ECLI:NL:RBNNE:2025:4594

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
25/176
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke onverbindendverklaring legesverordening en vergunningplicht voor zonnepanelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar behandeld. De rechtbank verklaart de legesverordening gedeeltelijk onverbindend, omdat de tarieventabel voor het tarief van een advies van de welstandscommissie niet voldoet aan de kenbaarheidseisen. Dit betekent dat eiser niet op de hoogte was van de kosten die aan de leges verbonden waren. De rechtbank oordeelt verder dat het plaatsen van zonnepanelen op het erf van eiser niet vergunningvrij is. Eiser had op 6 januari 2024 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van zonnepanelen, maar de heffingsambtenaar heeft de aanvraag als vergunningplichtig beoordeeld. Eiser betwistte de legesheffing, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht leges heeft geheven, zij het te hoog. De rechtbank vermindert de aanslag leges van € 136,75 met € 58 tot € 78,75 en vernietigt de uitspraak op bezwaar. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 53. De uitspraak is gedaan op 4 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/176
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar met dagtekening 30 augustus 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser een aanslag in de leges opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser heeft op 6 januari 2024 langs digitale weg een aanvraag ingediend (de aanvraag) bij de gemeente Súdwest-Fryslân (de gemeente). De aanvraag ziet op het plaatsen van zonnepanelen op het erf van eiser (het bouwwerk) en luidt voor zover van belang als volgt:

“stelling/frame tbv zonnepanelen (…)

SoortAanvraag vergunning
Activiteit(en)Bouwactiviteit (omgevingsplan)
DoelDefinitief
StatusIngediend (…)

Projectomschrijving

Plaatsen van 12 zonnepanelen ten behoeve van eigen gebruik op eigen grond. (…)

Beschrijf de werkzaamheden waarvoor u een vergunning aanvraagt in een paar zinnen
Stelling/frame voor het bevestigen van 12 zonnepanelen onder een hoek van 30 graden t.o.v. de zon. naast elkaar langs de erfgrens
Hardhouten paaltjes 70x70 mm met gordingen voor de panelen. (…)

Wat zijn de totale geschatte bouwkosten in euro’s (exclusief BTW)?

1000 (…)

Waarvoor gebruikt u het bouwwerk of het perceel nu?

Wonen

Gaat u het bouwwerk en/of het perceel ergens anders voor gebruiken?

Nee (…)

Geef hier eventueel een toelichting op de plaats van het bouwwerk.

Frame/stelling tbv het bevestigen van 12 zonnepanelen naast elkaar, aan de zuidgrens van het perceel. Los van het hoofdgbouw (…)

Wat is de bebouwde oppervlakte van het perceel in m2 voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
140
Wat is de bebouwde oppervlakte van het perceel in m2 na uitvoering van de bouwwerkzaamheden?
150”
2.1.
De teammanager vergunningen van de gemeente heeft eiser op 16 april 2024 als volgt bericht over de aanvraag:
“De gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit (…) heeft op 8 april 2024 negatief advies uitgebracht over uw bouwplan (…).
Gezien het advies van de commissie verzoeken wij u het bouwplan aan te passen waarbij de kritiek van de commissie wordt ondervangen. (…)

Lever de aangepaste aanvraag op tijd in

Daarmee voorkomt u dat wij de gevraagde omgevingsvergunning weigeren. Een aangepaste aanvraag betekent niet dat de vergunning wordt verleend. Wij toetsen de aanvraag aan de geldende wet- en regelgeving.”

