ECLI:NL:HR:2019:1000
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over legesheffing door gemeente Amsterdam en de bekendmaking van heffingsmaatstaven
In deze zaak heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018. Het Hof had geoordeeld dat de legesheffing die aan belanghebbende, [X] B.V., was opgelegd, niet in overeenstemming was met de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar had leges ter hoogte van € 552.490 in rekening gebracht voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. Het Hof oordeelde dat de heffingsmaatstaf voor de leges niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor de legesheffing verminderd moest worden.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 juni 2019 geoordeeld dat de klachten van het College niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad bevestigde dat de bekendmaking van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en het normblad NEN 2631 niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, waardoor niet voldaan was aan de kenbaarheidseisen van de Gemeentewet. De Hoge Raad benadrukte dat de leges in dit geval waren vastgesteld op basis van de UAV 1989, en dat de vraag of aan de kenbaarheidseisen voor het NEN-normblad was voldaan, niet relevant was voor de legesheffing in deze zaak.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.