun bovenbeen gelegd. [4]
Op 2 maart 2020 heeft verdachte tijdens de rijles zijn hand op het bovenbeen van [slachtoffer 1] gelegd, vervolgens die hand over het bovenbeen bewogen naar de liesstreek en uiteindelijk (over de kleding) op de vagina van [slachtoffer 1] gelegd. Verdachte heeft toen met zijn vingers draaiende bewegingen gemaakt over de vagina van [slachtoffer 1] . [5] Verder heeft verdachte [slachtoffer 1] een mandarijntje gevoerd.
Vragen die de rechtbank moet beantwoorden
Beide aangeefsters hebben verklaard dat verdachte bij het vastpakken van hun arm ook hun borst aanraakte. Verder heeft verdachte volgens aangeefsters niet alleen hun bovenbeen aangeraakt, maar zijn hand op hun been laten liggen en zijn hand naar de liesstreek bewogen. Volgens aangeefsters is daarom sprake van ontuchtige handelingen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefsters alleen aanraakte wanneer dat nodig was ter bevordering van het autorijden of ter geruststelling, met uitzondering van het betasten van de vagina van [slachtoffer 1] .
De rechtbank moet daarom eerst de vraag beantwoorden of verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze handelingen ontuchtig zijn en of de aangeefsters deze handelingen onder dwang moesten dulden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangiftes betrouwbaar zijn en elkaar ondersteunen. Ook de verklaring van verdachte ondersteunt de aangiftes op bepaalde punten. Alle ten laste gelegde handelingen zijn als ontuchtig aan te merken en er is sprake van dwang. Beide feiten kunnen daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft enerzijds aangevoerd dat uit de ervaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een seksuele intentie uit handelingen van verdachte kan worden gedestilleerd en dat de gedragingen daarmee grensoverschrijdend zijn. Anderzijds heeft zij aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij geen seksuele intentie had. Zij verzoekt daar bij de beoordeling rekening mee te houden.
Zij heeft verder bepleit dat niet alle ten laste gelegde handelingen zonder meer als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht niet de gehele periode bewezen te achten. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de lessen aanvankelijk normaal verliepen en dat verdachte pas een week voor carnaval zijn hand op haar been legde op zodanige wijze dat dit niet meer als normaal kon worden beschouwd. Primair heeft zij daarom verzocht de periode te beperken tot de data 17 februari 2020 en 2 maart 2020. Subsidiair heeft zij verzocht de periode te beperken tot de periode van half december 2019 tot en met 2 maart 2020.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de (deels) ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is
nietvereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde - hier de specifieke ontuchtige handelingen - steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachtes gedrag begin december 2019, vanaf het moment dat zij alleen les van hem kreeg en niet langer samen met haar zus, veranderde. [6] Verdachte legde zijn hand op haar knie en ging iedere les met zijn hand een stukje verder omhoog, richting haar vagina. In het begin gebeurde dit een paar keer per les en later liet verdachte zijn hand bijna voortdurend op haar bovenbeen liggen. Hij verschoof dan zijn hand steeds verder naar de binnenzijde van haar bovenbeen. [7] Ook kneep hij in en aaide hij over haar been. Verder legde hij zijn been tegen de versnellingspook zodat zij hem ook iedere keer aanraakte als zij moest schakelen. [8]
Verdachte deed dit op momenten dat het druk was in het verkeer, op moeilijke punten, als hij dingen uitlegde of als zij zich goed moest concentreren. Verdachte pakte dan soms haar arm vast om de remdruk uit te leggen en hierbij streek hij langs haar borst. Zij reageerde niet op de handelingen omdat zij zich moest concentreren op het verkeer en verdachte in een machtspositie zat. [9]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte na een paar lessen zijn hand op haar knie legde. Verdachte bewoog elke les zijn hand een stukje verder omhoog en kwam via haar bovenbeen tot aan haar lies/bikinilijn. Ook pakte hij met zijn hand de binnenkant van haar bovenbeen vast. Verdachte duwde soms met zijn hand op haar knie als ze te weinig gas gaf, terwijl dit niet nodig was omdat zij dit zelf ook kon doen. [10] Ook raakte hij haar benen aan als hij haar iets uitlegde. [11] Zij durfde hierop niet te reageren. [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat verdachte haar arm vastpakte om de remdruk uit te leggen en dat hij hierbij de zijkant van haar borst aanraakte.
