1.7.De Kroon heeft de volgende gedragingen aangemerkt als plichtsverzuim aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd:
a. a) Appellant heeft op verschillende momenten in het traject met de Belastingdienst nagelaten om zijn werkgever (op adequate en transparante) wijze te informeren over voor [de organisatie ] relevante ontwikkelingen. Ontwikkelingen die niet alleen schadelijke gevolgen zouden kunnen hebben voor de (eigen) integriteit en geloofwaardigheid van appellant, maar in het bijzonder ook voor de geloofwaardigheid van [de organisatie ] .
b) Appellant heeft bij het voeren van zijn administratie niet de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen, aangiften te laat ingediend en zich bediend van (belasting)constructies die onvoldoende transparant waren, zodanig dat zij niet zijn begrepen door de belastinginspecteur en de rechtbank. Daarbij wordt aangetekend dat de keuze om een en ander zo in te richten bewust is gemaakt en mede is ingegeven door de juridische strijd tussen appellant en zijn voormalige echtgenote. Dit is een handelwijze die zich volstrekt niet verdraagt met het ambt van appellant binnen [de organisatie ] .
Mede gelet op de aard van de functie van appellant binnen de context van de taak van
[de organisatie ] , en in het bijzonder gelet op de [naam porteuille] )portefeuille waarmee appellant als
[functie A] was belast, is de Kroon van oordeel dat deze gedragingen afzonderlijk, maar temeer in samenhang bezien, zeer ernstig plichtsverzuim opleveren. Appellant heeft aldus ook gehandeld in strijd met de Gedragscode [de organisatie ] .
De Kroon acht de straf niet onevenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim, omdat er gelet op de wettelijke taak van [de organisatie ] hoge eisen mogen worden gesteld aan de integriteit van rechterlijk ambtenaren. Door zijn handelwijze heeft appellant het in hem te stellen vertrouwen op ernstige wijze beschaamd en de integriteit en betrouwbaarheid van [de organisatie ] ernstig in diskrediet gebracht.
2. Het beroep van appellant strekt ertoe dat het strafontslag ongedaan wordt gemaakt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1.Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geschiedt de benoeming in het ambt van [functie A] bij het [onderdeel] bij KB op voordracht van Onze Minister.
3.1.2.Op grond van artikel 34a, eerste lid, van het Brra, kan ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, die een hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, een disciplinaire maatregel worden opgelegd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat plichtsverzuim als bedoeld in het eerste lid zowel het overtreden van enig voorschrift omvat, als het doen of nalaten van datgene wat een goed rechterlijk ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.1.3.Op grond van artikel 34b, eerste lid, aanhef en onder k, van het Brra kan aan een rechterlijk ambtenaar de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd.
3.1.4.Op grond van artikel 34c, vierde lid van het Brra, voor zover hier van belang, wordt een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 34b, eerste lid, onderdeel k, opgelegd door het gezag dat krachtens de wet bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de betrokken rechterlijk ambtenaar vervult.