2.2.
Eiser heeft de aanvraag op 18 april 2024 ingetrokken.
2.3.
Van eiser is ter zake van de aanvraag € 136,75 leges geheven. Dit bedrag is als volgt opgebouwd (bedragen in €):
Omgevingsplanactiviteit (ruimtelijk deel): binnenplanse omgevingsplanactiviteit
105,00
Advies Welstandscommissie Hûs en Hiem
58,00
Teruggaaf intrekking bij reguliere procedure: vanaf 6 weken: -25%
-/- 26,25
2.4.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 augustus 2024 uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser. In die uitspraak staat onder meer de tekst “VERZONDEN 30 AUG 2024”.
2.5.
Eiser heeft op 15 oktober 2024 een mail gestuurd aan de heffingsambtenaar, waarin hij – voor zover van belang – het volgende heeft geschreven:
“Geachte heffingsambtenaar [naam 1] ,
Toon in mijn schrijven van 28 juli j.l. middels bewijzen, beeldmateriaal, verwijzing naar uw eigen bepalingen en een grondige motivatie de onrechtmatigheid van de opgelegde leges aan.
U denkt te kunnen volstaan met geen enkele inhoudelijke reactie.
In de laatste alinea van dat schrijven wordt al eenduidig aangegeven dat de leges derhalve ook niet betaald worden.
Daar veranderd u reactie zonder enige motivering helemaal niets aan.”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 14 november 2024, voor zover van belang, als volgt gereageerd op de mail van 15 oktober 2024:
“Op 15 oktober 2024 heb ik uw mail ontvangen waarin u aangeeft het niet eens te zijn met mijn beslissing op uw bezwaarschrift van 4 juni 2024 tegen de legesaanslag 556602.”
2.7.
Eiser is op 22 oktober 2024 aangemaand de aanslag te betalen. Daarbij is € 9 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Aan eiser is vervolgens op 5 december 2024 een dwangbevel tot betaling van de aanslag betekend. Daarbij is € 57 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
2.8.
Eiser heeft op 13 januari 2025 een stuk ingediend bij de rechtbank. Dat stuk luidt onder meer als volgt:
“Middels dit schrijven maak ik kenbaar in verzet te komen (…) tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel CLZ – 00003967: leges afrekening 2024, aanslag 556602. (…)
Eis:
(…)
2. De aanmaningskosten mbt het aanslagnummer 556602 vernietigt worden.
3. Het dwangbevel vernietigt worden”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het beroep tijdig is ingediend en of de heffingsambtenaar de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank beoordeelt daarnaast of de heffingsambtenaar tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tijdig is ingediend en dat de aanslag terecht, maar te hoog is vastgesteld
.De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de heffingsambtenaar op tijd uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: ontvankelijkheid van het beroep
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. [1] Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak later is bekendgemaakt. [2] In dat geval begint de termijn op de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt. [3] Een uitspraak op bezwaar wordt bekendgemaakt door toezending daarvan aan degene die bezwaar heeft gemaakt. [4] Een beroepschrift is tijdig ingediend als de rechtbank het voor het einde van de beroepstermijn heeft ontvangen. [5]
4.2.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 30 augustus 2024 en eiser heeft pas op 13 januari 2025 een zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Volgens eiser is het beroep toch op tijd ingediend, omdat hij de uitspraak op bezwaar niet eerder heeft ontvangen dan op 14 april 2025. Eiser betwist dat de heffingsambtenaar die uitspraak op 30 augustus 2024 heeft verzonden
4.3.
De heffingsambtenaar is van mening dat het beroep wel te laat is ingediend, omdat eiser de uitspraak op bezwaar in ieder geval op 15 oktober 2024 onder ogen heeft gekregen en dus in ieder geval binnen zes weken na die datum beroep moest instellen.
4.4.
Nu eiser betwist dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar op 30 augustus 2024 heeft verzonden, moet de heffingsambtenaar deze verzending aannemelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet in die bewijslast slaagt. Alleen de stempel op de uitspraak op bezwaar is onvoldoende om aan te nemen dat die uitspraak op 30 augustus 2024 aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden.
4.5.
Nu de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast slaagt, vangt de beroepstermijn pas aan op de dag waarop eiser een afschrift van de uitspraak op bezwaar onder ogen heeft gekregen. [6] Eiser heeft op 15 oktober 2024 een mail gestuurd aan de heffingsambtenaar (zie 2.5), waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat eiser de uitspraak op bezwaar in ieder geval op 15 oktober 2024 onder ogen heeft gekregen. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat eiser in de mail van die datum voor het eerst “heffingsambtenaar [naam 1] ” aanschrijft en dat hij het in die mail heeft over haar “reactie zonder enige motivering”.
4.6.
Gelet op wat in 4.5 is overwogen, is de beroepstermijn aangevangen op 15 oktober 2024, zodat eiser met een beroepschrift op 13 januari 2025 te laat zou zijn geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat de mail van 15 oktober 2024 moet worden aangemerkt als het beroepschrift. Zoals de heffingsambtenaar zelf in haar reactie op deze mail heeft opgemerkt (zie 2.6), heeft eiser in de mail van 15 oktober 2024 kenbaar gemaakt dat hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Artikel 6:15 Awb brengt dan mee dat de heffingsambtenaar die mail als beroepschrift had moeten aanmerken en als zodanig aan de rechtbank had moeten doorzenden. [7] Uit dat artikel volgt ook, voor zover hier van belang, dat het tijdstip van indiening bij de heffingsambtenaar bepalend is voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. [8] Het beroepschrift is tijdig ingediend, omdat het op de eerste dag van de beroepstermijn, namelijk op 15 oktober 2024, bij de heffingsambtenaar is ingediend.
