ECLI:NL:GHSHE:2015:983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13-01201
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legesverordening gemeente Asten en de toepassing van de Gemeentewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Asten tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank had de legesnota van € 16.586,64, opgelegd aan belanghebbende voor het verlenen van een omgevingsvergunning, vernietigd. De Heffingsambtenaar stelde dat de leges correct waren vastgesteld en dat de opbrengstlimiet van de legesverordening niet was overschreden. De Rechtbank had de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en teruggave van het griffierecht aan belanghebbende.

Tijdens de zitting op 21 januari 2015 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de verbindendheid van de legesverordening en de hoogte van de legesnota, terwijl de Heffingsambtenaar de juistheid van de leges verdedigde. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende inzicht had verschaft in de geraamde baten en lasten en dat de opbrengstlimiet niet was overschreden. Het Hof concludeerde dat de legesverordening niet onverbindend was en dat de legesnota correct was vastgesteld.

Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ongegrond. De beslissing werd op 20 maart 2015 uitgesproken, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01201
Uitspraak op het hoger beroep van
De heffingsambtenaar van de gemeente Asten,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 oktober 2013, nummer AWB 12/3316 in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [plaats 3],
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna te vermelden legesnota.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 6 augustus 2012 (hierna: de legesnota) een bedrag van € 16.586,64 in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de legesnota vernietigd en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende gemaakt tot een bedrag van € 1.416 en teruggave van het griffierecht gelast.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A], verbonden aan [B] te [plaats 1], als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw [E], echtgenote van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [F], verbonden aan [G] te [plaats 2], als gemachtigde van de Heffingsambtenaar, tot zijn bijstand vergezeld van mevrouw [H] en de heer [K].
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Aan het einde van de zitting heeft Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden, als door de ene partij gesteld, en door de andere niet dan wel onvoldoende weersproken, voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Bij een op 4 juni 2012 door de gemeente [plaats 3] ontvangen aanvraag heeft belanghebbende verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een bedrijfshal aan [a-straat] 11 te [plaats 3] (hierna: de bedrijfshal). Bij besluit van 6 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 3] de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Ter zake van deze vergunningverlening is de onder 1.1 vermelde legesnota opgelegd, waarbij voor de berekening van de verschuldigde leges is uitgegaan van een bedrag aan bouwkosten van € 735.821.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de leges toepassing gegeven aan de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 van de gemeente [plaats 3], vastgesteld door de raad van de gemeente [plaats 3] op 20 december 2011 (hierna: de Verordening), de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2012 (hierna: de Tarieventabel) en de lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (ROEB-lijst).
Ter bepaling van de bouwkosten is de Heffingsambtenaar uitgegaan van categorie 5 Bedrijfshallen - Systeembouw (onderdeel 5.7 van de ROEB-lijst) met een prijs per m³ van
€ 40 en een inhoud van de hal van 17.716 m³, voor de inpandige toiletten en kantine is de Heffingsambtenaar uitgegaan van de categorie 5 Bedrijfshallen - Gemetselde wandconstructie (onderdeel 5.4 van de ROEB-lijst) met een prijs van € 210 per m³ en een inhoud van 129,5 m³.
2.3.
Belanghebbende heeft de bedrijfshal laten bouwen door (een) aannemer(s). Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende opgesteld ‘Proces-verbaal van aanbesteding’ d.d. 28 september 2012 gebaseerd op - eveneens tot de gedingstukken behorende - offertes van diverse aannemers. Het totaal van de door aannemers uitgebrachte offertes voor de bouw van de bedrijfshal bedraagt € 479.518.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de Verordening jegens belanghebbende onverbindend te worden verklaard?
II. Zo nee, is de legesnota tot het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en de tweede ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vaststelling van de leges naar een totaal bedrag aan bouwkosten van
€ 479.518. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Gronden

Juridisch kader
4.1.1.
In artikel van 217 van de Gemeentewet is bepaald - voor zover hier van belang - dat een belastingverordening vermeldt de heffingsmaatstaf en het tarief.
4.1.2.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is neergelegd dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordeningen te bepalen heffingsmaatstaven met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.1.4.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de hiervoor bedoelde rechten zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
4.1.5.
Ingevolge artikel 2 van de op artikel 229 van de Gemeentewet gebaseerde Verordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.1.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel.
4.1.7.
