ECLI:NL:CRVB:2016:5018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van ambtenaar wegens vernieling en plichtsverzuim
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een ambtenaar bij de Belastingdienst, tegen zijn ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Appellant heeft op 30 juni 2014 twee kunstbloemen van het graf van een belastingplichtige, J, afgebroken en meegenomen. Dit gebeurde terwijl de familie van J een camera had geplaatst vanwege eerdere vernielingen aan het graf. Appellant heeft aanvankelijk ontkend iets van het graf te hebben meegenomen, maar later erkend dat hij de bloemen had losgetrokken. De staatssecretaris van Financiën heeft appellant op 7 april 2015 ontslagen, waarbij hij verschillende verweten gedragingen aanhaalde, waaronder het aanrichten van vernielingen aan het graf en het niet volledig openheid van zaken geven aan zijn leidinggevenden.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht de gedragingen van appellant als plichtsverzuim heeft gekwalificeerd. De Raad benadrukte dat de integriteit en betrouwbaarheid van ambtenaren van groot belang zijn, en dat het gedrag van appellant niet alleen zijn eigen integriteit ondermijnde, maar ook die van de Belastingdienst ernstig schaadde. De opgelegde disciplinaire maatregel van ontslag werd als niet onevenredig beschouwd, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.