Verder legde hij zijn knie tegen de versnellingspook aan op de momenten dat zij moest schakelen naar de vijfde versnelling, zodat zij met haar hand zijn knie aanraakte. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij weleens zijn hand op het bovenbeen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] legde tijdens de rijles en dat hij weleens een klopje op hun bovenbeen gaf.
Verdachte heeft verder verklaard dat wanneer hij de remdruk gedurende de rijles wilde uitleggen, hij in de arm van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kneep. Hij heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij daarbij hun borst heeft aangeraakt. [13]
Overwegingen
De rechtbank overweegt dat beide aangeefsters hebben verklaard dat verdachte na enkele rijlessen zijn hand op hun bovenbeen legde en bij iedere rijles een stukje verder omhoog bewoog over (de binnenkant van) hun been richting de liesstreek. Zij verklaarden dat verdachte zijn hand ook op hun been legde wanneer hij iets uitlegde. Verder hebben zij beiden verklaard dat verdachte wanneer hij tijdens het rijden hun arm vastpakte om de remdruk uit te leggen, zij voelden dat hij hierbij hun borst aanraakte. Beide aangeefsters hebben daarnaast verklaard dat verdachte zijn knie tegen de versnellingspook aanlegde, zodat zij zijn been moesten aanraken wanneer zij moesten schakelen.
De verklaringen van aangeefsters vinden gezien het voorgaande voldoende steun in elkaar, want de verklaringen komen in grote lijnen overeen wat de betreft de aard van de handelingen gepleegd door verdachte en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden. Ook de verklaring van verdachte zelf, dat hij de arm van aangeefsters vastpakte om de remdruk uit te leggen en dat het mogelijk is dat hij daarbij hun borst heeft aangeraakt en zijn verklaring dat hij een hand op hun been heeft gelegd, ondersteunt de verklaringen van de aangeefsters.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen onder feit 1 en feit 2 heeft gepleegd.
Ontucht
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de ten laste gelegde handelingen als ontuchtig zijn aan te merken. Ontuchtige handelingen zijn handelingen gericht op seksueel contact in strijd met de sociaal-ethische norm.
Het staat niet ter discussie dat er sprake is van een ontuchtige handeling voor wat betreft het aanraken van en bewegingen maken over de vagina van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van ontuchtige handelingen voor wat betreft de overige handelingen, omdat verdachte geen seksuele intentie had, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van aangeefsters blijkt dat verdachte niet alleen hun been heeft aangeraakt ter bevordering van het remmen of gasgeven, maar dat hij zijn hand op hun been heeft gelegd en richting hun liesstreek en/of binnenkant van hun been bewoog. De verklaring van verdachte dat hij hen slechts aanraakte ter bevordering van de rijles en een klopje op hun been gaf ter geruststelling, valt hiermee niet te rijmen. Te minder omdat uit de verklaringen blijkt dat verdachte elke les een stapje verder ging in het aanraken van hun been. In het begin legde hij zijn hand op hun knie en iedere les bewoog hij zijn hand verder naar de binnenkant van hun bovenbeen en hun liesstreek/bikinilijn. Bij [slachtoffer 1] heeft verdachte uiteindelijk zelfs zijn hand in haar kruis gelegd en bewegingen over haar vagina gemaakt. Ook verklaarde [slachtoffer 1] dat verdachte steeds langer haar been aanraakte. De rechtbank concludeert dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op steeds meer en op steeds intiemere plekken aanraakte, namelijk de binnenkant van hun bovenbeen en bij hun liesstreek. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat er sprake was van een opbouw in verdachtes handelingen.
Verdachte heeft verder verklaard dat het zo kan zijn dat hij de borst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, maar dat dit per ongeluk was. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, omdat beide aangeefsters verklaren dat verdachte met zijn hand over hun borst streek en dat het meerdere keren is gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte hun borst niet per ongeluk aanraakte, maar het uitleggen van de remdruk juist als excuus gebruikte om hun borst aan te kunnen raken.
