ECLI:NL:RBOBR:2019:6941

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
18/2541
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing voor omgevingsvergunning en de toetsing aan de opbrengstlimiet

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2019, betreft het een geschil tussen [naam] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Deurne over de leges die zijn gevorderd voor de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De gemeente had leges ter hoogte van € 31.178,27 gevorderd, gebaseerd op de ROEB-lijst, die de bouwkosten voor het project vaststelde op € 1.545.041,58. Eiseres betwistte de hoogte van de leges en stelde dat de legesverordening onverbindend verklaard moest worden, omdat deze niet controleerbaar zou zijn en de werkelijke bouwkosten aanzienlijk lager waren dan de door de gemeente vastgestelde kosten. De rechtbank oordeelde dat de legesaanslag juist was vastgesteld en dat de gemeente voldoende inzicht had gegeven in de kostendekkendheid van de leges. De rechtbank concludeerde dat de opbrengstlimiet niet was overschreden en dat de ROEB-lijst een redelijke basis bood voor de legesheffing. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2541

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2019 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.L. van Geel),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Deurne, verweerder

(gemachtigde: L.A.W.G. Janssen).

Procesverloop

Bij schriftelijke kennisgeving van 23 februari 2018 heeft verweerder van eiseres leges tot een bedrag van € 31.178,27 gevorderd ter zake van het in behandeling nemen van de op 28 juli 2017 door eiseres ingediende aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfspand op het adres [adres] (hierna: de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door M. Weekers.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar stellingen betreffende de overschrijding van de opbrengstlimiet van de legesverordening en de werkelijke bouwkosten te onderbouwen.
Bij brief van 24 april 2019 heeft eiseres stukken overgelegd ten aanzien van de werkelijke bouwkosten. Bij aanvullende brief van 10 mei 2019 heeft eiseres haar stelling ten aanzien van de overschrijding van de opbrengstlimiet nader onderbouwd.
Bij brief van 19 juni 2019 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op de brieven van eiseres van 24 april 2019 en 10 mei 2019.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 28 juli 2017 heeft eiseres de hiervoor genoemde reguliere omgevingsvergunning aangevraagd. Het gaat om een bouwwerk van 3.498 m² oppervlakte en 30.402 m³ inhoud. Op het aanvraagformulier heeft zij bij de vraag ‘Wat zijn de geschatte kosten van het totale project’ ingevuld € 685.000.
Voorafgaand aan de aanvraag heeft vooroverleg plaatsgehad. Verweerder heeft de aanvraag toegewezen.
Standpunten partijen
1. Verweerder stelt dat de legesaanslag juist is vastgesteld. Verweerder is bij de vastgestelde hoogte van het legesbedrag uitgegaan van de volgende berekening:
Bouwactiviteiten omgevingsvergunning € 33.181,17
RO, binnenplanse afwijking € 887,00
Reeds eerder in rekening gebrachte leges met het vooroverleg (bouw) € 2.689,90
Reeds eerder in rekening gebrachte leges met het vooroverleg (RO) € 200,00
---------------
€ 31.178,27
2. Bij deze berekening is verweerder uitgegaan van een inhoud van 30.402 m³ en het type bouwwerk uit de door de gemeenteraad vastgestelde lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (hierna: de ROEB-lijst), behorende bij de Legesverordening gemeente Deurne 2017 (hierna: de Verordening), genoemd onder code 5.7 “Hal hoger dan 9m, opp. Kleiner dan 5.000 m²”. Verweerder berekent de bouwkosten op € 1.545.041,58 (30.402 m³ x € 50,82 per m³), en sluit hiermee aan bij artikel 2.3.1.1c van de Tarieventabel 2017, behorende bij de Verordening.
3. Eiseres vindt dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard. Zij stelt dat niet controleerbaar en toetsbaar vastligt dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden. Inzicht in de kostendekkendheid van de leges ontbreekt, zodat niet kan worden getoetst of is voldaan aan artikel 29b, eerste lid, van de Gemeentewet (zie bijlage). Zij verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:938).
4. Eiseres stelt verder dat de bouwkosten onredelijk hoog en onjuist zijn berekend.
Het bouwwerk voldoet volgens eiseres niet aan één van de typen bouwwerken die zijn opgenomen in de ROEB-lijst, zodat moet worden aangesloten bij de werkelijke bouwkosten.
Als wel wordt uitgegaan van de ROEB-lijst, stelt eiseres dat het bouwwerk het meest te vergelijken is met “een prefab werktuigenloods”, genoemd onder code 12.4 van de ROEB-lijst. De bouwkosten dienen dan te worden berekend op € 87 per m² x 3.581 m² = € 311.547. Eiseres is van mening dat de bouwkosten exclusief btw moeten worden berekend.