De Tarieventabel behoort blijkens de titel, als ook blijkens de op het voorblad geplaatste stempel en blijkens de slotzin op pagina 22, bij het besluit van de Raad van de gemeente [plaats 3] d.d. 20 december 2011.
4.1.8.
Titel 2 van de Tarieventabel luidt: ‘Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning’. Voor de toepassing van deze titel wordt onder bouwkosten verstaan:
“ 2.1.1.2. bouwkosten:
Bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten wordt uitgegaan van actuele prijzen per eenheid zoals die jaarlijks worden vastgesteld door het ROEB (Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht) en bij deze tarieventabel als bijlage 1 zijn opgenomen.
Indien de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het hiervoor genoemde ROEB-overzicht, wordt onder bouwkosten verstaan:
De aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.”
4.1.9.
In 2.3.1.1 van de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo [Hof: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht], bedraagt het tarief :
(……..)
  • 2.3.1.1.4 indien de bouwkosten € 500.000 tot € 1.000.000 bedragen: 2,21% van de bouwkosten, met een minimum van € 11.600
  • (……)”
4.1.10.
Op iedere pagina van de ROEB-lijst is vermeld ‘Bijlage bij de Legesverordening 2012 Gemeente [plaats 3]’. Het op de bouw van bedrijfshallen betrekking hebbende deel van de ROEB-lijst voor het jaar 2012 luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
“ 5.
BEDRIJFSHALLEN
-
Gemetselde wandconstructie:
(…..)
5.4
Bedrijfskantoor in de hal € 210,00 (excl. BTW) per m³
- Systeembouw
(…..)
5.7
Hal hoger dan 9 m, opp. Kleiner dan 5000 m² € 40,00 (excl. BTW) per m³
(…..)”
Ten aanzien van het geschil
Vraag I; Verbindendheid Verordening
4.2.1.
Het Hof stelt voorop dat ook na introductie van de Wabo de toets of de opbrengstlimiet is overschreden nog steeds dient plaats te vinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden (Hoge Raad 13 februari 2015, 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282). Verder hanteert het Hof bij de beoordeling van het geschil omtrent de overschrijding van de opbrengstlimiet de uitgangspunten vastgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 (hierna: arrest 12/02475).
4.2.2.
In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank het geval was (r.o. 10), niet in geschil dat de opbrengstlimiet binnen Titel 2 van de Tarieventabel niet is overschreden. Belanghebbende heeft dit desgevraagd ter zitting van het Hof bevestigd.
4.2.3.
In aanvulling op de reeds bij de Rechtbank overgelegde stukken heeft de Heffingsambtenaar in hoger beroep schriftelijk nader inzicht verschaft in de geraamde baten en lasten met betrekking tot Titels 1 en 3 van de Tarieventabel. Verder heeft de Heffingsambtenaar ter zitting aan de hand van een ordner uitgebreid uitleg gegeven over de wijze waarop de begroting 2012 tot stand is gekomen en welke gegevens (calculaties) daaraan ten grondslag hebben gelegen. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting uitgelegd, dat de door hem overgelegde cijfers zijn ontleend aan dezelfde calculaties die ten grondslag hebben gelegen aan de begroting. Het Hof acht dit aannemelijk. De Heffingsambtenaar heeft de kostendekkendheid van Titels 1 en 3 berekend op 71% respectievelijk 26%. Gelet op de inhoud van de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar daarmee naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting voor zover deze de heffing van leges betreft. Hierbij merkt het Hof nog op dat het of nog op Hof nog op dat hhetinzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (Hoge Raad 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:BM1236).
4.2.4.
Belanghebbende stelt dat de juridische status van de overgelegde stukken niet duidelijk is, dat het geen gewaarmerkte begrotingsstukken zijn en dat er twijfel bestaat omtrent de betrouwbaarheid van de cijfers.
4.2.5.
Het Hof is van oordeel dat, gegeven de uitgangspunten vastgelegd in het arrest 12/02475 en de mate van inzicht dat de Heffingsambtenaar heeft geboden in de geraamde baten en lasten, belanghebbende met zijn stellingen, die zo algemeen zijn, onvoldoende heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de door de Heffingsambtenaar overgelegde gegevens. Belanghebbende heeft de geraamde baten niet, althans onvoldoende, gemotiveerd in twijfel getrokken, noch gemotiveerd aangevoerd dat in de overzichten opgenomen geraamde lasten niet kunnen worden aangemerkt als ‘lasten ter zake’. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat in de overgelegde gegevens omtrent geraamde baten en lasten feitelijke onjuistheden voorkomen.