4.7.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank het beroep inzake de aanslag inhoudelijk zal beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van de aanslag
5. De beroepsgronden van eiser houden kort gezegd in dat (i) de legestarieven niet voldoende kenbaar zijn, (ii) eiser onbedoeld een aanvraag heeft gedaan en (iii) eiser onnodig een aanvraag heeft gedaan omdat het bouwwerk niet vergunningplichtig was. De heffingsambtenaar is van mening dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
(i) Kenbaarheidseis hoogte leges
6. Eiser heeft aangevoerd dat nergens is terug te vinden hoe de legeskosten zijn opgebouwd. De rechtbank vat dit op als een beroep op de kenbaarheidseisen die gelden voor de elementen op basis waarvan gemeentebelastingen worden geheven. Aan die kenbaarheidseisen kan worden voldaan door de voorschriften die van belang zijn voor het bepalen van het bedrag aan leges op te nemen in de belastingverordening. Aan die kenbaarheidseisen kan ook worden voldaan door die voorschriften ter inzage te leggen als bedoeld in artikel 13 van de Bekendmakingswet of door publicatie van die voorschriften in de Staatscourant. [9]
7. De heffing van leges is in dit geval gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2024 van de raad van de gemeente (de legesverordening). De legesverordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad.
8. Artikel 5, lid 1, van de legesverordening verwijst voor de maatstaf van heffing en tarieven naar de tarieventabel bij die verordening, die als onderdeel van die verordening in het Gemeenteblad is gepubliceerd (de tarieventabel). Uit artikel 2.6 van de tarieventabel volgt dat het tarief voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsactiviteit € 105,00 bedraagt als de bouwkosten minder dan € 5.000 bedragen. Voor die post voldoet het tarief van de leges dus aan de kenbaarheidseisen.
9. Het tarief voldoet echter niet aan de kenbaarheidseisen waar het gaat om het advies van de Welstandscommissie Hûs en Hiem. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10. Als moet worden beoordeeld of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, regelt artikel 2.6 van de tarieventabel dat het tarief wordt verhoogd met de leges “zoals deze door het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling welstandszorg Hûs en Hiem is vastgesteld (zie www.husenhiem.nl)”. Het tarief van de leges voor deze post is dus niet in de tarieventabel zelf te vinden en de heffingsambtenaar heeft op de zitting verklaard dat deze informatie ook niet ter inzage heeft gelegen of is gepubliceerd in de Staatscourant, laat staan dat hiervan melding zou zijn gemaakt in de legesverordening.
11. De rechtbank heeft op de zitting met partijen besproken dat zij op dat moment op www.husenhiem.nl slechts de tarieven kon vinden die van toepassing zijn in kalenderjaar 2025. De hier toepasselijke tarieven voor 2024 waren op die website niet meer te raadplegen. Volgens de heffingsambtenaar waren die tarieven in 2024 wel zichtbaar. De heffingsambtenaar is van opvatting dat daarmee aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
12. Deze opvatting is onjuist. Als uitgangspunt is alleen aan de kenbaarheidseisen voldaan als de toepasselijke voorschriften zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor iedereen toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde voorschriften buiten twijfel is. [10] Het tarief voor het advies van Hûs en Hiem voldoet niet aan deze vereisten, omdat dat tarief niet toegankelijk is geweest na afloop van het jaar 2024. Daardoor is het voor eiser niet mogelijk de omvang van zijn belastingschuld te controleren, althans is niet gewaarborgd dat eiser die schuld kon kennen voordat de omvang daarvan werd bepaald.
13. Bij deze stand van zaken moet de legesverordening onverbindend worden verklaard voor zover zij bepaalt dat het tarief wordt verhoogd met de leges zoals door Hûs en Hiem vastgesteld. [11] De aanslag moet daarom worden verminderd met het bedrag van € 58 dat in dit kader van eiser is geheven.
(ii) Onbedoelde aanvraag
14. Eiser stelt dat hij, onbekend met de materie van omgevingsvergunningen, informatie heeft gezocht op de site van de gemeente. Later bleek dat hij hiermee geheel onverwacht en onbedoeld een aanvraag had gedaan. Pas toen de omgevingsvergunning werd geweigerd vanwege het oordeel van de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit (zie 2.1.) was het eiser duidelijk dat hij niet meer in de oriëntatiefase zat, maar daadwerkelijk een omgevingsvergunning had aangevraagd. Gelet hierop zijn ten onrechte leges geheven, zo betoogt eiser.
15. De heffingsambtenaar heeft onder verwijzing naar schermafdrukken van de website van de gemeente aangevoerd dat die website op meerdere plaatsen aangeeft dat er kosten zijn verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag en dat dit ook in het aanvraagformulier zelf staat.
16. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser faalt. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de legesverordening worden leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een dienst of het nemen van een besluit. Van een aanvraag is op grond van artikel 1:3, lid 3, Awb sprake wanneer een belanghebbende een bestuursorgaan verzoekt een besluit te nemen. Daarbij is in beginsel niet van belang of die belanghebbende zich ervan bewust is dat zij een aanvraag in deze zin doet.
