Overwegingen
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 28 juli 2017 heeft eiseres de hiervoor genoemde reguliere omgevingsvergunning aangevraagd. Het gaat om een bouwwerk van 3.498 m² oppervlakte en 30.402 m³ inhoud. Op het aanvraagformulier heeft zij bij de vraag ‘Wat zijn de geschatte kosten van het totale project’ ingevuld € 685.000.
Voorafgaand aan de aanvraag heeft vooroverleg plaatsgehad. Verweerder heeft de aanvraag toegewezen.
1. Verweerder stelt dat de legesaanslag juist is vastgesteld. Verweerder is bij de vastgestelde hoogte van het legesbedrag uitgegaan van de volgende berekening:
Bouwactiviteiten omgevingsvergunning € 33.181,17
RO, binnenplanse afwijking € 887,00
Reeds eerder in rekening gebrachte leges met het vooroverleg (bouw) € 2.689,90
Reeds eerder in rekening gebrachte leges met het vooroverleg (RO) € 200,00
---------------
€ 31.178,27
2. Bij deze berekening is verweerder uitgegaan van een inhoud van 30.402 m³ en het type bouwwerk uit de door de gemeenteraad vastgestelde lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (hierna: de ROEB-lijst), behorende bij de Legesverordening gemeente Deurne 2017 (hierna: de Verordening), genoemd onder code 5.7 “Hal hoger dan 9m, opp. Kleiner dan 5.000 m²”. Verweerder berekent de bouwkosten op € 1.545.041,58 (30.402 m³ x € 50,82 per m³), en sluit hiermee aan bij artikel 2.3.1.1c van de Tarieventabel 2017, behorende bij de Verordening.
3. Eiseres vindt dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard. Zij stelt dat niet controleerbaar en toetsbaar vastligt dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden. Inzicht in de kostendekkendheid van de leges ontbreekt, zodat niet kan worden getoetst of is voldaan aan artikel 29b, eerste lid, van de Gemeentewet (zie bijlage). Zij verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:938). 4. Eiseres stelt verder dat de bouwkosten onredelijk hoog en onjuist zijn berekend.
Het bouwwerk voldoet volgens eiseres niet aan één van de typen bouwwerken die zijn opgenomen in de ROEB-lijst, zodat moet worden aangesloten bij de werkelijke bouwkosten.
Als wel wordt uitgegaan van de ROEB-lijst, stelt eiseres dat het bouwwerk het meest te vergelijken is met “een prefab werktuigenloods”, genoemd onder code 12.4 van de ROEB-lijst. De bouwkosten dienen dan te worden berekend op € 87 per m² x 3.581 m² = € 311.547. Eiseres is van mening dat de bouwkosten exclusief btw moeten worden berekend.
5. Volgens eiseres bieden de bouwkosten op grond van de ROEB-lijst geen reële afspiegeling van de werkelijke kosten of actuele prijzen. Toepassing van de tarieven uit de ROEB-lijst leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing van belastingen. Eiseres verwijst naar de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 24 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:2016) en van 7 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2592) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 juni 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1771) en van 20 maart 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:983). 6. Volgens eiseres zijn de door haar geraamde bouwkosten van € 745.761 (exclusief btw) of € 902.370,81 (inclusief btw) € 642.670,77 lager dan de door verweerder vastgestelde bouwkosten van € 1.545.041,58. De prijs in het economische verkeer wordt dan met ruim 71% overschreden. Het bouwwerk kan om die reden volgens eiseres redelijkerwijs niet worden geacht te zijn opgenomen in de ROEB-lijst. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2017, ECLI:NL:RBOBR:2015:4007. 7. Eiseres heeft in het beroepschrift gesteld dat verweerder een legesbedrag bij het vooroverleg van € 2.689,90 in rekening heeft gebracht en dat ingevolge paragraaf 2.2 van de Tarieventabel de leges 20% van de leges bedragen zoals deze bij een daadwerkelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het project worden vastgesteld. Nu eiseres deze beroepsgrond ter zitting heeft ingetrokken, zal de rechtbank deze grond niet verder bespreken.