4.2.6. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag II; Bedrag van de aanslag
4.3.1.
Belanghebbende neemt primair het standpunt in dat de Verordening niet voldoet aan het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet omdat deze niet alle essentialia bevat waaruit een belastingplichtige de omvang van de belastingschuld kan afleiden. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen omdat het tarief en de heffingsmaatstaf zijn af te leiden uit de tot de Verordening behorende Tarieventabel en de ROEB-lijst. Voor zover belanghebbende stelt dat de ROEB-lijst niet tot de (Tarieventabel bij de) Verordening behoort omdat die lijst niet is vastgesteld door de raad van de gemeente [plaats 3], faalt die stelling eveneens. Of de raad de ROEB-lijst zelf heeft vastgesteld is niet relevant; voldoende is dat de raad deze lijst van toepassing heeft verklaard en dat deze als bijlage behoort bij de (Tarieventabel behorend bij de) Verordening. De stukken van het geding laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat de ROEB-lijst behoort bij de op 20 december 2011 door de raad van de gemeente [plaats 3] vastgestelde Verordening.
4.3.2.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van de bedrijfshal geen sprake is van systeembouw omdat, naar het Hof begrijpt, het deel met de toiletten en kantine is gemetseld. Dit maakt dat de bedrijfshal niet als systeembouw kan worden beschouwd, aldus belanghebbende. Het Hof heeft aan de hand van de bouwtekeningen vastgesteld dat de bedrijfshal vrijwel volledig is opgetrokken uit vooraf gefabriceerd plaatwerk en profielen en deelt de opvatting van de Heffingsambtenaar dat dit bezwaarlijk anders kan worden geduid dan systeembouw. De omstandigheid dat een klein deel van de bedrijfshal, ongeveer 2/84e deel van de totale inhoud (minder dan 3%), bestaat uit gemetseld werk maakt dat niet anders.
4.3.3.
De tekst van de Verordening en die van de Tarieventabel verzetten zich niet tegen een gedifferentieerde vaststelling van de bouwkosten, en in het verlengde daarvan een gedifferentieerde heffingsmaatstaf, al naar gelang de aard van een bouwwerk en de bouwsoort. Zo bevat de ROEB-lijst aparte categorieën voor bedrijfshallen-gemetselde wandconstructie en bedrijfshallen-systeembouw en binnen die categorieën zijn aparte subgroepen afhankelijk van onder meer hoogte en oppervlakte. Voor elk van die subgroepen zijn de bouwkosten per m³ bepaald (zie 4.1.10). Naar het oordeel van het Hof is deze differentiatie ook redelijk; op die wijze worden namelijk de bouwkosten zo realistisch mogelijk berekend. Gelet op het voorgaande wordt de opvatting van belanghebbende dat de bedrijfshal slechts in zijn geheel onder de ene óf de andere categorie kan vallen, door het Hof verworpen.
4.3.4.
Ter zitting is door belanghebbende desgevraagd bevestigd dat het tussen partijen bestaande verschil van mening over de inhoud van de bedrijfshal uitsluitend wordt veroorzaakt doordat de Heffingsambtenaar van een vloerdikte van 20 cm en belanghebbende van een vloerdikte van 15 cm is uitgegaan. Volgens de Heffingsambtenaar is de inhoud 17.716 m³, volgens belanghebbende is die 17.360 m³ (pleitnota bij de Rechtbank en ter zitting van het Hof). Op de ter zitting getoonde bouwtekeningen is een vloerdikte vermeld van 20 cm en belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van die tekeningen, bij de bouw gebruik is gemaakt van vloeren met een dikte van 15 cm. Aldus heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat van een onjuiste inhoud is uitgegaan.
4.3.5.
Ten slotte kan belanghebbendes stelling over de werkelijke bouwkosten onbesproken blijven. Vast staat immers dat belanghebbende de bedrijfshal door (een) aannemer(s) heeft laten bouwen en hij dus geen zogenaamde ‘eigen bouwer’ is geweest. In dat geval wordt niet toegekomen aan het bepaalde in de laatste volzin van onderdeel 2.1.1.2 van de Tarieventabel.
4.3.6.
Gelet op het voorgaande moet vraag II bevestigend worden beantwoord.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 20 maart 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en W.P.J. Schramade, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.