ECLI:NL:RBOBR:2018:6425

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18_53
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en verduistering van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven, verweerder. Eiser was sinds 2006 in dienst bij de TU/e en werd op 18 maart 2016 disciplinair ontslagen wegens plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat eiser goederen had meegenomen zonder toestemming van zijn leidinggevende, wat als plichtsverzuim werd aangemerkt. Eiser had eerder al op non-actief gesteld en er waren camerabeelden die zijn gedrag bevestigden. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim toerekenbaar was aan eiser en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was. Eiser had ook leugenachtige verklaringen afgelegd over de herkomst van de goederen en had zich schuldig gemaakt aan het onbevoegd ondertekenen van uitvoerbonnen. De rechtbank verwierp het beroep van eiser en verklaarde het ongegrond, waarbij het ontslag werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/53

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal),
en

het college van bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.S. Andela).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en deze straf onmiddellijk ten uitvoer gelegd.
Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor kennisname van de brief van eiser van 21 februari 2018 en het als bijlage gevoegde rapport van psychiater J.J.D. Tilanus van 17 juli 2017 door verweerder is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 25 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam] , [naam] en [naam] .
Tijdens het onderzoek ter zitting van 25 juni 2018 heeft eiser verzocht om wraking van een van de leden van de meervoudige kamer. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij beslissing van 23 augustus 2018 (wrakingsnummer WR 18/025) heeft de wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek hervat.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet en afgerond op 4 december 2018, waar dezelfde personen zijn verschenen als op de zitting van 25 juni 2018.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser was sinds 2006 in dienst bij de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e), laatstelijk in de functie van facilitair medewerker bij de afdeling Locatiemanagement van de Dienst Interne Zaken (DIZ), waarin hij onder meer verantwoordelijk was voor het beheer van goederen in het gebouw Gemini.
1.2.
Op 10 december 2015 heeft een medewerkster van de receptie van het gebouw Gemini er melding van gemaakt dat het haar sinds juni/juli 2015 is opgevallen dat eiser regelmatig aan het einde van de werkdag spullen in zijn auto laadde en meenam. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder in de periode van 14 december 2015 tot en met 15 januari 2016 camerabeelden bekeken. Daarop is onder meer te zien dat eiser op meerdere momenten via de goedereningang van gebouw Gemini goederen in zijn auto laadde en vervolgens het terrein verliet. Ook is te zien dat eiser op verschillende momenten goederen uit zijn auto laadde en meenam in het gebouw Gemini.
1.3.
Op 18 januari 2016 is eiser door medewerkers van de beveiliging aangehouden, nadat hij met acht volle wijnflessen en een potje lijm het terrein van de TU/e had verlaten. Eiser werd overgedragen aan de politie en de TU/e heeft aangifte gedaan van verduistering.
1.4.
Bij besluiten van 20 januari 2016 en 4 februari 2016 heeft verweerder eiser op non-actief gesteld. Eiser werd tevens de toegang tot het terrein en de gebouwen van de TU/e ontzegd en een contactverbod opgelegd. Bij besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder een derde deel van de bezoldiging van eiser ingehouden en is aan hem het voornemen kenbaar gemaakt de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
1.5.
Eiser heeft tegen de besluiten van 20 januari 2016 en 4 februari 2016 rechtsmiddelen aangewend. Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat eiser terecht op non-actief is gesteld en dat terecht een derde deel van zijn bezoldiging is ingehouden. Het beroep tegen het contact- en toegangsverbod is niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:CRVB:2018:509). De besluiten van 20 januari 2016 en 4 februari 2016 zijn hiermee in rechte komen vast te staan.
2. Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van een psychische stoornis bij eiser. Na ontvangst van het naar aanleiding van dat onderzoek opgestelde medisch advies heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim wat goeddeels aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder vindt het opleggen van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim.
3. Eiser stelt dat hij zich niet aan enig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Voor zover er sprake is van plichtsverzuim stelt eiser dat hem dit niet kan worden toegerekend wegens een bij hem geconstateerde persoonlijkheidsstoornis. Ter zitting heeft eiser zich nog op het standpunt gesteld dat het aan hem verleende ontslag niet evenredig is, mocht er sprake zijn van toerekenbaar plichtsverzuim.
