In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de leges voor omgevingsvergunningen in de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, een ontwikkelaar, had bezwaar gemaakt tegen de leges die door de heffingsambtenaar waren opgelegd voor de aanvragen van omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen. De heffingsambtenaar had leges van in totaal € 100.335 gevorderd, gebaseerd op een tarieventabel die een vast bedrag aan leges per categorie bouwkosten hanteert. De rechtbank Rotterdam had de bezwaren van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen herroepen, waarna de heffingsambtenaar in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat artikel 1.3 van de Tarieventabel, dat de leges voor omgevingsvergunningen regelt, onverbindend is. Het Hof stelde vast dat het tariefsysteem leidt tot willekeurige en onredelijke belastingheffing, omdat een kleine overschrijding van de bouwkosten kan leiden tot een aanzienlijke verhoging van de leges. Dit is in strijd met de bedoeling van de wetgever, die gemeenten de bevoegdheid tot het heffen van leges heeft gegeven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar de kosten van de procesvoering moest vergoeden.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de legesheffing door gemeenten, vooral in het kader van de evenredigheid tussen de hoogte van de leges en de kosten van de dienstverlening. Het Hof benadrukte dat gemeenten bij het vaststellen van leges rekening moeten houden met de redelijkheid en de evenredigheid van de heffing.