17. De rechtbank overweegt dat het voorgaande op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur anders zou kunnen liggen indien de website van de gemeente onvoldoende duidelijk zou maken dat met een bepaalde handeling een aanvraag wordt gedaan. Dat is hier echter niet aan de orde. Op basis van het aanvraagformulier zoals in 2. opgenomen en de schermafdrukken die de heffingsambtenaar heeft ingebracht, is de rechtbank namelijk van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij een aanvraag om een vergunning deed en dat daaraan kosten konden waren verbonden.
(iii) Vergunningplicht
18. Eiser betoogt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat voor het bouwwerk geen vergunning nodig is. Daartoe heeft eiser onder meer aangevoerd dat het bouwwerk is gebouwd op het achtererfgebied, dat hij daar 90 m² zonder vergunning mag bouwen en dat het bouwwerk daar moeiteloos binnen valt.
19. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat voor de legesheffing niet relevant is of sprake is van vergunningplicht, omdat belastingplicht al ontstaat bij het doen van de aanvraag. Voor zover de vergunningplicht wel relevant zou zijn, meent de heffingsambtenaar dat van vergunningplicht sprake is bij het plaatsen van zonnepanelen op een erf.
20. Van eiser zijn leges geheven op basis van artikel 2.6, lid 1, onderdeel a, van de tarieventabel. Heffing op die basis is alleen mogelijk als sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, lid 1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Onder een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet op grond van artikel 2.1, lid 3, onderdeel a, van de tarieventabel worden verstaan: een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan. Anders dan de heffingsambtenaar meent, is voor de legesheffing in dit geval dus wel degelijk relevant of voor het bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is.
21. De rechtbank zal hierna zelfstandig beoordelen of voor het bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is. De rechtbank is, gegeven de beroepsgronden van eiser, immers gehouden te beoordelen of de aanslag terecht is opgelegd. Dat is niet het geval als het bouwwerk vergunningvrij is. [12] Een effectieve rechtsbescherming brengt daarom mee dat eiser die vergunningplicht in volle omvang in de procedure over zijn aanslag leges aan de orde kan stellen. Dat geldt al helemaal in een zaak als deze, waarin uiteindelijk op de aanvraag van eiser niet een beschikking is gegeven waartegen eiser rechtsmiddelen had kunnen aanwenden (zie 2.2.).
22. De rechtbank is van oordeel dat een omgevingsvergunning nodig is voor het bouwwerk. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
23. Artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Súdwest-Fryslân zoals dat geldt per 1 januari 2024 (het Omgevingsplan) maakt deel uit van hoofdstuk 22 van het Omgevingsplan. Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten. Onder het begrip bouwactiviteit moet op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet worden verstaan: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk. Onder bouwwerk moet op grond van deze bijlage, voor zover hier relevant, worden verstaan: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij met de grond verbonden is, hetzij steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties. Deze begripsbepalingen uit de Omgevingswet zijn op grond van artikel 1.1, lid 1, van het Omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk 22 van het Omgevingsplan.
24. Het plaatsen van de zonnepanelen zoals omschreven door eiser in zijn aanvraag, moet worden aangemerkt als het bouwen van een bouwwerk in de hiervoor bedoelde zin. Dat betekent dat daarvoor in beginsel een vergunning nodig is, tenzij een uitzondering van toepassing is op basis van het Omgevingsplan of op basis van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, lid 1, van de Omgevingswet.
25. Een dergelijke uitzondering kan in het Omgevingsplan niet worden gevonden. Artikel 22.27, onderdeel g, van het Omgevingsplan biedt weliswaar een uitzondering voor bepaalde bouwwerken in het door eiser bedoelde achtererfgebied, maar die uitzondering geldt alleen bij achtererfgebieden voor agrarische bedrijfsvoering. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zijn erf alleen gebruikt om te wonen en voor zijn onderneming op het gebied van reparatie en onderhoud van schepen. Van een agrarische bedrijfsvoering is daar dus geen sprake.
26. Aan artikel 5.1, lid 1, van de Omgevingswet is uitvoering gegeven in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook in die bepaling kan een uitzondering op de in 24. bedoelde vergunningplicht niet worden gevonden. Zonnepanelen zijn op basis van onderdelen d en r van die bepaling namelijk alleen vergunningvrij indien zij ofwel worden geplaatst op een dak, ofwel onderdeel zijn van een bouwwerk dat een oppervlakte heeft van niet meer dan 2 m². Uitgaande van de aanvraag is aan deze vereisten niet voldaan omdat de zonnepanelen niet zullen worden geplaatst op een dak en 10 m² zullen innemen.
27. De slotsom van het voorgaande is dat het bouwwerk niet vergunningvrij is en dat de heffingsambtenaar in zoverre terecht leges heeft geheven.
Tijdigheid uitspraak op bezwaar
28. Het betoog van eiser dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist op zijn bezwaar faalt. De heffingsambtenaar had op grond van artikel 236, lid 2, van de Gemeentewet tot het eind van het jaar 2024 om uitspraak te doen. Gelet op wat in 4.5. is overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de heffingsambtenaar in ieder geval op 15 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan. Dat is op tijd.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is gegrond omdat de leges te hoog zijn vastgesteld. De leges moeten worden verminderd met € 58 tot € 78,75. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft niet verzocht om vergoeding van kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Invorderingskosten