De beoordeling door de rechtbank
4. De relevante wettelijke en cao-bepalingen, die golden ten tijde van het bestreden besluit, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (vgl. de uitspraak van de CRvB van 24 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1534). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verweten gedragingen ook aan de ambtenaar kunnen worden toegerekend. Van het ontbreken van toerekenbaarheid is pas sprake als de ambtenaar tijdens zijn handelen het besef van de onjuistheid daarvan zou hebben verloren, dan wel niet in staat zou zijn geweest zijn wil te bepalen (vgl. de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB: 2013:755). Tot slot mag het opleggen van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig zijn aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim.
5.1.
Eiser erkent dat hij in de periode van 14 december 2015 tot en met 18 januari 2016 diverse goederen uit onder andere gebouw Gemini heeft meegenomen, maar stelt dat hij in alle gevallen toestemming van de rechthebbende had om de goederen mee te nemen. Verder stelt hij dat hem niet bekend is dat hij over toestemming van zijn leidinggevende (door middel van getekende uitvoerbonnen) moest beschikken om deze goederen van het universiteitsterrein mee te mogen nemen.
5.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, nu hij niet bestrijdt dat de door hem meegenomen goederen oorspronkelijk aan een ander dan aan hemzelf toebehoorden, aannemelijk moet maken dat deze goederen door de eigenaar aan hem zijn geschonken of dat hij anderszins toestemming van de eigenaar had die goederen mee te nemen. Eiser is er niet in geslaagd zijn stelling aannemelijk te maken dat de TU/e, de stichting Formula Student Racing Team Eindhoven (URE) of zijn collega’s in alle gevallen een dergelijke toestemming hebben gegeven. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat de goederen zich op het terrein van de TU/e bevonden, zodat er in beginsel van moet worden uitgegaan – behoudens tegenbewijs – dat deze goederen aan de TU/e toebehoorden. Dat er ook andere instellingen en bedrijven op dat terrein zijn gevestigd is niet relevant, omdat eiser niet heeft gesteld dat de door hem meegenomen goederen van die instellingen of bedrijven afkomstig zijn.
5.1.2.
Verder heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat zijn leidinggevende conform de daarvoor geldende procedure toestemming heeft gegeven voor het meenemen van de goederen. Eiser heeft geen uitvoerbonnen overgelegd waaruit die toestemming zou blijken. Deze procedure is beschreven in een verslag van een werkoverleg van 24 maart 2009. Verweerder heeft er op gewezen dat het voor de toepasselijkheid van die procedure niet van belang is of de TU/e eigenaar van de goederen is die worden uitgevoerd. De ratio van deze procedure, zo begrijpt de rechtbank, is dat met het systeem van uitvoerbonnen kan worden gecontroleerd dat medewerkers die uit hoofde van hun functie over (veel) courante goederen beschikken zich dergelijke goederen pas persoonlijk kunnen toe-eigenen als een leidinggevende vaststelt dat de medewerker die goederen rechtmatig heeft verkregen. Medewerkers van de DIZ hebben, meer dan anderen, toegang tot courante goederen op het terrein van de TU/e. Eiser heeft tijdens de zitting van 25 juni 2018 aangevoerd dat deze procedure niet van toepassing is op de door hem meegenomen goederen, omdat die goederen afkomstig waren van andere faculteiten en diensten van de TU/e. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het genoemde verslag van het werkoverleg staat immers zonder voorbehoud dat “niets van de faculteiten en diensten meegenomen mag worden. Wat van de werf afkomstig is mag in overleg met de teamleider meegenomen worden, mits er een bon ingezet wordt.” De door eiser gegeven uitleg aan deze procedure zou overigens ook haaks staan op de hiervoor besproken ratio daarvan.
5.1.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser in de periode van 14 december 2015 tot en met 18 januari 2016 de in het dossier omschreven goederen – zichtbaar op de camerabeelden – uit onder andere gebouw Gemini heeft meegenomen, zonder dat hij daarvoor toestemming van zijn leidinggevende had middels een getekende uitvoerbon. Deze gedragingen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht als plichtsverzuim aangemerkt.
5.2.
