ECLI:NL:HR:2019:1000

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
19/00458
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over legesheffing door gemeente Amsterdam en de bekendmaking van heffingsmaatstaven

In deze zaak heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018. Het Hof had geoordeeld dat de legesheffing die aan belanghebbende, [X] B.V., was opgelegd, niet in overeenstemming was met de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar had leges ter hoogte van € 552.490 in rekening gebracht voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. Het Hof oordeelde dat de heffingsmaatstaf voor de leges niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor de legesheffing verminderd moest worden.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 juni 2019 geoordeeld dat de klachten van het College niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad bevestigde dat de bekendmaking van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en het normblad NEN 2631 niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, waardoor niet voldaan was aan de kenbaarheidseisen van de Gemeentewet. De Hoge Raad benadrukte dat de leges in dit geval waren vastgesteld op basis van de UAV 1989, en dat de vraag of aan de kenbaarheidseisen voor het NEN-normblad was voldaan, niet relevant was voor de legesheffing in deze zaak.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00458
Datum21 juni 2019
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM (hierna: het College)
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018, nr. 16/00105, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/3167) betreffende van belanghebbende geheven leges. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Namens het College is de zaak schriftelijk toegelicht door B. Schim, advocaat te Amsterdam.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft op 12 oktober 2012 bij de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft de heffingsambtenaar leges in rekening gebracht ter hoogte van € 552.490.
2.1.2
Artikel 4 van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 van de deelgemeente Amsterdam-West (hierna: de Verordening) bepaalt dat leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In de Tarieventabel staat, voor zover hier van belang:
“3.1.10 - ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSVERGUNNING
(…)
3.1.10.6 Onder bouwkosten wordt verstaan een opgave van de aannemingssom - als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarde voor uitvoering van werken (UAV 1989) - voor het uit te voeren werk dan wel voorzover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631;”
2.2.1
Voor het Hof was onder andere in geschil of de heffingsmaatstaf voor de leges is bekendgemaakt op de wijze zoals is voorgeschreven door de artikelen 139, lid 2, en 217 Gemeentewet.
2.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor uitvoering van werken (hierna: UAV 1989) en het normblad NEN 2631 (hierna: het NEN-normblad) niet bekend zijn gemaakt zodat niet is voldaan aan de artikelen 139, lid 2, en 217 Gemeentewet. Het Hof heeft de legesheffing verminderd.
2.3
Tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof richten zich de klachten. Het Hof is volgens de klachten niet ingegaan op hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd over de publicatie van de UAV 1989 in de Staatscourant 1989, nr. 181. Aangezien de leges gebaseerd zijn op de in de Tarieventabel vermelde bouwkosten, zoals door belanghebbende in de aanvraag vermeld, is een publicatie van het NEN-normblad irrelevant, aldus de klachten.
2.4.1
De artikelen 139 en 217 Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven (hierna: de kenbaarheidseisen). Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63). Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd.
2.4.2
In het arrest van 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan de kenbaarheidseisen in het algemeen zal zijn voldaan indien de gemeente de toepasbare voorschriften voor een gemeentelijke belastingverordening bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften verstrekt tegen betaling van een bedrag dat niet hoger is dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden.
2.4.3
In het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143, is daaraan toegevoegd dat in het algemeen ook aan de kenbaarheidseisen zal zijn voldaan indien een belastingverordening voor dergelijke voorschriften verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst, alsmede het publicatiejaar en –nummer van de Staatscourant worden vermeld. Tevens is in dat arrest geoordeeld dat in een geval waarin vaststaat dat de voorschriften in de Staatscourant zijn gepubliceerd maar het publicatiejaar en –nummer niet in de belastingverordening zijn vermeld, van geval tot geval moet worden beoordeeld of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
2.5.1
Uit het dossier kan niet anders worden opgemaakt dan dat de leges in dit geval zijn vastgesteld met toepassing van de UAV 1989 en niet met toepassing van het normblad NEN 2631. De vraag of met betrekking tot het NEN-normblad is voldaan aan de kenbaarheidseisen is daarom niet van belang voor de legesheffing in deze zaak.
2.5.2
Uit het dossier blijkt dat de UAV 1989 in de Staatscourant niet zijn gepubliceerd, maar dat is volstaan met de mededeling in de Staatscourant (1989, nr. 181) dat de UAV 1989 zijn vastgesteld, ter inzage liggen bij het Ministerie van VROM en bij een uitgever kunnen worden besteld. Daarmee is niet voldaan aan de hiervoor in 2.4.1 tot en met 2.4.3 vermelde eisen. De klachten kunnen niet tot cassatie leiden.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 519.