Gezien al deze handelingen – het aanraken van de borst, het aanraken en aaien van het bovenbeen en het bewegen van zijn hand naar de binnenkant van het bovenbeen en naar de liesstreek– en de wijze waarop verdachte die handelingen heeft opgebouwd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bij het aanraken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een seksuele intentie heeft gehad. Dit oordeel wordt versterkt doordat verdachte uiteindelijk zelfs de vagina van [slachtoffer 1] heeft betast en bewegingen over haar vagina heeft gemaakt, hetgeen niet anders dan seksueel kan worden geïnterpreteerd.
Verdachte was de rijinstructeur van aangeefsters die op dat moment slechts tieners waren en verdachte was ruim 35 jaar ouder. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat de seksuele handelingen ook in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Bovendien had verdachte hiervoor ook geen toestemming.
Hiervan is niet alleen sprake geweest wanneer verdachte zijn hand op de binnenzijde van het bovenbeen naar de liesstreek bewoog of hun borst aanraakte, maar ook op de andere momenten dat verdachte zijn hand op hun been legde. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte de aanrakingen opgebouwd, waardoor de handelingen als een geheel moeten worden bezien en ook de eerste aanrakingen al kunnen worden aangemerkt als handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen ontuchtige handelingen zijn en verwerpt het verweer van de verdediging. De enige uitzondering hierop is het voeren van de mandarijntjes aan [slachtoffer 1] . Hoewel deze handeling ongebruikelijk en ongepast is tussen een rijinstructeur en een leerling, ontbreekt het de rechtbank aan feiten en omstandigheden om tot de conclusie te komen dat ook deze handeling als seksueel moet worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Dwang
De rechtbank is verder van oordeel dat er sprake is van dwang doordat er tussen aangeefsters en verdachte sprake is van een groot leeftijdsverschil van 35 jaar en hij hun rijinstructeur was. Bovendien raakte hij hen onverhoeds aan terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de lesauto bestuurden, waardoor zij zich niet aan het handelen van verdachte konden onttrekken.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op tijdstippen in de periode van 1 december 2019 tot en met 3 maart 2020 in Nederland, door feitelijkheden [slachtoffer 1] , geboren [geboortejaar 2] 2003, een aan verdachtes opleiding toevertrouwde minderjarige, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande onder meer uit het opzettelijk ontuchtig
- meermalen, zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer 1] leggen en/of (vervolgens) aanraken en/of betasten en/of strelen van het bovenbeen (tot in de liesstreek) van die [slachtoffer 1] en
- eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en vervolgens maken van draaiende bewegingen over de vagina, van die [slachtoffer 1] en
- meermalen met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de borst van die [slachtoffer 1] ,

en bestaande die feitelijkheden uit

- het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer 1] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [slachtoffer 1] was en
- het onverhoeds aanraken met zijn verdachtes hand en/of vinger(s) van het been en/of de vagina en/of de borst van die [slachtoffer 1] , terwijl voornoemde [slachtoffer 1] samen met verdachte in een auto zat en die [slachtoffer 1] de betreffende auto bestuurde;
ten aanzien van feit 2:
hij op tijdstippen in de periode van 27 januari 2020 tot en met 16 oktober 2020 in Nederland, door feitelijkheden [slachtoffer 2] , geboren [geboortejaar 3] 2003, een aan verdachtes opleiding toevertrouwde minderjarige, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande onder meer uit het opzettelijk ontuchtig
- meermalen, zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer 2] leggen en/of (vervolgens) aanraken en/of betasten en/of strelen van het bovenbeen (tot in de liesstreek) van die [slachtoffer 2] en
- met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken en/of betasten van de borst van die [slachtoffer 2]

en bestaande die feitelijkheden uit

- het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer 2] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [slachtoffer 2] was en
- het onverhoeds aanraken met zijn verdachtes hand en/of vinger(s) van het been en/of de borst van die [slachtoffer 2] , terwijl voornoemde [slachtoffer 2] samen met verdachte in een auto zat en die [slachtoffer 2] de betreffende auto bestuurde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Een en ander onder aftrek van de duur die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft zij gevorderd om verdachte voor de duur van twee jaar uit het recht tot het uitoefenen van het beroep van rijinstructeur te ontzetten. Zij heeft verzocht het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie te hoog is en zij heeft daarbij verwezen naar enkele uitspraken (ECLI:NL:RBROT:2021:2754 en ECLI:NL:RBNNE:2018:215). Zij heeft verzocht rekening te houden met het feit dat het justitieel ingrijpen in het leven van verdachte en van zijn gezin een zware impact heeft gehad en nog lange tijd zal hebben. Zij heeft verder bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het kader van speciale preventie niet nodig en passend is en heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf met ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft twee minderjarige, vrouwelijke leerlingen tijdens hun rijles betast. Hij heeft over hun benen geaaid en zijn hand bewogen naar de binnenkant van hun bovenbeen en liesstreek. Ook heeft hij hun borst aangeraakt, verdachte deed alsof hij dit per ongeluk gebeurde tijdens het geven van uitleg. Bij een van de slachtoffers heeft hij ook de vagina betast, over haar kleding heen. Verdachte heeft hiermee op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn leerlingen geschonden. Hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de meisjes en het vertrouwen dat zij in hem mochten hebben als leraar en volwassene. De meisjes waren nog geen achttien jaar oud en midden in hun seksuele ontwikkeling.