Verweerder verwijt eiser voorts dat hij veel van zijn dagelijkse werktijd heeft besteed aan het sorteren, demonteren, klaarzetten, inladen en (tijdens werktijd) vervoeren naar zijn huisadres van de door hem toegeëigende goederen. Ook wordt eiser verweten dat hij tijdens werktijd regelmatig collega’s actief benaderde met de vraag of hij bepaalde goederen mocht hebben. In het primaire besluit is de stelling van eiser, dat hij deze activiteiten buiten werktijden en in pauzes verrichtte, gemotiveerd weerlegd. Uit die stellingname volgt dat voor eiser reeds op dat moment duidelijk was wat hem werd verweten en tegen welke beschuldiging hij zich diende te verweren. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn in beroep ingenomen stelling dat dit verwijt niet voldoende is geconcretiseerd. Uit de door verweerder overgelegde in- en uitloggegevens van de toegangspas van eiser en de bespreking van wat er op de camerabeelden zichtbaar is, blijkt dat eiser regelmatig eerder dan het vastgestelde einde van de werktijd van de werkplek is vertrokken zonder dat daarvoor door hem een geldige reden is gegeven. Eisers standpunt dat hij op die momenten gemaakte overuren compenseerde, heeft hij niet aannemelijk kunnen maken. Deze overuren en de momenten waarop deze gecompenseerd werden zijn door hem immers niet vastgelegd. Bovendien acht de rechtbank, gelet op de frequentie waarop eiser kennelijk het terrein van de TU/e onder reguliere werktijd heeft verlaten, niet aannemelijk dat eiser al die uren op een ander moment (over)gewerkt heeft. Uit de in- en uitloggegevens van de toegangspas van eiser blijkt niet van overwerk van die omvang. Uit het voorgaande volgt dat eiser tijdens werktijd bezig is geweest met de door verweerder verweten en niet werkgerelateerde handelingen, welke naar het oordeel van de rechtbank eveneens plichtsverzuim opleveren.
5.3.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat verweerder als gevolg van de onder 5.1. en 5.2. genoemde gedragingen van eiser schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit het verlies van de economische waarde van de door eiser meegenomen goederen. Deze schade bestaat verder uit het feit dat eiser als gevolg van het verrichten van de onder 5.2. genoemde privéwerkzaamheden niet 40 uren per week arbeid heeft verricht waarvoor hij wel is bezoldigd. Dit gegeven levert naar het oordeel van de rechtbank naast de onder 5.1. en 5.2. genoemde gedragingen geen zelfstandig plichtsverzuim op, maar kan wel worden betrokken bij de afweging of het aan eiser verleende strafontslag evenredig is.
5.4.
Over het eiser tenlastegelegde gebruik maken van een vrachtauto toebehorende aan de TU/e op 13 januari 2016 overweegt de rechtbank dat eiser toestemming van de wagenparkbeheerder had om een ijskast op te halen en deze vervolgens af te leveren bij een studievereniging van de TU/e. Eiser heeft de wagenparkbeheerder, blijkens diens verklaring, echter niet verteld dat hij het voertuig wilde gebruiken voor privédoeleinden, te weten het verplaatsen van de onder 5.1. genoemde goederen. De rechtbank is van oordeel dat eiser weliswaar toestemming had voor het gebruik van het universiteitsvoertuig, maar slechts voor het uitvoeren van werkzaamheden behorende bij zijn functie. Eiser had geen toestemming om het voertuig (tevens) voor privédoeleinden te gebruiken en heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het hem op dit punt verweten plichtsverzuim.
5.5.
