In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een dwangsombeschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de kwestie over de hoogte van de dwangsom al tot in hoogste instantie is beslecht. Eiser had zijn bezwaren tegen de dwangsombeschikking moeten inbrengen in de eerdere beroepszaak die al door de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in twee rechterlijke instanties heeft geprocedeerd over de dwangsombeschikking en dat de uitspraken van het gerechtshof en de Hoge Raad gezag van gewijsde hebben. Dit betekent dat de beslissingen bindend zijn voor partijen en dat het niet past in de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de kwestie opnieuw voor te leggen aan de rechter. Eiser heeft ook verzoeken ingediend voor immateriële schadevergoeding en wettelijke rente, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 12 juli 2021.