ECLI:NL:HR:2017:3227

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
17/03326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over leges bij omgevingsvergunning en onredelijke belastingheffing

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 juni 2017, nr. BK‑17/00039. Dit hoger beroep was ingesteld door de heffingsambtenaar tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/2446) betreffende de leges die aan de belanghebbende waren opgelegd. De belanghebbende had in april 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het terugplaatsen van een dakopbouw op een pand. De heffingsambtenaar had de bouwsom vastgesteld op € 44.800, wat leidde tot een legesheffing van € 1580. Na bezwaar werd de bouwsom herzien naar € 35.399 en de leges naar € 1072.

De Hoge Raad heeft in deze cassatiezaak de klacht van de belanghebbende beoordeeld, die stelde dat de belastingheffing onredelijk en willekeurig was. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht slaagde, verwijzend naar een eerdere uitspraak (HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174). De belanghebbende had ook drie standpunten ingenomen bij de Rechtbank, waaronder de stelling dat het terugplaatsen van de dakopbouw vergunningvrij was. De Hoge Raad oordeelde dat de heffing van leges achterwege moest blijven indien deze stelling juist was.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor de behandeling van de door de Rechtbank onbehandeld gelaten geschilpunten. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.

Uitspraak

22 december 2017
nr. 17/03326
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdamte
Rotterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 14 juni 2017, nr. BK‑17/00039, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/2446) betreffende de van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) geheven leges. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Aangezien dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in april 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het terugplaatsen van een dakopbouw op een pand te [Z]. Als geschatte bouwkosten heeft hij opgegeven € 7240 exclusief omzetbelasting. De heffingsambtenaar is uitgegaan van een bouwsom van € 44.800 en heeft van belanghebbende voor het in behandeling nemen van de aanvraag € 1580 aan leges geheven.
2.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bouwsom waarnaar de leges zijn berekend en de verschuldigde leges nader vastgesteld op € 35.399 respectievelijk € 1072.
2.1.3.
De onderhavige leges zijn geheven op basis van de tarieventabel (hierna: de tabel) die behoort bij de Verordening leges omgevingsvergunning 2015. In de tabel zijn vaste legesbedragen vastgesteld voor een bepaalde bandbreedte aan bouwkosten (tariefklasse), waarbij de legesbedragen hoger worden indien een hogere tariefklasse van toepassing is.
2.2.1.
De klacht bestrijdt het oordeel van het Hof dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
2.2.2.
De klacht slaagt (zie HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174).
2.2.3.
Voorts heeft belanghebbende voor de Rechtbank drie standpunten ingenomen inhoudende dat het terugplaatsen van de dakopbouw vergunningvrij is, dat de bouwsom € 14.904,81 bedraagt en dat ten laste van hem tweemaal leges zijn geheven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van deze door de Rechtbank onbehandeld gelaten geschilpunten. Daarbij verdient opmerking dat de heffing van leges achterwege moet blijven indien juist is de stelling van belanghebbende dat het terugplaatsen van de dakopbouw vergunningvrij is.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter behandeling en beslissing van de door de Rechtbank onbehandeld gelaten geschilpunten.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.