Met betrekking tot het verwijt dat eiser leugenachtige verklaringen heeft afgelegd, overweegt de rechtbank dat eiser door verweerder tijdens een verantwoordingsgesprek op 25 februari 2016 in de gelegenheid is gesteld om te verklaren over het wegnemen van goederen van de TU/e. Eiser verklaarde daarover dat dit grotendeels privé-eigendommen van collega’s betrof waarvan hij, na een aanvankelijke weigering, de namen gaf. Deze collega’s hebben desgevraagd verklaard nooit privé-eigendommen aan eiser te hebben gegeven. Tijdens een verantwoordingsgesprek op 7 maart 2016 is eiser daarmee geconfronteerd, waarop hij zijn verklaringen heeft gewijzigd. Eiser zou de goederen van de TU/e dan wel URE hebben gekregen of hij zou bepaalde goederen thuis bewaren totdat URE ze weer nodig had. Ook die verklaringen blijken in meerdere gevallen onwaar te zijn. Eisers verklaring ter zitting, dat hem bij het verantwoordingsgesprek niet duidelijk was over welke periode hij goederen zou hebben weggenomen, volgt de rechtbank niet. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser over het onder 1.3. genoemde meenemen van de flessen wijn bij zijn aanhouding, tijdens het verantwoordingsgesprek, in een schrijven van 7 maart 2016 en op twee plaatsen in zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit wisselend en tegenstrijdig verklaart. Het (herhaaldelijk) verkondigen van onwaarheden is gelijk aan bewust liegen en levert plichtsverzuim op (vgl. de uitspraak van de CRvB van 22 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5018). Dat eiser van de verduistering van de flessen wijn in strafrechtelijke zin is vrijgesproken, doet niet af aan het oordeel dat hij hierover tegen verweerder wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard.
5.6.
Eiser erkent dat hij tijdens het contactverbod eenmaal contact heeft gezocht met een leidinggevende. Uit de onder 1.5. genoemde uitspraak van de CRvB van 22 februari 2018 volgt dat het contactverbod in rechte is komen vast te staan. Het in strijd handelen met een opgelegd contactverbod levert plichtsverzuim op (vgl. de uitspraak van de CRvB van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4294). Dat eiser het contactverbod na een waarschuwing van verweerder niet meer heeft geschonden, maakt dat niet anders. Wel ziet de rechtbank aanleiding om dit verwijt bij de vraag naar de evenredigheid van het strafontslag, niet ten volle mee te wegen, nu verweerder in een e-mail aan de gemachtigde van eiser heeft laten weten er vanuit te gaan dat het handelen in strijd met het contactverbod een vergissing was.
5.7.
Uit de overgelegde functiebeschrijving van eiser volgt niet dat hij bevoegd is om namens de TU/e uitvoerbonnen te ondertekenen. Uit de stelling van eiser, dat nergens zou zijn vastgelegd wie wel bevoegd is om uitvoerbonnen te tekenen, volgt niet zonder meer dat hem die bevoegdheid toekwam. De stelling van eiser dat het (voor hem) onduidelijk was wie de uitvoerbonnen wel mocht ondertekenen, maakt hem evenmin bevoegd. Eiser had zijn leidinggevende kunnen vragen wie wel bevoegd was de uitvoerbonnen te tekenen. Door het onbevoegd tekenen van de uitvoerbonnen heeft eiser, mede gelet op de onder 5.1.2. besproken ratio van de daaraan ten grondslag liggende procedure, iets gedaan wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoorde na te laten en zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
6. De vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Ook als een psycholoog of psychiater een opvatting geeft over de toerekenbaarheid, ontslaat dit de rechter niet van een zelfstandige oordeelsvorming ter zake (vgl. de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV0497).
6.1
Verweerder heeft naar aanleiding van onder meer het onder het procesverloop genoemde advies besloten het vastgestelde plichtsverzuim geheel aan eiser toe te rekenen, op het onder 5.1. genoemde verwijt na. Over dat verwijt heeft verweerder besloten eiser het feitelijk wegnemen van de goederen niet toe te rekenen, omdat eiser geen weerstand zou hebben kunnen bieden aan zijn sterke drang om spullen te verzamelen. Dit geldt ook voor het verwijt dat eiser heeft verzuimd om vooraf toestemming aan zijn leidinggevende te vragen de goederen van het universiteitsterrein mee te nemen. Verweerder vindt wel dat eiser nog altijd kan worden verweten dat hij deze toestemming niet alsnog naderhand heeft proberen te verkrijgen.