8. De rechtbank wijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
9. Voor de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en welke stelplicht en bewijslast partijen hebben, verwijst de rechtbank naar de arresten van de Hoge Raad van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:938). Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet verweerder naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. 10. Naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en de lasten, heeft verweerder bij het verweerschrift een berekening overgelegd van de kostendekkendheid van de begroting, uitgesplitst naar de drie titels van de Verordening, te weten: “algemene dienstverlening”, “dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning” en “dienstverlening vallend onder de Europese Dienstenrichtlijn”.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met wat hij heeft aangevoerd en overgelegd inzicht in de ramingen van de baten en de “lasten ter zake” verschaft. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
12. De eis dat verweerder inzicht in de ramingen van baten en lasten ter zake dient te verschaffen houdt niet in dat de verweerder de juistheid en/of volledigheid van die ramingen dient te bewijzen. Vereist is dat de ramingen van de baten en lasten ter zake moeten berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de door verweerder in het geding gebrachte ramingen heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de ramingen niet aan dit vereiste voldoen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de ramingen van de baten en lasten ter zake niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan alsmede dat van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
13. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet ten aanzien van één of meer posten in de ramingen van baten en lasten ter zake gemotiveerd in twijfel heeft getrokken of de post(en) kan (kunnen) worden aangemerkt als een "last ter zake" en evenmin of (een) bepaalde bate(n) terecht buiten de ramingen is (zijn) gelaten dan wel of (een) bepaalde bate(n) op het (de) juiste bedrag(en) is (zijn) geraamd. Dus was verweerder niet gehouden om over (het ontbreken van) een bepaalde post in de ramingen van baten en lasten ter zake nadere inlichtingen te verstrekken. De verwijzing van eiseres naar de conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 20 december 2018 leidt niet tot een ander oordeel, aangezien eiseres, anders dan de belanghebbende in het geschil waarop deze conclusie betrekking heeft, geen twijfels heeft geuit over bepaalde posten in de ramingen van baten en lasten. Hetgeen de Advocaat-Generaal opmerkt over het overleggen van een kostenverdeelstaat en een begroting is, anders dan eiseres meent, in dit geval dan ook niet van toepassing. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 2.4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1016), welk arrest ziet op hetzelfde geschil. 14. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Bij dit oordeel neemt zij in aanmerking dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen. Daarvan is, nu uit hetgeen onder 10 en 11 is overwogen volgt dat uitgegaan kan worden van (de juistheid van) de feitelijke gegevens die in de door verweerder verstrekte inlichtingen zijn begrepen, in dit geval geen sprake
.
15. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174) de wetgever aan de gemeente de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Gelet op het voorgaande staat het gemeenten vrij om voor leges tariefklassen te hanteren die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780). Een dergelijke bepaling van het tarief is niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Het vaststellen van normatieve bouwkosten op een bedrag dat hoger ligt dan de werkelijke kosten, noopt op zichzelf dan ook niet tot ingrijpen door de rechter. Van dit laatste kan slechts sprake zijn als deze methode zou leiden tot een onredelijke dan wel willekeurige belastingheffing. 16. De rechtbank stelt vast dat bij het bepalen van de bouwkosten in dit geval de ROEB- lijst als uitgangspunt heeft gediend. Die lijst is samengesteld op basis van actuele marktprijzen, die zijn gerealiseerd in de gemeenten die behoren tot het ROEB. De rechtbank acht het hanteren van een dergelijke maatstaf niet onredelijk en wijst deze beroepsgrond van eiseres af.
17. Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een willekeurige belastingheffing, nu verweerder aan alle aanvragers van een omgevingsvergunning leges in rekening brengt op basis van de normatieve kosten op basis van de ROEB-lijst. Deze beroepsgrond van eiseres wijst de rechtbank eveneens af.
18. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2017 onder bouwkosten wordt verstaan: de som van de prijzen per eenheid inclusief 21% omzetbelasting zoals die zijn opgenomen in de ROEB-lijst. Het staat verweerder naar het oordeel van de rechtbank, dus anders dan eiseres stelt, vrij om als heffingsmaatstaf de bouwkosten inclusief btw te nemen.
19. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres dat haar type bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden geacht te zijn opgenomen in de ROEB-lijst omdat de prijs in het economische verkeer door de bouwkosten, zoals verweerder die heeft vastgesteld op grond van de ROEB-lijst, ruimschoots wordt overschreden. De rechtbank laat in het midden of eiseres de werkelijke bouwkosten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit rechtsoverweging 2.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR: 2019:689) blijkt immers dat de enkele omstandigheid dat in het geding is komen vaststaan dat de werkelijke bouwkosten aanzienlijk lager zijn dan het aan de hand van normbedragen vastgestelde bedrag, de rechter niet noopt tot nadere motivering van zijn oordeel dat de gemeentelijke regelgever de haar toekomende beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden door de heffing van leges uitsluitend aan die normbedragen te verbinden.
20. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de ROEB-lijst voorziet in legesheffing voor het bedrijfspand van eiseres, namelijk onder categorie 5.7 “hal hoger dan 9 meter, oppervlakte kleiner dan 5.000 m²”. Deze categorie is in de ROEB-lijst opgenomen onder “5. Bedrijfshallen – systeembouw”. Verweerder heeft gesteld dat uit de aanvraag en de bijbehorende tekeningen blijkt dat het gaat om een hal hoger dan 9 meter, met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m². Dit heeft eiseres niet weersproken. Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat sprake is van systeembouw. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar stelling dat sprake is van een “prefab werktuigenloods”, nu dit bouwwerk in de ROEB-lijst staat vermeld onder “overige agrarische bouwwerken”, en daar is zeker geen sprake van.
21. Nu de ROEB-lijst voorziet in een passende hoofdcategorie voor de berekening van de bouwkosten van dit bouwwerk, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de door eiseres bepleite berekening van de daadwerkelijke bouwkosten.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.