Door de wijze waarop verdachte zijn handelen opbouwde en verdoezelde, zijn de slachtoffers aan zichzelf gaan twijfelen en hebben in eerste instantie niets durven zeggen over het handelen van verdachte. Dat maakt dat de ontuchtige handelingen gedurende langere tijd hebben kunnen plaatsvinden tijdens vele rijlessen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hen veelvuldig heeft betast, waardoor de meisjes elke rijles opnieuw bang waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waarom hij tot zijn handelen is gekomen. De rechtbank heeft niet kunnen ontdekken of dat is omdat verdachte zich schaamt voor zijn handelen of dat hij echt niet weet wat hem dreef. De rechtbank kan echter niet anders dan concluderen dat verdachte kennelijk bevrediging heeft gezocht van zijn eigen seksuele behoefte, zonder daarbij rekening te houden met het feit dat slachtoffers van dergelijke ontuchtige handelingen psychische schade kunnen ondervinden van wat hen is aangedaan. Uit de ter zitting voorgedragen slachtoffer-verklaringen blijkt dat het handelen van verdachte op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] grote impact heeft gehad. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft kennelijk enkel zijn eigen behoeften vooropgesteld. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Anderzijds houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de aanhouding en verdenking gevolgen voor het leven van verdachte en zijn gezin hebben gehad, dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en zijn spijt heeft betuigd.
De rechtbank is echter van oordeel dat gezien de ernst van de feiten en in het kader van generale preventie niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft niet slechts eenmalig een verkeerde beslissing genomen, maar heeft tijdens vele rijlessen bij twee verschillende leerlingen ontuchtig handelingen gepleegd en daarmee hun gevoel van veiligheid, hun vertrouwen in zichzelf wat betreft autorijden en hun seksuele ontwikkeling schade heeft toegebracht.
De rechtbank zal wel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en in lijn is met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd (zoals een recente uitspraak van deze rechtbank ECLI:NL:RBOBR:2020:3251).
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte niet weet hoe hij tot de feiten is gekomen. Ook tijdens de terechtzitting is gebleken dat hij sinds het plegen van de feiten geen inzicht heeft gekregen in zijn eigen handelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat ambulante behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een meldplicht en ambulante behandeling verbinden als bijzondere voorwaarden.
Verder zal de rechtbank verdachte veroordelen tot ontzetting van het recht tot het uitoefenen van het beroep van rijinstructeur voor de duur van twee jaren. De rechtbank acht dit nodig om herhaling te voorkomen omdat verdachte de strafbare feiten gedurende de uitoefening van dit beroep heeft gepleegd.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank is van oordeel dat er niet wordt voldaan aan de vereisten om het vonnis dadelijk uitvoerbaar te kunnen verklaren. Het gevaar voor herhaling is op dit moment onvoldoende ernstig, mede omdat verdachte inmiddels geen rijinstructeur meer is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het een onevenredige belasting is voor het strafgeding om te onderzoeken of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de strafbare feiten en het nemen van extra rijlessen en het faalangstexamen. Dit deel van de vordering dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde reiskosten en de immateriële schade kunnen worden toegewezen, met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen vanwege de door de verdediging bepleite beperkte duur van de feiten.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding heeft de raadsvrouw primair verzocht het deel dat ziet op de rijlessen af te wijzen omdat dit geen rechtstreekse schade betreft. Subsidiair heeft zij verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat het voor het strafproces te belastend is om te onderzoeken of er een verband is tussen het afnemen van groter pakket rijlessen en de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en haar daarmee in haar persoon aangetast. Deze immateriële schade is daarom naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank komt toekenning van het gevorderde bedrag van € 2.500,- niet ongegrond of onredelijk voor. De schade is gemotiveerd gesteld en de verdediging heeft dit ook niet betwist, afgezien van het verweer ten aanzien van de periode dat door de rechtbank grotendeels is verworpen.