5. Volgens eiseres bieden de bouwkosten op grond van de ROEB-lijst geen reële afspiegeling van de werkelijke kosten of actuele prijzen. Toepassing van de tarieven uit de ROEB-lijst leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing van belastingen. Eiseres verwijst naar de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 24 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:2016) en van 7 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2592) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 juni 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1771) en van 20 maart 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:983).
6. Volgens eiseres zijn de door haar geraamde bouwkosten van € 745.761 (exclusief btw) of € 902.370,81 (inclusief btw) € 642.670,77 lager dan de door verweerder vastgestelde bouwkosten van € 1.545.041,58. De prijs in het economische verkeer wordt dan met ruim 71% overschreden. Het bouwwerk kan om die reden volgens eiseres redelijkerwijs niet worden geacht te zijn opgenomen in de ROEB-lijst. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2017, ECLI:NL:RBOBR:2015:4007.
7. Eiseres heeft in het beroepschrift gesteld dat verweerder een legesbedrag bij het vooroverleg van € 2.689,90 in rekening heeft gebracht en dat ingevolge paragraaf 2.2 van de Tarieventabel de leges 20% van de leges bedragen zoals deze bij een daadwerkelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het project worden vastgesteld. Nu eiseres deze beroepsgrond ter zitting heeft ingetrokken, zal de rechtbank deze grond niet verder bespreken.
Wettelijk kader
8. De rechtbank wijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
Opbrengstlimiet
9. Voor de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en welke stelplicht en bewijslast partijen hebben, verwijst de rechtbank naar de arresten van de Hoge Raad van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:938). Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet verweerder naar vermogen de geuite twijfel wegnemen.
10. Naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en de lasten, heeft verweerder bij het verweerschrift een berekening overgelegd van de kostendekkendheid van de begroting, uitgesplitst naar de drie titels van de Verordening, te weten: “algemene dienstverlening”, “dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning” en “dienstverlening vallend onder de Europese Dienstenrichtlijn”.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met wat hij heeft aangevoerd en overgelegd inzicht in de ramingen van de baten en de “lasten ter zake” verschaft. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
12. De eis dat verweerder inzicht in de ramingen van baten en lasten ter zake dient te verschaffen houdt niet in dat de verweerder de juistheid en/of volledigheid van die ramingen dient te bewijzen. Vereist is dat de ramingen van de baten en lasten ter zake moeten berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de door verweerder in het geding gebrachte ramingen heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de ramingen niet aan dit vereiste voldoen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de ramingen van de baten en lasten ter zake niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan alsmede dat van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
13. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet ten aanzien van één of meer posten in de ramingen van baten en lasten ter zake gemotiveerd in twijfel heeft getrokken of de post(en) kan (kunnen) worden aangemerkt als een "last ter zake" en evenmin of (een) bepaalde bate(n) terecht buiten de ramingen is (zijn) gelaten dan wel of (een) bepaalde bate(n) op het (de) juiste bedrag(en) is (zijn) geraamd. Dus was verweerder niet gehouden om over (het ontbreken van) een bepaalde post in de ramingen van baten en lasten ter zake nadere inlichtingen te verstrekken. De verwijzing van eiseres naar de conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 20 december 2018 leidt niet tot een ander oordeel, aangezien eiseres, anders dan de belanghebbende in het geschil waarop deze conclusie betrekking heeft, geen twijfels heeft geuit over bepaalde posten in de ramingen van baten en lasten. Hetgeen de Advocaat-Generaal opmerkt over het overleggen van een kostenverdeelstaat en een begroting is, anders dan eiseres meent, in dit geval dan ook niet van toepassing. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 2.4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1016), welk arrest ziet op hetzelfde geschil.
14. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Bij dit oordeel neemt zij in aanmerking dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen. Daarvan is, nu uit hetgeen onder 10 en 11 is overwogen volgt dat uitgegaan kan worden van (de juistheid van) de feitelijke gegevens die in de door verweerder verstrekte inlichtingen zijn begrepen, in dit geval geen sprake
.
Bouwkosten
15. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174) de wetgever aan de gemeente de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Gelet op het voorgaande staat het gemeenten vrij om voor leges tariefklassen te hanteren die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780). Een dergelijke bepaling van het tarief is niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Het vaststellen van normatieve bouwkosten op een bedrag dat hoger ligt dan de werkelijke kosten, noopt op zichzelf dan ook niet tot ingrijpen door de rechter. Van dit laatste kan slechts sprake zijn als deze methode zou leiden tot een onredelijke dan wel willekeurige belastingheffing.