30. De rechtbank overweegt tot slot op grond van artikel 6:15, lid 1, Awb nog als volgt. Eiser heeft in het stuk van 13 januari 2025 (zie 2.8.) onder meer geschreven dat de aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten en het dwangbevel vernietigd moeten worden. De rechtbank kan daarover in deze procedure geen oordeel geven, omdat deze procedure alleen gaat over de aanslag zelf. De rechtbank is van oordeel dat het stuk in zoverre moet worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten en de kosten voor de betekening van het dwangbevel (zie 2.7.). De rechtbank zal dit stuk daarom alsnog doorsturen aan de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen zoals bedoeld in artikel 231, lid 2, aanhef en onder c, van de Gemeentewet, zodat deze overeenkomstig de Kostenwet invordering rijksbelastingen kan beslissen op dit bezwaarschrift.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot € 78,75; en
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 53 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T.M. Hennevelt, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Schultinga, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet.
3.Artikel 6:8, lid 1, Awb.
4.Artikel 3:41, lid 1, Awb.
5.Artikel 6:9 Awb.
6.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.7.2.
7.Vgl. Hoge Raad 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:257, r.o. 2.2.2.
8.Vgl. Hoge Raad 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:358.
9.Vgl. Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1000.
10.Hoge Raad 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868, r.o. 2.5.
11.Vgl. Hoge Raad 15 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1752, r.o. 4.3.
12.Vgl. Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3227, r.o. 2.2.3.