6.2
De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De in bezwaar geraadpleegde gedragsdeskundigen verschillen van mening over de vraag aan welke stoornis eiser lijdt, maar zij zijn het erover eens dat het door hen gediagnostiseerde ziektebeeld eisers drang verklaart om goederen te verzamelen. Uit hun rapportages volgt echter niet dat deze drang zo sterk was dat eiser tijdens zijn handelen het besef van de onjuistheid van zijn handelen zou hebben verloren, dan wel niet in staat zou zijn geweest zijn wil te bepalen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling van het bestreden besluit het door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de toerekenbaarheid van eiser volgen, zodat eiser niet in een nadeligere positie wordt gebracht.
6.3
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van eiser dat in het bestreden besluit een nieuw verwijt is toegevoegd dat niet in het ontslagvoornemen genoemd. Het verwijt dat eiser de toestemming niet alsnog naderhand heeft proberen te verkrijgen is begrepen in het tenlastegelegde. Daarin is immers opgenomen dat eiser wordt verweten het toe-eigenen van de goederen zonder de uitdrukkelijke toestemming van verweerder.
7. Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim is de rechtbank van oordeel dat de disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. Eiser heeft zich tijdens werktijd beziggehouden met het voor privédoeleinden verzamelen van goederen waarvoor hij geen toestemming had en heeft daarbij ook een keer onrechtmatig gebruik gemaakt van een vrachtauto van zijn werkgever om die goederen te vervoeren. Hierdoor heeft de TU/e schade geleden zoals onder 5.3. is uiteengezet. Verder heeft eiser onbevoegd uitvoerbonnen ondertekend, zodat anderen goederen van de TU/e konden meenemen. Toen naar eisers handelen een onderzoek was gestart, heeft hij in dat kader bij herhaling onjuiste verklaringen afgelegd over zijn handelen en de herkomst van de genoemde goederen.
8. Op de zitting van 4 december 2018 heeft eiser gesteld dat hij klokkenluider is en dat hij op oneigenlijke gronden is ontslagen. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser zo dat verweerder de bevoegdheid om eiser strafontslag te verlenen voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend en dus in strijd heeft gehandeld met artikel 3:3 van de Awb. Het omvangrijke ontslagdossier van eiser biedt voor deze stelling geen enkele aanwijzing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder van zijn bevoegdheid om aan eiser de disciplinaire straf van ontslag op te leggen terecht gebruik heeft gemaakt.
9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift een verzoek heeft willen doen om [naam] als deskundige te horen, wijst de rechtbank dit verzoek af nu het niet is onderbouwd en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet om [naam] als deskundige te horen. Verder heeft eiser op de zitting van 4 december 2018 verzocht de heer [naam] , destijds werkzaam voor URE, onder ede als getuige te horen als de rechtbank dat nodig oordeelt. Zoals volgt uit overweging 5.1.1 heeft de rechtbank de verklaring van [naam] niet in aanmerking genomen voor de vaststelling dat sprake is van plichtsverzuim. De rechtbank acht het om die reden niet nodig hem te horen. Verder wordt overwogen dat eiser zijn verzoek heeft onderbouwd door te stellen dat de heer [naam] door verweerder onder druk is gezet om ongunstig over eiser te verklaren. Eiser heeft een document overgelegd dat volgens eiser een transcriptie is van een telefoongesprek tussen eiser en de heer [naam] dat op 15 november 2018 heeft plaatsgevonden. Uit dit stuk kan de rechtbank niet opmaken dat de heer [naam] door verweerder onder druk is gezet om ongunstig over eiser te verklaren waar het de door eiser weggenomen goederen betreft. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om hem onder ede als getuige te horen. De rechtbank wijst het verzoek om de heer [naam] als getuige te horen af.
10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van eiser ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en
mr. L. Soeteman, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE – Relevante regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Artikel 8:32
(…)
De bestuursrechter kan, indien kennisneming van stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de bestuursrechter bijzondere toestemming heeft gekregen.
Collectieve arbeidsovereenkomst Nederlandse Universiteiten
Artikel 6.12 Disciplinaire maatregelen
De werkgever kan aan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt een disciplinaire maatregel opleggen welke in verhouding staat tot het plichtsverzuim.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
(…)
Artikel 8.4 Einde dienstverband voor onbepaalde tijd
(…)
5. a. Een werknemer kan bij wijze van disciplinaire maatregel ontslagen worden zonder dat een opzegtermijn geldt en zonder dat opzegverboden van toepassing zijn.
(…)