De rechtbank acht eveneens de reiskosten naar de huisarts van € 4,06 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op de overige gemaakte reiskosten afwijzen. Het gaat daarbij om een bedrag van € 100,56. De reiskosten naar de advocaat, politie, slachtofferhulp en de rijschool zijn geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit (volgt uit ECLI:NL:HR:2003:AF0690 en ECLI:NL:HR:2018:2338). Ook komen deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking in de vorm van proceskosten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL:HR:2019:793). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten (zoals reiskosten naar de advocaat, politie, slachtofferhulp en de rijschool) kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De benadeelde partij heeft in deze zaak niet persoon geprocedeerd, dus ook de reiskosten naar de zitting komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ook het gegeven dat de benadeelde partij spreekgerechtigd slachtoffer was maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het is aan de wetgever om desgewenst een wettelijke regeling te maken, waarin wordt voorzien in vergoeding van deze kosten van procesdeelnemers als slachtoffers, zoals bestaat voor getuigen ten laste van ’s Rijks kas (zoals eveneens geoordeeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden ECLI:NL:GHARL:2020:10689).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor de aanschaf van aanvullende rijlessen en een toeslag voor het faalangstexamen. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten rechtstreekse schade betreft. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou, mede gelet op de betwisting, een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot een bedrag van € 2.504,06 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het deel van de vordering dat ziet op de overige reiskosten, groot € 100,56, zal de rechtbank afwijzen. Het deel van de vordering dat ziet op extra rijlessen en het faalangstexamen zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij terzake van rechtsbijstand tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Het standpunt van de officier van justitie
De gevorderde reiskosten en de immateriële schade kunnen volgens de officier van justitie worden toegewezen, met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft om matiging verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] en haar daarmee in haar persoon aangetast. Deze immateriële schade is daarom naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank komt toekenning van het gevorderde bedrag van € 2.500,- niet ongegrond of onredelijk voor. De schade is gemotiveerd gesteld en de verdediging heeft dit ook niet betwist.
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 2.500,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover deze ziet op de gemaakte reiskosten, het gaat daarbij om een bedrag van € 86,11. Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] zijn deze reiskosten geen rechtstreekse schade ten gevolge van de strafbare feiten en komen deze reiskosten eveneens niet voor vergoeding in aanmerking als zijnde proceskosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij terzake van rechtsbijstand tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 246, 248 en 251 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd,
en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
  • Een
  • Een
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Verder stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland (Polluxstraat 112, 5631 ES te Eindhoven, telefoonnummer 088-8041504) meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde zich laat behandelen door forensische polikliniek GGzE de Omslag te Eindhoven of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door Reclassering Nederland en meewerkt aan diagnostisch onderzoek, mocht dit geïndiceerd zijn. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis per 1 september 2021 op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.504,06, bestaande uit € 4,06 materiële schadevergoeding en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op de gevorderde reiskosten, met uitzondering van de reiskosten naar de huisarts.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op de kosten die zijn gemaakt voor het aanschaffen van aanvullende rijlessen en een toeslag voor het faalangstexamen niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.504,06, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 4,06 materiële schadevergoeding en € 2.500,00 immateriële schadevergoeding, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op gemaakte reiskosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 2.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Langstraat, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [persoon 1] en [persoon 2] van de politie Oost-Brabant, zedenteam Eindhoven, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2100-2020224872, gesloten op 6 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 15 en 16; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2021.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 51; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2021.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 17; het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 52 en 53 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2021.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 17 en 18; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2021.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 16.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 17.
8.Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van [slachtoffer 1] ,
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 17.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 52.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 54.
12.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 54.
13.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 augustus 2021.