16. De rechtbank stelt vast dat bij het bepalen van de bouwkosten in dit geval de ROEB- lijst als uitgangspunt heeft gediend. Die lijst is samengesteld op basis van actuele marktprijzen, die zijn gerealiseerd in de gemeenten die behoren tot het ROEB. De rechtbank acht het hanteren van een dergelijke maatstaf niet onredelijk en wijst deze beroepsgrond van eiseres af.
17. Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een willekeurige belastingheffing, nu verweerder aan alle aanvragers van een omgevingsvergunning leges in rekening brengt op basis van de normatieve kosten op basis van de ROEB-lijst. Deze beroepsgrond van eiseres wijst de rechtbank eveneens af.
18. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2017 onder bouwkosten wordt verstaan: de som van de prijzen per eenheid inclusief 21% omzetbelasting zoals die zijn opgenomen in de ROEB-lijst. Het staat verweerder naar het oordeel van de rechtbank, dus anders dan eiseres stelt, vrij om als heffingsmaatstaf de bouwkosten inclusief btw te nemen.
19. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres dat haar type bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden geacht te zijn opgenomen in de ROEB-lijst omdat de prijs in het economische verkeer door de bouwkosten, zoals verweerder die heeft vastgesteld op grond van de ROEB-lijst, ruimschoots wordt overschreden. De rechtbank laat in het midden of eiseres de werkelijke bouwkosten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit rechtsoverweging 2.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR: 2019:689) blijkt immers dat de enkele omstandigheid dat in het geding is komen vaststaan dat de werkelijke bouwkosten aanzienlijk lager zijn dan het aan de hand van normbedragen vastgestelde bedrag, de rechter niet noopt tot nadere motivering van zijn oordeel dat de gemeentelijke regelgever de haar toekomende beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden door de heffing van leges uitsluitend aan die normbedragen te verbinden.
20. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de ROEB-lijst voorziet in legesheffing voor het bedrijfspand van eiseres, namelijk onder categorie 5.7 “hal hoger dan 9 meter, oppervlakte kleiner dan 5.000 m²”. Deze categorie is in de ROEB-lijst opgenomen onder “5. Bedrijfshallen – systeembouw”. Verweerder heeft gesteld dat uit de aanvraag en de bijbehorende tekeningen blijkt dat het gaat om een hal hoger dan 9 meter, met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m². Dit heeft eiseres niet weersproken. Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat sprake is van systeembouw. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar stelling dat sprake is van een “prefab werktuigenloods”, nu dit bouwwerk in de ROEB-lijst staat vermeld onder “overige agrarische bouwwerken”, en daar is zeker geen sprake van.
21. Nu de ROEB-lijst voorziet in een passende hoofdcategorie voor de berekening van de bouwkosten van dit bouwwerk, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de door eiseres bepleite berekening van de daadwerkelijke bouwkosten.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. G.H. de Heer-Schotman, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader
De leges zijn vastgesteld op basis van de volgende bepalingen.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van door het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 2 van de Legesverordening op de heffing en invordering van leges 2017 van de gemeente Deurne worden onder de naam 'leges' rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening 2017, worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel 2017).
Op grond van titel 2, hoofdstuk 1, onder 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2017 worden onder bouwkosten in dit hoofdstuk verstaan: de som van de prijzen per eenheid inclusief 21% omzetbelasting zoals die zijn opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht; de zogenaamde ROEB-lijst. Voor zover deze ROEB-lijst niet voorziet in een passende hoofdcategorie wordt uitgegaan van de in de aanvraag opgenomen bouwkosten. Onder bouwkosten worden dan verstaan, de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012) voor het uit te voeren werk, inclusief 21% omzetbelasting.
Artikel 2.3.1.1c van de Tarieventabel 2017 bepaalt dat als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief in verhouding tot de vastgestelde bouwkosten, onverminderd het bepaalde in andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteit meer dan € 500.000 maar niet meer dan € 10.000.000: € 12.458 vermeerderd met 1,983% van de bouwkosten boven de € 500.000.
Artikel 2.3.3.1.c van de Tarieventabel 2017 bepaalt dat indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1 en het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten indien artikel 2.12, eerste lid, ander a, onder 1°, van de Wabo wordt toegepast (binnenplanse vrijstelling/ontheffing/afwijking) bij bouwkosten vanaf € 5.001: €887.